ECLI:NL:RBZWB:2018:2764

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
4 mei 2018
Publicatiedatum
7 mei 2018
Zaaknummer
AWB 17_3632
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van persoonsgebonden budget op grond van de Wet langdurige zorg

In deze zaak heeft eiser beroep ingesteld tegen het besluit van het Zorgkantoor van 6 april 2017, waarin zijn persoonsgebonden budget (pgb) op grond van de Wet langdurige zorg (Wlz) werd beëindigd. De rechtbank heeft op 4 mei 2018 uitspraak gedaan. Eiser, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde mr. H. Selçuk, heeft aangevoerd dat er strijd is met het vertrouwensbeginsel en het motiveringsbeginsel. Hij betwistte de juistheid van de facturen van zijn zorgverleners en stelde dat hij op verantwoorde wijze aan zijn verplichtingen heeft voldaan. Eiser heeft ook aangegeven dat zorg in natura voor hem niet toereikend is en heeft een andere gewaarborgde hulp voorgesteld, maar het Zorgkantoor ging hier niet op in.

De rechtbank heeft vastgesteld dat het Zorgkantoor op basis van de feiten en omstandigheden, waaronder de overlap in gedeclareerde uren door zorgverleners, terecht heeft geconcludeerd dat eiser zich niet heeft gehouden aan de verplichtingen verbonden aan het pgb. De rechtbank oordeelde dat de verantwoordelijkheid voor de verantwoording van de besteding van het pgb bij de budgethouder ligt, in dit geval de gewaarborgde hulp. De rechtbank heeft de belangenafweging van het Zorgkantoor onderschreven, waarbij het belang van een goede besteding van algemene middelen zwaarder woog dan het individuele belang van eiser.

De rechtbank heeft geoordeeld dat het Zorgkantoor bevoegd was om het pgb in te trekken en dat eiser niet voldoende heeft onderbouwd dat zorg in natura voor hem niet toereikend zou zijn. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar uitgesproken op 4 mei 2018 en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun rechtsmiddelen.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 17/3632 WLZ

uitspraak van 4 mei 2018 van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiser], te [woonplaats eiser], eiser,

gemachtigde: mr. H. Selçuk,
en

VGZ Zorgkantoor B.V., verweerder.

Procesverloop

Eiser heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 6 april 2017 (bestreden besluit) van het Zorgkantoor inzake de beëindiging van zijn persoonsgebonden budget (pgb) op grond van de Wet langdurige zorg (Wlz).
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden in Tilburg op 12 april 2018. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde en door [naam zus] (zijn zus, tevens zorgverlener en gewaarborgde hulp). Het Zorgkantoor is met bericht niet verschenen.

Overwegingen

1. Op grond van de stukken en de behandeling ter zitting gaat de rechtbank uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Eiser heeft recht op zorg voor verpleging, persoonlijke verzorging, begeleiding individueel en begeleiding groep. Eiser heeft ervoor gekozen om een pgb te ontvangen en daarmee zelf de benodigde zorg in te kopen.
Het Zorgkantoor heeft onderzoek gedaan naar de besteding van het pgb en of eiser zich aan de verplichtingen behorend bij het pgb heeft gehouden. Dit onderzoek heeft bestaan uit het opvragen van stukken en facturen van de zorgverleners en een huisbezoek.
Bij besluit van 23 november 2016 (primair besluit) is aan eiser meegedeeld dat zijn pgb met ingang van 1 januari 2017 wordt beëindigd. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit.
Onder intrekking van het besluit van 14 november 2016 (lees: 23 november 2016) heeft het Zorgkantoor op 16 januari 2017 een nieuw besluit afgegeven. Met dit besluit blijft de intrekking van het pgb, onder aanvulling van de motivering, per 1 januari 2017 gehandhaafd. Het bezwaar van eiser heeft van rechtswege betrekking op dit besluit.
Bij bestreden besluit is het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
2. Eiser heeft in beroep, zakelijk weergegeven, aangevoerd dat er sprake is van strijd met het vertrouwensbeginsel en het motiveringsbeginsel. Eiser erkent dat er gedurende de desbetreffende periode een aantal keren sprake is geweest van een overlap aan facturatie.
Verder heeft eiser vraagtekens gesteld bij de facturen die zorgverlener [naam zorgverlener 1] heeft ingediend. Eiser is van mening dat als de facturen van [naam zorgverlener 1] en de andere zorgverlener [naam zorgverlener 2] niet kloppen, dit door hen hersteld moet worden en dat eiser daar niet de dupe van mag worden. Eiser heeft verder gesteld dat zorg in natura voor hem niet toereikend is. Hij heeft zich op het standpunt gesteld dat er op verantwoorde wijze is voldaan aan zijn verplichtingen en dat er op doelmatige wijze is voorzien in toereikende zorg van goede kwaliteit. Verder heeft eiser tijdens de hoorzitting voorgesteld een andere gewaarborgde hulp in te stellen, maar daar is het Zorgkantoor niet op ingegaan. Eiser heeft zich op het standpunt gesteld dat het Zorgkantoor onzorgvuldig/onvoldoende onderzoek heeft gedaan.
3. In artikel 3.3.3, vierde lid, van de Wlz is bepaald dat het persoonsgebonden budget onverminderd het vijfde lid en andere bij wettelijk voorschrift gestelde voorwaarden of beperkingen, wordt verleend, indien:
a. naar het oordeel van het zorgkantoor met het persoonsgebonden budget op doelmatige wijze zal worden voorzien in toereikende zorg van goede kwaliteit;
b. de verzekerde naar het oordeel van het zorgkantoor in staat is te achten op eigen kracht of met hulp van een vertegenwoordiger, de aan een budget verbonden taken en verplichtingen op verantwoorde wijze uit te voeren;
c. de verzekerde naar het oordeel van het zorgkantoor in staat is te achten op eigen kracht of met hulp van een vertegenwoordiger, de door hem verkozen zorgaanbieders en mantelzorgers op zodanige wijze aan te sturen en hun werkzaamheden op elkaar af te stemmen, dat sprake is of zal zijn van verantwoorde zorg;
d. de verzekerde zich gemotiveerd op het standpunt stelt dat hij zorg met een persoonsgebonden budget wenst geleverd te krijgen, en,
e. de verzekerde bij de aanvraag een budgetplan voorlegt aan het zorgkantoor.
In artikel 5.17, eerste lid, onder a, van de Regeling langdurige zorg (Regeling) is bepaald dat het persoonsgebonden budget uitsluitend mag worden gebruikt voor het door de Sociale verzekeringsbank, op verzoek van de verzekerde, doen van betalingen voor zorg als bedoeld in artikel 3.3.3 van de wet.
In artikel 5.18, eerste lid, onder a, van de Regeling is bepaald dat bij de verlening van het persoonsgebonden budget de verzekerde in ieder geval de verplichting wordt opgelegd dat de verzekerde het persoonsgebonden budget uitsluitend gebruikt voor het doen betalen door de Sociale verzekeringsbank van zorg als bedoeld in artikel 5.17, eerste lid.
In artikel 5.20, tweede lid, aanhef en onder b, van de Regeling is bepaald dat het zorgkantoor de verleningsbeschikking kan intrekken of wijzigen met ingang van de dag waarop de verzekerde, of de derde die aan de verzekerde gewaarborgde hulp biedt, de opgelegde verplichtingen niet nakomt of niet langer voldoet aan de voorwaarden of verleningsgrond van het persoonsgebonden budget of aan de eisen van gewaarborgde hulp.
Verplichtingen die verbonden zijn aan het pgb
4. Aan het bestreden besluit ligt ten grondslag dat eiser zich niet heeft gehouden aan de verplichtingen die verbonden zijn aan het pgb. Een van die verplichtingen is de verplichting om met het pgb alleen zorg te betalen zoals in artikel 5.17, eerste lid, van de Regeling staat. Deze verplichting is ook opgenomen in een bijlage bij de toekenningsbeschikking pgb die eiser heeft ontvangen.
Het Zorgkantoor heeft geconstateerd dat er zorg is gefactureerd en ook is betaald die niet geleverd is. Ter onderbouwing van deze constatering heeft het Zorgkantoor een overzicht overgelegd met de overlap van gedeclareerde en betaalde uren van de drie zorgverleners.
Namens eiser is ter zitting gesteld dat het overzicht met daarop de overlap in uren niet wordt betwist. Hiermee staat vast dat er zorg is gedeclareerd en betaald die (deels) feitelijk niet is verleend. Eiser heeft daarmee niet voldaan aan een verplichting behorend bij het beheer van het pgb. Het Zorgkantoor was dan ook bevoegd om de verleningsbeschikking in te trekken, althans met ingang van 1 januari 2017 geen pgb meer toe te kennen.
Verantwoordelijkheid budgethouder
5. Naar vaste rechtspraak is de verantwoording van de besteding van het pgb de eigen verantwoordelijkheid van de budgethouder (zie bijvoorbeeld een uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 7 maart 2018, ECLI:NL:CRVB: 2018:650). Indien men kiest voor een pgb betekent dat de verantwoordelijkheid voor een goed beheer van het pgb bij de budgethouder, in dit geval de gewaarborgde hulp, komt te liggen. De gewaarborgde hulp was er dus verantwoordelijk voor dat de facturen van de zorgverleners op juistheid werden gecontroleerd. Zelfs als wordt aangenomen dat de overlappingen van gedeclareerde uren is veroorzaakt door de zorgverleners, maakt dat niet anders. Immers het is nu juist aan de gewaarborgde hulp om de facturen op juistheid te controleren. Bij een overlap aan zorg had zij navraag moeten doen en in ieder geval niet de declaraties betalen. Zij is en blijft verantwoordelijk voor de verantwoording en besteding van het budget. De stelling van eiser dat de fouten zijn veroorzaakt door de zorgverleners en dat die door hen, kennelijk door tussenkomst van het Zorgkantoor, hersteld moeten worden, volgt de rechtbank dan ook niet.
Belangenafweging
6. De rechtbank merkt op dat het Zorgkantoor in het bestreden besluit uitgebreid de gemaakte belangenafweging heeft onderbouwd. De rechtbank onderschrijft de overwegingen die het Zorgkantoor ertoe heeft gebracht om het individuele belang van eiser ondergeschikt te maken aan het belang dat het Zorgkantoor erbij heeft dat de ter beschikking gestelde algemene middelen op een goede manier worden besteed. Bij zijn belangenafweging heeft het Zorgkantoor ook betrokken dat eiser recht blijft houden op zorg in natura. Eiser heeft niet met (medische) gegevens onderbouwd dat zorg in natura voor hem niet toereikend zou zijn. De rechtbank is dan ook van oordeel dat het Zorgkantoor van zijn bevoegdheid tot intrekking van het pgb gebruik heeft mogen maken.
Strijd met vertrouwensbeginsel/motiveringsbeginsel
7.1
Eiser heeft aan het beroep op het vertrouwensbeginsel ten grondslag gelegd dat, anders dan tijdens het huisbezoek door het Zorgkantoor aan hem was meegedeeld, hij niet in de gelegenheid is gesteld zijn zienswijze tegen de bevindingen van het huisbezoek naar voren te brengen.
Het Zorgkantoor heeft betwist dat tijdens het huisbezoek aan eiser een zodanige toezegging is gedaan. De rechtbank stelt vast dat uit het verslag van het huisbezoek niet blijkt dat aan eiser die toezegging is gedaan. Eiser heeft niet kunnen onderbouwen dat die toezegging wel zou zijn gedaan. De rechtbank is dan ook niet gebleken van een uitdrukkelijke, ondubbelzinnige en ongeclausuleerde toezegging door een daartoe bevoegd persoon dat eiser de voornoemde mogelijkheid van een zienswijze zou worden geboden. Overigens, ook al zou de mededeling wel zijn gedaan, dan is de rechtbank van oordeel dat niet is gebleken dat eiser door het niet indienen van een zienswijze in zijn belangen is geschaad. Hij heeft immers tijdens de bezwaar- en beroepsprocedure zijn eventuele bezwaren tegen de bevindingen naar voren kunnen brengen.
7.2
In beroep heeft eiser nog aangevoerd dat het Zorgkantoor in het bestreden besluit ten onrechte niet heeft betrokken zijn bezwaargrond dat hij geen gelegenheid voor een zienswijze, zoals voornoemd, heeft gekregen. Dat het Zorgkantoor in het bestreden besluit op deze stelling niet afzonderlijk is ingegaan, betekent niet zondermeer dat er sprake is van een motiveringsgebrek. Los van de vraag of het gestelde verwijt zou moeten worden aangemerkt als een bezwaargrond, bestaat er geen verplichting om op iedere bezwaargrond expliciet en afzonderlijk in te gaan. Het bestreden besluit moet voldoende gemotiveerd zijn en er moet een volledige heroverweging hebben plaats gevonden. De rechtbank stelt vast dat het Zorgkantoor in het bestreden besluit voldoende heeft gemotiveerd waarom de intrekking van het pgb heeft plaats gevonden. Daarbij heeft het Zorgkantoor ook de inhoudelijke bezwaren tegen het primaire besluit betrokken. De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding om te oordelen dat het bestreden besluit niet voldoet aan de vereisten van artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht.
Aanbod andere gewaarborgde hulp
8. Ter zitting is namens eiser gesteld dat van zijn zijde nog geen actie is ondernomen om een andere gewaarborgde hulp aan te stellen. Daarbij heeft de huidige gewaarborgde zorg opgemerkt dat aan het Zorgkantoor nog steeds geen voorstel is gedaan over de persoon van de nieuwe gewaarborgde zorg, omdat zij niet zou weten wie die persoon dan zou moeten zijn. Nu eiser zelf na de hoorzitting geen andere gewaarborgde hulp heeft voorgesteld aan het Zorgkantoor, heeft het Zorgkantoor op de enkele stelling dat eiser bereid is een andere gewaarborgde hulp aan te stellen, in het bestreden besluit niet hoeven in te gaan.
Onvoldoende/onzorgvuldig onderzoek
9. Deze stelling wordt niet nader onderbouwd door eiser. Zoals blijkt uit hetgeen is opgenomen onder 4 heeft het Zorgkantoor de overlappingen van gedeclareerde zorg in kaart gebracht en zijn deze overlappingen ook erkend door eiser. De rechtbank is van oordeel dat het onderzoek door het Zorgkantoor zorgvuldig en voldoende is geweest. Ook deze beroepsgrond slaagt niet.
conclusie
10. Gelet op alles wat hiervoor is overwogen zal het beroep ongegrond worden verklaard.
11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W. Toekoen, rechter, in aanwezigheid van
mr. A.J.M. van Hees, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 4 mei 2018.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.