De rechtbank is van oordeel dat de termijnoverschrijdingen verschoonbaar zijn en heeft daartoe het volgende in aanmerking genomen.
De rechtbank acht geloofwaardig de in 2.6. vermelde verklaring van de partner ter zitting over (haar indruk van) de inhoud van het telefonisch contact met [A] . De rechtbank heeft daarbij in aanmerking genomen dat aannemelijk is dat de brief van 13 november 2013 onduidelijkheid opriep over wat belanghebbende precies moest doen om te kunnen volstaan met één bezwaarschrift. De inspecteur heeft ter zitting ook gemeld de verklaring niet te kunnen bevestigen of ontkrachten omdat er geen telefoonnotities zijn. Wel heeft de inspecteur meer in het algemeen het standpunt ingenomen dat alleen in gevallen waarin een expliciete toezegging is gedaan dat geen bezwaarschriften hoefden te worden ingediend, de Belastingdienst vindt dat vertrouwen is gewekt. Dit standpunt verwerpt de rechtbank. Het gaat er voor de toepassing van het vertrouwensbeginsel ook om hoe (de partner van) belanghebbende de mededelingen van [A] redelijkerwijs heeft mogen begrijpen. Dat belanghebbende de mededelingen zo heeft begrepen zoals nu is verklaard, vindt steun in de omstandigheid dat belanghebbende eerst wel bezwaar heeft gemaakt tegen de voldoeningen op aangifte en na het telefonisch contact in december 2013 niet meer.
De rechtbank begrijpt aldus dat de partner het gesprek zo begrepen had dat als belanghebbende een verklaring over het ‘meeliften’ zou toesturen, er geen bezwaarschriften meer zouden hoeven worden ingediend. Deze verklaring over het meeliften betreft kennelijk – zo begrijpt de rechtbank naar aanleiding van de correspondentie na de zitting – een tot het dossier behorend document van 7 juni 2013 waarin belanghebbende onder meer verklaart “ik [ga] akkoord (…) met de eis van het MvF dat partijen zich zullen conformeren aan de uitkomsten van de proefprocedure.” Niet bestreden is dat (i) dit document door belanghebbende al eerder naar de NVO was gestuurd, en (ii) dat belanghebbende een kopie van dit document in december 2013 naar de Belastingdienst heeft gestuurd. De rechtbank heeft ook geen aanleiding om aan dit laatste te twijfelen, mede gelet op wat in de laatste zin van de vorige alinea is vermeld.
De verzending van een kopie van het document per post rechtvaardigt het vermoeden van ontvangst door de Belastingdienst. Dit vermoeden van ontvangst is niet ontzenuwd met de enkele verklaring van de inspecteur ter zitting dat de brief niet in het dossier is aangetroffen.
Nu verder een reactie van de Belastingdienst uitbleef na toezending van het document, mocht belanghebbende – gelet op de in 2.4 en 2.5 vermelde brieven en het telefonisch contact met [A] – er redelijkerwijs van uitgaan dat hij geen bezwaar meer hoefde te maken. De rechtbank merkt op dat weliswaar betoogd zou kunnen worden dat uit de in 2.5 vermelde brief strikt genomen – naar de letter gelezen – volgt dat pas in 2014 mogelijk sprake zou zijn van een proefprocedure waarbij dan eventueel aangesloten kon worden. Daar staat echter tegenover dat de in 2.4 en 2.5 vermelde brieven niet uitblinken in helderheid voor een belastingplichtige – welke onduidelijkheid voor risico van de Belastingdienst komt –, en dat belanghebbende juist daarom telefonisch contact heeft gezocht.
In deze omstandigheden zijn de termijnoverschrijdingen verschoonbaar. De kern is dat belanghebbende (wellicht onbedoeld) op het verkeerde been is gezet, waardoor hij geen bezwaarschriften meer heeft ingediend, terwijl hij dat eerder wel (tijdig) heeft gedaan. Van verschoonbaarheid zou geen sprake zijn indien belanghebbende te lang heeft gewacht met het alsnog indienen van een bezwaarschrift nadat hem duidelijk was geworden dat de Belastingdienst wel vond dat bezwaarschriften hadden moeten zijn ingediend. Niet gesteld of gebleken is echter dat dit laatste hem duidelijk is gemaakt voordat de gemachtigde de in 2.7 vermelde brief aan de inspecteur heeft toegestuurd.