Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
uitspraak van 10 april 2018 van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[eiser] , te [woonplaats] , eiser,
Procesverloop
Overwegingen
.
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
In deze zaak heeft eiser beroep ingesteld tegen het besluit van het UWV van 24 juli 2017, waarin de voortzetting van zijn WIA-uitkering werd vastgesteld op een arbeidsongeschiktheid van 79,84% per 2 november 2015. Eiser, die eerder als post/pakkettenbezorger werkte, betwistte de vastgestelde mate van arbeidsongeschiktheid en voerde aan dat het UWV onvoldoende rekening hield met zijn klachten, waaronder concentratieproblemen en andere medische aandoeningen. Tijdens de zitting op 27 februari 2018 in Breda, werd eiser bijgestaan door zijn gemachtigde, mr. I.T.A. Duijs, terwijl het UWV werd vertegenwoordigd door een gemachtigde.
De rechtbank heeft vastgesteld dat het UWV de medische situatie van eiser zorgvuldig heeft beoordeeld. De verzekeringsartsen hebben geconcludeerd dat er geen verslechtering was in de medische situatie van eiser ten opzichte van eerdere beoordelingen. Eiser heeft verschillende medische rapporten overgelegd ter ondersteuning van zijn standpunt, maar de rechtbank oordeelde dat de verzekeringsartsen adequaat hebben gehandeld en dat de vastgestelde beperkingen in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) passend waren bij de medische situatie van eiser.
De rechtbank concludeerde dat het UWV terecht de mate van arbeidsongeschiktheid op 79,84% heeft vastgesteld en verklaarde het beroep ongegrond. Eiser heeft geen gronden aangevoerd die de conclusie van het UWV zouden kunnen weerleggen. De uitspraak werd gedaan door mr. C.E.M. Marsé en is openbaar uitgesproken op 10 april 2018.