ECLI:NL:RBZWB:2018:2764
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Bodemzaak
- Rechtspraak.nl
Beëindiging van persoonsgebonden budget op grond van de Wet langdurige zorg
In deze zaak heeft eiser beroep ingesteld tegen het besluit van het Zorgkantoor van 6 april 2017, waarin zijn persoonsgebonden budget (pgb) op grond van de Wet langdurige zorg (Wlz) werd beëindigd. De rechtbank heeft op 4 mei 2018 uitspraak gedaan. Eiser, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde mr. H. Selçuk, heeft aangevoerd dat er strijd is met het vertrouwensbeginsel en het motiveringsbeginsel. Hij betwistte de juistheid van de facturen van zijn zorgverleners en stelde dat hij op verantwoorde wijze aan zijn verplichtingen heeft voldaan. Eiser heeft ook aangegeven dat zorg in natura voor hem niet toereikend is en heeft een andere gewaarborgde hulp voorgesteld, maar het Zorgkantoor ging hier niet op in.
De rechtbank heeft vastgesteld dat het Zorgkantoor op basis van de feiten en omstandigheden, waaronder de overlap in gedeclareerde uren door zorgverleners, terecht heeft geconcludeerd dat eiser zich niet heeft gehouden aan de verplichtingen verbonden aan het pgb. De rechtbank oordeelde dat de verantwoordelijkheid voor de verantwoording van de besteding van het pgb bij de budgethouder ligt, in dit geval de gewaarborgde hulp. De rechtbank heeft de belangenafweging van het Zorgkantoor onderschreven, waarbij het belang van een goede besteding van algemene middelen zwaarder woog dan het individuele belang van eiser.
De rechtbank heeft geoordeeld dat het Zorgkantoor bevoegd was om het pgb in te trekken en dat eiser niet voldoende heeft onderbouwd dat zorg in natura voor hem niet toereikend zou zijn. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar uitgesproken op 4 mei 2018 en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun rechtsmiddelen.