ECLI:NL:RBZWB:2018:2454

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
12 april 2018
Publicatiedatum
20 april 2018
Zaaknummer
AWB 17_6330
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen ongeldigverklaring rijbewijs vanwege alcoholmisbruik

In deze zaak heeft eiser beroep ingesteld tegen het besluit van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR) van 8 september 2017, waarin zijn rijbewijs ongeldig werd verklaard vanwege alcoholmisbruik. De rechtbank Zeeland-West-Brabant heeft op 12 april 2018 uitspraak gedaan in deze zaak. Tijdens de zitting in Breda was eiser aanwezig, terwijl het CBR werd vertegenwoordigd door een gemachtigde.

De rechtbank heeft zich in haar overwegingen gericht op de vraag of het CBR terecht heeft geconcludeerd dat het alcoholmisbruik van eiser pas op 23 december 2016 is gestopt, in plaats van op een eerder moment zoals door eiser werd aangevoerd. De rechtbank heeft vastgesteld dat het CBR in beginsel mag afgaan op rapportages van deskundigen, tenzij er twijfel bestaat over de inhoud of de wijze van totstandkoming van die rapportages.

De rechtbank oordeelde dat het CBR op goede gronden heeft kunnen afgaan op het psychiatrisch rapport en dat de argumenten van eiser over gemaakte kosten en eerdere procedures niet relevant zijn voor deze beroepsprocedure. De rechtbank heeft het beroep van eiser ongegrond verklaard en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door rechter R.P. Broeders, in aanwezigheid van griffier drs. A. Lemaire.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 17/6330 WVW

uitspraak van 12 april 2018 van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser,

en
de algemeen directeur van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR), verweerder.

Procesverloop

Eiser heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 8 september 2017 (bestreden besluit) van het CBR waarin zijn rijbewijs ongeldig verklaard blijft vanwege alcoholmisbruik.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden in Breda op 12 april 2018. Eiser is verschenen. Het CBR heeft zich laten vertegenwoordigen door [vertegenwoordiger verweerder] .
Na sluiting van het onderzoek ter zitting heeft de rechtbank mondeling uitspraak gedaan.

Overwegingen

1. De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of het CBR op grond van het uitgevoerde onderzoek tot de conclusie mocht komen dat het alcoholmisbruik, waarvan sprake is geweest, pas op 23 december 2016 is gestopt en niet – zoals door eiser wordt aangevoerd – op een eerder moment.
2. Volgens vaste rechtspraak mag het CBR in beginsel uitgaan van een door een ter zake deskundige opgestelde rapportage. Dit is slechts anders als – bijvoorbeeld met behulp van een deskundig tegenrapport – twijfel wordt gezaaid over de inhoud of wijze van totstandkoming van de psychiatrische rapportage, inhoudelijke tegenstrijdigheden blijken of de rapportage anderszins niet of niet voldoende concludent is.
Verder is van belang dat het daarbij volgens vaste rechtspraak niet aan het CBR en niet aan de bestuursrechter is om te beoordelen of voor het psychiatrisch oordeel voldoende feitelijke grondslag bestaat.
De rechtbank stelt vast dat eiser in dit geval niet de deskundigheid van de psychiater die het onderzoek heeft uitgevoerd betwist of de innerlijke waarde van het rapport betwist. Eiser betwist wel dat het in dat rapport opgenomen moment van het stoppen van het alcoholmisbruik juist is of op voldoende feitelijke grondslag berust. Eiser heeft geen door een deskundige opgesteld tegenrapport ter onderbouwing van dat standpunt ingebracht.
3. De rechtbank is gelet hierop van oordeel dat het CBR mocht afgaan op het psychiatrisch rapport en op goede gronden tot de conclusie is gekomen dat het alcoholmisbruik pas op 23 december 2016 is gestopt. De door eiser aangevoerde argumenten over de door hem gemaakte kosten en eerder doorlopen procedures veranderen dit niet. Dit zijn argumenten die niet in het kader van dit beroep kunnen worden beoordeeld. Het beroep zal ongegrond worden verklaard.
4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.P. Broeders, rechter, in aanwezigheid van drs. A. Lemaire, griffier, op 12 april 2018.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending van dit proces-verbaal hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.