ECLI:NL:RBZWB:2018:2762

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
4 mei 2018
Publicatiedatum
7 mei 2018
Zaaknummer
AWB 17_1779
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de terugvordering van het persoonsgebonden budget door het Zorgkantoor

In deze zaak heeft eiseres beroep ingesteld tegen een besluit van het Zorgkantoor, dat op 2 februari 2017 een vaststellingsbeschikking en terugvordering van het persoonsgebonden budget (pgb) over het jaar 2014 heeft genomen. De rechtbank heeft op 4 mei 2018 uitspraak gedaan in deze zaak. Eiseres heeft aangevoerd dat er sprake is van misbruik van recht en dat het onderzoek niet objectief is geweest. Tevens heeft zij gesteld dat de terugvordering onredelijk is, omdat zij niet in staat is het bedrag af te lossen. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres geen deugdelijke verantwoording heeft afgelegd over de besteding van haar pgb in 2014. Het Zorgkantoor heeft niet betwist dat er zorg is verleend door de moeder van eiseres, maar heeft gesteld dat niet kan worden gecontroleerd of deze zorg AWBZ-zorg betreft en wat de precieze omvang van die zorg is geweest. De rechtbank heeft geoordeeld dat het Zorgkantoor in redelijkheid het pgb op nihil heeft kunnen vaststellen en de terugvordering van € 18.823,20 van eiseres gerechtvaardigd is. De rechtbank heeft het beroep van eiseres ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 17/1779 AWBZ

uitspraak van 4 mei 2018 van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiseres] , te [plaatsnaam] , eiseres,

gemachtigde: mr. H. Selçuk,
en

CZ Zorgkantoor, verweerder.

Procesverloop

Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 2 februari 2017 (bestreden besluit) van het Zorgkantoor inzake de vaststellingsbeschikking en terugvordering van het persoonsgebonden budget (pgb) over het jaar 2014.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden in Tilburg, op 12 april 2018. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde en het Zorgkantoor door mr. N. Baytemir en mr. S. Koot.

Overwegingen

1. Op grond van de stukken en de behandeling ter zitting gaat de rechtbank uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Aan eiseres is per 23 februari 2014 een pgb toegekend. Over 2014 is een netto bedrag van € 33.678,04 betaald.
Bij besluit van 2 september 2014 is de verantwoording van het pgb over de periode 23 februari 2014 tot en met 30 juni 2014 na een globale controle voorlopig goedgekeurd.
Het Zorgkantoor heeft een administratief vooronderzoek verricht naar de besteding van het pgb.
Bij brief van 6 juli 2015 heeft het Zorgkantoor eiseres op de hoogte gebracht van zijn bevindingen. Eiseres heeft gereageerd op de bevindingen.
Bij besluit van 7 april 2016 (primair besluit 1) heeft het Zorgkantoor de verantwoording voor het pgb over 2014 tot een bedrag van € 43.165,43 afgekeurd.
Bij een ander besluit van 7 april 2016 (primair besluit 2) heeft het Zorgkantoor een bedrag van € 33.678,04 teruggevorderd.
Bij brief van 7 april 2016 is aan eiseres meegedeeld dat Quadrant Zorg en Cirkel Zorg hebben gefraudeerd met haar pgb. Omdat eiseres te goeder trouw is, wil het Zorgkantoor, onder voorwaarden, de vordering van eiseres op de zorgverlener overnemen. De vordering van het Zorgkantoor op eiseres blijft dan wel bestaan, maar eiseres hoeft deze dan niet zelf terug te betalen. Eiseres heeft destijds geen gebruik gemaakt van dit aanbod.
Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen de primaire besluiten.
Bij bestreden besluit zijn de bezwaren van eiseres ongegrond verklaard.
2. Eiseres heeft in beroep, zakelijk weergegeven, aangevoerd dat er sprake is van misbruik van recht. Eiseres is van mening dat het onderzoek gekleurd en niet objectief heeft plaatsgevonden. Verder heeft eiseres gesteld dat er sprake is van strijd met het vertrouwensbeginsel. Eiseres ontkent dat (een deel van het) pgb niet besteed is aan AWBZ-zorg. De stelling van het Zorgkantoor dat de bedragen op de facturen niet overeenkomen met de betaalde bedragen is niet onderbouwd. De fouten die vermeld worden in de facturering betreffen typefouten en vergissingen. De bedragen die eiseres heeft betaald kunnen worden gerelateerd aan de facturen. Uit artikel 2.6.9 van de Regeling subsidies Awbz (Rsa), kan niet worden opgemaakt dat er geen voorschotten verstrekt mogen worden. Als het Zorgkantoor een beroep doet op dit artikel dan is er sprake van strijd met de Schutznorm (relativiteitsbeginsel). Verder is eiseres van mening dat de terugvordering onredelijk is omdat zij niet in staat is het bedrag af te lossen.
3. Artikel 2.6.9, eerste lid, van de Rsa, zoals dat artikel tot 1 januari 2015 luidde, bepaalt dat bij de verlening van het netto pgb de verzekerde de volgende verplichtingen worden opgelegd:
a. de verzekerde gebruikt het pgb uitsluitend voor het betalen of, indien een trekkingsrecht is verleend, het door de Sociale verzekeringsbank doen betalen van zorg als bedoeld in artikel 1.1.1, onderdeel j of k, of van bemiddelingskosten onder de in onderdeel k opgenomen voorwaarden;
b. de zorg die de verzekerde inkoopt, is kwalitatief verantwoord;
c. de verzekerde sluit een schriftelijke overeenkomst met de zorgverlener of zorgverlenende instantie waarin ten minste de volgende afspraken zijn opgenomen:
1°. indien een trekkingsrecht is verleend: de wijze waarop de zorgverlener voorziet in de behoefte aan zorg van de verzekerde,
2°. declaraties voor verleende zorg worden niet betaald indien zij niet binnen zes weken na de maand waarin de zorg is verleend bij de verzekerde zijn ingediend,
3°. een declaratie van een zorgverlener bevat een overzicht van de dagen waarop is gewerkt, het uurtarief, het aantal te betalen uren, het burgerservicenummer en de naam van de zorgverlener, en wordt door de zorgverlener ondertekend,
4°. een declaratie van een zorgverlenende instantie bevat het nummer waarmee die instantie staat ingeschreven bij de Kamer van Koophandel, een overzicht van de dagen waarop is gewerkt, het tarief, het aantal te betalen uren, dagdelen of etmalen, en de naam en het adres van de zorgverlenende instantie, en wordt namens de zorgverlenende instantie ondertekend;
d. de verzekerde stelt, op verzoek van het Zorgkantoor, de in onderdeel c bedoelde overeenkomsten en declaraties alsmede zijn rekeningafschrift op papier of op een andere duurzame drager, tot vijf jaar na de datum van de subsidievaststelling ter beschikking van het Zorgkantoor. De rekeningafschriften bevatten in ieder geval de perioden waarop zij betrekking hebben, de datum en het bedrag van de door de verzekerde verrichte betalingen, bedoeld in onderdeel a, alsmede de rekeningnummers waarop deze betalingen zijn bijgeschreven;
(…).
Het derde lid van dit artikel bepaalt dat, in afwijking van het eerste lid, onderdelen a en e, de verzekerde in een kalenderjaar maximaal 1,5% van het voor dat haar beschikbare netto pgb, maar ten minste € 250 en ten hoogste € 1.250, mag gebruiken voor andere betalingen dan betalingen bedoeld in onderdeel a, en geldt de verantwoordingsplicht, bedoeld in onderdeel e, niet voor dit deel van het budget.
Artikel 2.6.13, eerste lid, van de Rsa bepaalt dat bij de verantwoording over de eerste helft van het kalenderjaar als bedoeld in artikel 2.6.9, achtste lid, onderdeel b, het Zorgkantoor binnen zes weken na ontvangst van de desbetreffende verantwoording besluit of het voorschot is gebruikt voor betalingen als bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, van laatstgenoemd artikel. Het Zorgkantoor kan in dat besluit het voorbehoud maken dat het opvragen van de in artikel 2.6.9, eerste lid, onderdeel d, bedoelde documenten tot een ander oordeel kan leiden.
Het tweede lid van dit artikel bepaalt dat de subsidie na afloop van iedere subsidieperiode voor de desbetreffende subsidieperiode wordt vastgesteld.
Het vijfde lid van dit artikel bepaalt dat het pgb wordt vastgesteld op de som van:
a. 1,5% van het voor het kalenderjaar beschikbare netto persoonsgebonden budget, maar ten minste op € 250 en ten hoogste op € 1250, en
b. het restant van het voor het kalenderjaar beschikbare netto persoonsgebonden budget:
1°. voor zover er betalingen mee zijn verricht met inachtneming van artikel 2.6.9,
(…).
Het achtste lid van dit artikel bepaalt dat indien de verzekerde geen betalingen heeft gedaan als bedoeld in artikel 2.6.9, eerste lid, onderdeel a, de subsidie in afwijking van het vijfde lid wordt vastgesteld op nihil.
Artikel 4:46, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bepaalt dat indien een beschikking tot subsidieverlening is gegeven, het bestuursorgaan de subsidie overeenkomstig de subsidieverlening vaststelt.
Het tweede lid van dit artikel bepaalt dat de subsidie lager kan worden vastgesteld indien:
a. de activiteiten waarvoor subsidie is verleend niet of niet geheel hebben plaatsgevonden;
b. de subsidieontvanger niet heeft voldaan aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen;
c. de subsidieontvanger onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een andere beschikking op de aanvraag tot subsidieverlening zou hebben geleid, of
d. de subsidieverlening anderszins onjuist was en de subsidieontvanger dit wist of behoorde te weten.
Artikel 4:95, vierde lid, van de Awb bepaalt dat betaalde voorschotten worden verrekend met de te betalen geldsom. Onverschuldigd betaalde voorschotten kunnen worden teruggevorderd.
Omvang van het geding
4. Ter zitting is namens eiseres gesteld dat zij alsnog gebruik zal maken van het aanbod van het Zorgkantoor, zoals onder 1 met een verwijzing naar de brief van het Zorgkantoor van 7 april 2016 is beschreven. Zij zal aangifte gaan doen tegen Quadrant en Cirkel. De gronden, voor zover deze zien op Quadrant en Cirkel, worden door eiseres daarom niet gehandhaafd. Gelet hierop is de omvang van het geding beperkt tot de zorg die in 2014 aan eiseres is verleend door haar moeder en de daarmee verband houdende terugvordering. Uit de verantwoordingformulieren blijkt dat het over de periode 23 februari 2014 tot en met 30 juni 2014 gaat om een bedrag van € 5.211,-- (€ 567,-- + € 1.530,-- + € 1.584,-- + € 1.530) en over de periode 1 juli 2014 tot en met 31 december 2014 om een bedrag van € 13.612,20 (4 x € 2.291,85 en 2 x € 2.222,40). In totaal dus € 18.823,20.
Subsidievaststelling
5. De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of het Zorgkantoor het pgb van eiseres over het jaar 2014 op nihil heeft kunnen vaststellen. Het is vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB), bijvoorbeeld de uitspraak van 14 juni 2017 (ECLI:NL:CRVB: 2017:2408), dat bij het uitoefenen van de bevoegdheid om een pgb op nihil vast te stellen een evenredige belangenafweging moet worden gemaakt. Daarbij zal een afweging moeten worden gemaakt tussen het belang van handhaving van de niet nagekomen verplichting en de gevolgen van de verlaging voor de ontvanger.
6. Het Zorgkantoor heeft niet betwist dat door de moeder van eiseres aan eiseres zorg is verleend, maar stelt zich op het standpunt dat niet te controleren is of die zorg AWBZ-zorg betreft en wat de precieze omvang van die zorg is geweest.
De rechtbank is met het Zorgkantoor van oordeel dat de stukken die eiseres heeft overgelegd met betrekking tot de inhoud van de geleverde zorg, waaronder de zorgplannen en de declaraties in algemene termen zijn opgesteld en onvoldoende concreet zijn. De stukken bevatten algemene doelstellingen en voorbeelden van zorg die mogelijk wel en niet als AWBZ-zorg kunnen worden aangeduid. Bovendien wordt niet concreet gemaakt welke zorg er daadwerkelijk aan eiseres is verleend, door bijvoorbeeld te omschrijven welke concrete activiteiten er zijn ondernomen om te werken aan de gestelde doelen en wat er met die zorg is bereikt. Verder wordt er steeds hetzelfde aantal uren per nacht aan begeleiding individueel gedeclareerd. Zoals ter zitting terecht namens het Zorgkantoor is opgemerkt, kan het toch niet zo zijn dat er ieder nacht hetzelfde aantal uren zorg wordt geleverd. Hierover is ter zitting van de zijde van eiseres ook geen verklaring gegeven.
Daarnaast blijkt uit de overgelegde administratie dat de declaraties niet overeen komen met de betalingen. Ter zitting is namens eiseres gesteld dat daar geen verklaring voor kan worden gegeven. Ook kon voor het gegeven dat op één dag, bijvoorbeeld op 4 juli 2014, 5 maal bedragen aan de moeder zijn overgemaakt tot een bedrag van € 6.700,--, ter zitting geen verklaring worden gegeven.
Verder is de te leveren zorg steeds vooruitbetaald, terwijl de rechtbank uit artikel 2.6.9, eerste lid, aanhef en onder c, van de Rsa afleidt dat betalingen achteraf en op basis van declaraties moeten worden gedaan. Vooraf is immers niet bekend hoeveel zorg er precies zal worden verleend. Met het Zorgkantoor is de rechtbank van oordeel dat deze bepaling zich richt tot de budgethouder en niet op de zorgverlener. De stelling van eiseres dat er sprake is van strijd met de Schutznorm volgt de rechtbank dan ook niet.
Ter zitting is namens eiseres bevestigd dat achteraf, nadat de declaraties waren verzonden, er geen verrekeningen hebben plaatsgevonden van de verstrekte voorschotten. Ook hieruit blijkt dat de uiteindelijke betalingen niet overeenkomen met de verleende zorg.
7. Gelet op alles wat hiervoor is overwogen is de rechtbank van oordeel dat
niet kan worden nagegaan in welke omvang er zorg is verleend door de moeder van eiseres, of die zorg kan worden aangemerkt als AWBZ-zorg en of, en tot welk bedrag, daadwerkelijk is betaald voor die zorg. Eiseres heeft dus geen deugdelijke verantwoording afgelegd over de besteding van haar pgb in 2014. Dat betekent dat het Zorgkantoor, gelet op artikel 4:46, tweede lid, van de Awb, de bevoegdheid had om het pgb van eiseres over het jaar 2014 op nihil vast te stellen.
Misbruik van recht/gekleurd onderzoek
8. Zoals uit het voorgaande blijkt is de stelling dat eiseres geen deugdelijke verantwoording heeft afgelegd niet uitsluitend gebaseerd op twijfels over de wijze waarop Quadrant en Cirkel hebben gehandeld. Buiten deze twijfels zijn er voldoende aanwijzingen dat de zorg verleend door de moeder van eiseres onvoldoende is verantwoord. De stelling van eiseres dat er sprake is van misbruik van recht, volgt de rechtbank dan ook niet. Hetzelfde geldt voor de stelling van eiseres dat het onderzoek gekleurd en niet objectief heeft plaatsgevonden.
Vertrouwensbeginsel
9. Aan het beroep op het vertrouwensbeginsel heeft eiseres ten grondslag gelegd dat het zorgplan in eerst instantie was goedgekeurd. Het Zorgkantoor heeft ontkend dat het zorgplan in een eerder stadium al gecontroleerd was. Volgens het Zorgkantoor werden in 2014 de zorgplannen niet voorafgaand aan de zorgverlening gecontroleerd. Deze stelling is door eiseres niet weersproken en uit het dossier blijkt verder ook niet dat er eerder sprake is geweest van een goedkeuring van het zorgplan. Het beroep op het vertrouwensbeginsel kan dan ook niet slagen. Overigens is het zorgplan niet het enige aspect waardoor de verantwoording is afgekeurd. De rechtbank verwijst naar hetgeen eerder onder 6 is overwogen.
Voor zover eiseres heeft beoogd te stellen dat de verantwoording van het pgb over de periode 23 februari 2014 tot en met 30 juni 2014 door het Zorgkantoor was goedgekeurd en dat zij daarom niet hoefde te verwachten dat die later alsnog zou worden afgekeurd, oordeelt de rechtbank dat hier slechts sprake is geweest van een globale controle en een voorlopige goedkeuring. Hieruit blijkt dan ook niet van een uitdrukkelijke, ondubbelzinnige en ongeclausuleerde toezegging door een daartoe bevoegd persoon dat de verantwoording over 2014 niet alsnog zou worden afgekeurd.
Belangenafweging
10. Nu niet is vast te stellen of de zorg waarvoor het pgb is verstrekt ook daadwerkelijk is verleend, is ook niet vast te stellen dat enig bedrag van het pgb daaraan is besteed. Het Zorgkantoor heeft het belang van handhaving van de niet nagekomen verplichtingen dan ook kunnen laten prevaleren boven het belang van eiseres.
Terugvordering
11. Vervolgens ziet de rechtbank zich voor de vraag gesteld of het Zorgkantoor in redelijkheid gebruik heeft kunnen maken van de bevoegdheid om de als gevolg van de nihilstelling ten onrechte aan eiseres verstrekte bedragen van haar terug te vorderen. Ook bij de gebruikmaking van die bevoegdheid dient het Zorgkantoor een belangenafweging te maken. In dat kader heeft eiseres erop gewezen dat zij een Wajong-uitkering heeft en niet in staat is de terugvordering af te lossen. De rechtbank is van oordeel dat de financiële situatie van eiseres niet maakt dat moet worden geoordeeld dat het Zorgkantoor niet in redelijkheid tot de gemaakte belangenafweging heeft kunnen komen. Voorop staat namelijk dat de schuldenaar zijn schulden moet betalen. Niet is gebleken dat de terugvordering bij eiseres tot onaanvaardbare psychische of financiële gevolgen leidt. Daarbij is het van belang dat het Zorgkantoor bij de invordering rekening moet houden met de beslagvrije voet. Het Zorgkantoor heeft dan ook in redelijkheid gebruik kunnen maken van de bevoegdheid om het over 2014 ten onrechte aan eiseres uitbetaalde bedrag van € 18.823,20 van haar terug te vorderen.
Conclusie
12. Nu het Zorgkantoor het pgb van eiseres over het jaar 2014 in redelijkheid op nihil heeft kunnen vaststellen en de in verband daarmee teveel verstrekte bedragen in redelijkheid van eiseres heeft kunnen terugvorderen, slaagt het beroep van eiseres niet. Het beroep zal dan ook ongegrond worden verklaard.
13. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W. Toekoen, rechter, in aanwezigheid van
mr. A.J.M. van Hees, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 4 mei 2018.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.