8.2De beoordeling daarvan
De voorzieningenrechter overweegt dat namens het college in het bestreden besluit, het verweerschrift en ter zitting voldoende gemotiveerd is toegelicht waarom het college medewerking wil verlenen aan de vestiging van het leisure centrum op deze locatie, mede in het licht van het beleid. Dat daarin ook de vestigen van al dan niet zelfstandig geëxploiteerde horeca past, acht de voorzieningenrechter geen onbegrijpelijke keuze en derhalve ook niet onredelijk. Die keuze is bovendien voldoende gemotiveerd.
9.
Parkeren
Met betrekking tot het parkeren is de omgevingsvergunning gestoeld op het rapport “Onderbouwing parkeerbehoefte Leisurecomplex [plaats1] ” van Goudappel Coffeng van 22 december 2016.
Uit dat rapport volgt dat vanwege het afwijkende karakter van een aantal functies een
op maat gemaakte parkeerbalans is opgesteld. Hierbij is voor de drukste momenten (de
avondsituatie) uitgesplitst wat de verwachte parkeervraag is op het 17.00, 19.00 en 21.00
uur moment. Uit de parkeerbalans blijkt dat het maatgevende moment zaterdag 19.00
uur is, het moment waarop de parkeervraag het hoogst is. De parkeervraag bedraagt dan
circa 472 parkeerplaatsen. Op acceptabele loopafstand (maximaal 300 meter) zijn op en
rondom het Leisurecomplex circa 480 parkeerplaatsen beschikbaar, wat betekent dat met
nog 8 vrije parkeerplaatsen voldoende parkeercapaciteit beschikbaar is.
Als flankerende maatregel dienen medewerkers van de verschillende functies op het
Leisurecomplex hun auto op de parkeerplaatsen te parkeren die het verst weg zijn
gelegen. Dit betekent dat in de directe nabijheid van het Leisurecomplex meer ruimte
ontstaat voor bezoekers. Daarnaast dient een betrouwbare en duidelijke verwijzing naar
nog vrije parkeerplaatsen te worden gerealiseerd in de aanloopstraten naar de verder
weg gelegen parkeerterreinen zodra het terrein van het leisure complex vol staat met geparkeerde auto’s.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is de parkeerbehoefte deugdelijk onderzocht door Goudappel Coffeng en is het rapport inzichtelijk en concludent. Ook de loopafstanden naar de beschikbare parkeerplaatsen zijn voldoende toegelicht in het rapport.
De voorzieningenrechter constateert verder dat het grootste deel van de parkeerbehoefte wordt gegenereerd door de leisurevoorzieningen die op basis van het bestemmingsplan rechtstreeks zijn toegestaan. Daar staat tegenover dat verzoekers hun vrees ten aanzien van parkeren en verkeersbewegingen niet met cijfers hebben onderbouwd of anderszins aannemelijk hebben gemaakt. Het college heeft zich dan ook bij de besluitvorming mogen baseren op het rapport van Goudappel Coffeng.
Ten slotte is de voorzieningenrechter van oordeel dat de aanleg van de parkeerplaatsen langs de Professor Asserweg voldoende wordt geborgd in de intentie overeenkomst met vergunninghouder.
10.
Water
Verzoekers stellen terecht dat het college in het bestreden besluit niet expliciet is ingegaan op hun bezwaren met betrekking tot het aspect water. In bezwaar hadden verzoekers aangevoerd dat delen van de parkeervoorziening binnen de bestemming “Water” en de beschermingszone watergang zijn gesitueerd. Ook misten verzoekers berekeningen omtrent de afvoer van hemelwater als gevolg van de aanleg van verhardingen en vroegen zij zich af of dit was getoetst. In dat kader hebben zij gewezen op de wateroverlast die de bedrijven aan de [adres1] onlangs hebben ondervonden als gevolg van regenval.
De voorzieningenrechter oordeelt dat het bestreden besluit onvoldoende is gemotiveerd voor zover daarin niet is ingegaan om deze bezwaargronden.
In het verweerschrift in beroep heeft het college alsnog op deze grief gereageerd. Het Waterschap Brabantse Delta heeft op 9 februari 2017 onder voorwaarden toestemming gegeven voor de aanleg van de langsparkeerplaatsen.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft het college hiermee als nog voldoende onderbouwd dat de aangevoerde bezwaren niet tot een ander oordeel over de gevraagde omgevingsvergunning kunnen leiden. Het gebrek in het bestreden besluit zal de voorzieningenrechter passeren met toepassing van artikel 6:22 van de Awb.
Het motiveringsgebrek is wel aanleiding te bepalen dat het college aan verzoekers het door hen betaalde griffierecht voor de beroepszaken vergoedt. Voorts zal de voorzieningenrechter het college veroordelen in de door verzoekers gemaakte proceskosten in de beroepszaken.
11.
Niet in de omgevingsvergunning begrepen ontsluitingsweg en parkeerplaatsen
Ten aanzien van de gronden van verzoekster 7 met betrekking tot de aanleg van een ontsluitingsweg en het parkeerterrein tegenover het dierenasiel overweegt de voorzieningenrechter dat in de onderhavige omgevingsvergunning voor de aanleg van deze weg en dit parkeerterrein geen vergunning wordt verleend. Deze gronden zal de voorzieningenrechter buiten beschouwing laten, omdat ze buiten de omvang van dit geding vallen. Dat geldt evenzeer de gronden die verzoekers 1 tot en met 6 hebben ingebracht tegen de aanleg van parkeerplaatsen langs de [adres1] , voor zover deze niet zijn worden aangelegd binnen het bestemmingsplan N261, reconstructie noord.
12.
Conclusie
De voorzieningenrechter komt tot de conclusie dat de omgevingsvergunning in rechte stand houdt. De beroepen zullen ongegrond worden verklaard. Nu de beroepen ongegrond worden verklaard, is er geen aanleiding om een voorlopige voorziening te treffen.
13.
Proceskosten
Zoals overwogen in rechtsoverweging 10 veroordeelt de voorzieningenrechter het college in de door verzoekers gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de voorzieningenrechter op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.002,- (1 punt voor het indienen van 1 beroepschrift in verband met samenhang, en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 501, en wegingsfactor 1).
Beslissing
De voorzieningenrechter:
- verklaart de beroepen ongegrond;
- wijst de verzoeken om voorlopige voorziening af.
- draagt het college op het betaalde griffierecht in beroep van € 676,- (2 x € 338,-) aan verzoekers te vergoeden;
- veroordeelt het college in de proceskosten van verzoekers tot een bedrag van € 1.002,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.P. Broeders, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. M.A.de Rooij, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 29 maart 2018.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op: