ECLI:NL:RBZWB:2018:2323

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
16 april 2018
Publicatiedatum
17 april 2018
Zaaknummer
AWB 17_6821
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen besluit inzake uitkering levensonderhoud op grond van het Besluit bijstandsverlening zelfstandigen 2004

In deze zaak heeft eiser beroep ingesteld tegen het besluit van 4 september 2017 van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Bergen op Zoom, inzake zijn aanvraag om een uitkering voor de kosten van levensonderhoud op grond van het Besluit bijstandsverlening zelfstandigen 2004 (Bbz). De rechtbank Zeeland-West-Brabant heeft op 16 april 2018 uitspraak gedaan in deze zaak. Eiser, die werkzaam was als advocaat, had zijn advocatenpraktijk omgezet naar een juridisch adviesbureau en had zich op 23 januari 2017 bij het college gemeld voor een uitkering als beëindigend zelfstandige. Het college had op advies van het Instituut voor het Midden- en Kleinbedrijf (IMK) de aanvraag afgewezen, omdat het bedrijf niet levensvatbaar zou zijn. Eiser had bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar het college verklaarde de bezwaren ongegrond.

Tijdens de zitting op 22 maart 2018 heeft eiser verklaard dat hij na zijn schorsing als advocaat geen nieuwe cliënten meer had aangenomen, maar nog wel lopende zaken had. De rechtbank oordeelde dat het bestreden besluit niet kon standhouden, omdat eiser ten tijde van de aanvraag nog steeds werkzaamheden verrichtte als zelfstandige. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit en verklaarde het beroep gegrond. Eiser heeft recht op een uitkering voor de maximale duur van drie maanden, zoals geadviseerd door het IMK. De rechtbank oordeelde dat het college een nieuw besluit moet nemen met inachtneming van deze uitspraak en dat het griffierecht en de proceskosten aan eiser vergoed moeten worden.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 17/6821 BBZ

uitspraak van 16 april 2018 van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

mr. [eiser] , te [woonplaats] , eiser,

gemachtigde: mr. J.J.M. Boot,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Bergen op Zoom, verweerder.

Procesverloop

Eiser heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 4 september 2017 (bestreden besluit) van het college inzake zijn aanvraag om een uitkering voor de kosten van levensonderhoud op grond van het Besluit bijstandsverlening zelfstandigen 2004 (Bbz).
De zaak is besproken tijdens een zitting in Breda op 22 maart 2018. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M. Niessen.

Overwegingen

1. Eiser was werkzaam als advocaat. Op 30 mei 2016 is hij geschorst in de uitoefening van de praktijk voor de duur van drie maanden. Hij heeft vervolgens zijn advocatenpraktijk omgezet naar een juridisch adviesbureau. Hij heeft zich op 23 januari 2017 bij het college gemeld voor een uitkering voor de kosten van levensonderhoud als beëindigend zelfstandige. Eiser heeft daarbij aangegeven dat hij drie tot zes maanden nodig denkt te hebben om zijn bedrijf te beëindigen.
2. Het college heeft aan het Instituut voor het Midden- en Kleinbedrijf (IMK) gevraagd om een advies uit te brengen voor een gevestigde en/of beëindigende zelfstandige. Het IMK heeft op 7 maart 2017 advies uitgebracht. Het IMK adviseert het college om (1) de Bbz-aanvraag af te wijzen omdat het bedrijf niet levensvatbaar is, en (2) aan eiser een uitkering voor een beëindigende zelfstandige toe te kennen voor de maximale duur van drie maanden.
3. Bij besluit van 14 maart 2017 heeft het college aan eiser een uitkering voor de kosten van levensonderhoud verstrekt. De uitkering wordt toegekend met ingang van 23 januari 2017, voor de duur van drie maanden. Aan de toekenning is de voorwaarde verbonden dat eiser zijn bedrijf binnen drie maanden na 23 januari 2017 moet beëindigen. Verlenging van de toekenningstermijn is alleen mogelijk als eiser de in het besluit genoemde informatie verstrekt. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit.
4. Bij het bestreden besluit heeft het college de bezwaren van eiser ongegrond verklaard, onder verwijzing naar het advies van de adviescommissie voor de bezwaarschriften.
Standpunt college
5. Het college stelt zich in het bestreden besluit op het volgende standpunt. Eiser heeft tijdens de hoorzitting verklaard dat hij sinds zijn schorsing als advocaat geen activiteiten als zelfstandige meer heeft verricht. Hiermee staat vast dat eiser al vóór zijn aanvraag niet meer als zelfstandige werkzaam was. De aan eiser gegunde periode van drie maanden was om die reden niet mogelijk. Eiser mag door het instellen van bezwaar echter niet in een slechtere positie komen (verbod op ‘reformatio in peius’). De toekenning van de uitkering gedurende drie maanden wordt daarom niet teruggedraaid. Er bestaat geen aanleiding om de uitkering gedurende een langere periode toe te kennen.
Beoordeling rechtbank
6. De rechtbank is van oordeel dat het bestreden besluit geen stand kan houden. Gevraagd naar voornoemde uitlating van eiser op de hoorzitting, heeft eiser tijdens de zitting op de rechtbank een uitleg gegeven over zijn werkzaamheden na mei 2016 (schorsing als advocaat). Volgens eiser heeft hij na mei 2016 geen nieuwe cliënten meer aangenomen, maar had hij nog wel lopende zaken waarmee iets moest gebeuren. Dit was meer dan alleen het overdragen van dossiers. Hij heeft ook inhoudelijke handelingen verricht. De verklaring van eiser tijdens de zitting komt overeen met wat hij verklaard heeft tegenover het IMK. In het rapport van het IMK staat dat eiser sinds medio 2016 actief is als juridisch adviseur en dat de bedrijfsactiviteiten weliswaar nagenoeg stil zijn komen te liggen, maar dat er ten tijde van het rapport nog 50 tot 100 dossiers onderhanden waren. Ook indien voornamelijk sprake was van het overdragen van deze dossiers, was eiser naar het oordeel van de rechtbank ten tijde van het IMK-rapport dan ook nog steeds bezig met het verrichten van werkzaamheden als zelfstandige, zoals het IMK ook als uitgangspunt heeft genomen in het advies. Daaraan kan voornoemde uitlating van eiser op de hoorzitting, zonder dat daar op is doorgevraagd, niet afdoen. Het bestreden besluit is daarom in strijd met het motiveringsbeginsel.
7. Het beroep zal dan ook gegrond worden verklaard en de rechtbank zal het bestreden besluit vernietigen.
Ter voorlichting aan het college
8. In het IMK-rapport van 7 maart 2017 is geadviseerd om een uitkering voor een beëindigende zelfstandige toe te kennen voor de maximale duur van drie maanden. Volgens het IMK kan eiser deze periode gebruiken om de resterende dossiers over te dragen en om (met hulp) zijn administratie op orde te krijgen. Daarnaast geeft het IMK een advies over een eventuele verlenging van de uitkeringsduur.
9. De inschatting van het IMK is dus dat eiser op 7 maart 2017 (in ieder geval) drie maanden nodig heeft om zijn werkzaamheden als zelfstandige te beëindigen. Met het besluit van 14 maart 2017 heeft eiser weliswaar over drie maanden een uitkering gekregen, maar heeft hij feitelijk maar vijf tot zes weken de tijd gekregen om zijn werkzaamheden af te bouwen (van 14 maart 2017 tot 23 april 2017). De rechtbank acht dit niet in overeenstemming met het advies van het IMK. Daarnaast wordt het voor eiser in deze verkorte periode moeilijker om te voldoen aan de voorwaarden voor verlenging van de uitkering.
Finale geschilbeslechting?
10. De rechtbank kan het bestuursorgaan in de gelegenheid stellen een gebrek in het bestreden besluit te herstellen of te laten herstellen, de zogeheten 'bestuurlijke lus'. De rechtbank ziet in dit geval echter geen aanleiding om een bestuurlijke lus toe te passen. Niet kan worden uitgesloten dat het college – naar aanleiding van wat hiervoor is overwogen – opnieuw advies zal willen vragen aan het IMK om een nieuwe uitkeringsduur vast te stellen. Het is onzeker wanneer een dergelijk onderzoek kan worden afgerond. Dit maakt dat een bestuurlijke lus geen efficiënte manier is om deze zaak af te doen.
Het college zal daarom een nieuw besluit moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak.
Griffierecht en proceskosten
11. Nu het beroep gegrond wordt verklaard, dient het griffierecht aan eiser te worden vergoed. De rechtbank zal het college veroordelen in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.002,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 501, en wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • draagt het college op een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
  • draagt het college op het betaalde griffierecht van € 46,- aan eiser te vergoeden;
  • veroordeelt het college in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.002,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.A.M.L. van de Sande, rechter, in aanwezigheid van E.C. Petrusma, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 16 april 2018.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.