In deze zaak heeft eiser beroep ingesteld tegen het besluit van 4 september 2017 van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Bergen op Zoom, inzake zijn aanvraag om een uitkering voor de kosten van levensonderhoud op grond van het Besluit bijstandsverlening zelfstandigen 2004 (Bbz). De rechtbank Zeeland-West-Brabant heeft op 16 april 2018 uitspraak gedaan in deze zaak. Eiser, die werkzaam was als advocaat, had zijn advocatenpraktijk omgezet naar een juridisch adviesbureau en had zich op 23 januari 2017 bij het college gemeld voor een uitkering als beëindigend zelfstandige. Het college had op advies van het Instituut voor het Midden- en Kleinbedrijf (IMK) de aanvraag afgewezen, omdat het bedrijf niet levensvatbaar zou zijn. Eiser had bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar het college verklaarde de bezwaren ongegrond.
Tijdens de zitting op 22 maart 2018 heeft eiser verklaard dat hij na zijn schorsing als advocaat geen nieuwe cliënten meer had aangenomen, maar nog wel lopende zaken had. De rechtbank oordeelde dat het bestreden besluit niet kon standhouden, omdat eiser ten tijde van de aanvraag nog steeds werkzaamheden verrichtte als zelfstandige. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit en verklaarde het beroep gegrond. Eiser heeft recht op een uitkering voor de maximale duur van drie maanden, zoals geadviseerd door het IMK. De rechtbank oordeelde dat het college een nieuw besluit moet nemen met inachtneming van deze uitspraak en dat het griffierecht en de proceskosten aan eiser vergoed moeten worden.