ECLI:NL:RBZWB:2018:1872

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
29 maart 2018
Publicatiedatum
28 maart 2018
Zaaknummer
02-820753-17
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak in cocaïne-invoerzaak na onvoldoende bewijs

In de strafzaak tegen de verdachte, geboren in 1990, werd op 29 maart 2018 door de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan. De zaak betrof de invoer van cocaïne, waarbij de verdachte werd beschuldigd van het medeplegen van verschillende strafbare feiten in de periode van 7 tot en met 12 juni 2017. De rechtbank behandelde de zaak op 15 maart 2018, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten presenteerden. De tenlastelegging omvatte onder andere het trachten te bewegen van anderen tot het plegen van feiten, het verschaffen van middelen en het onderhouden van telefonische contacten met medeverdachten.

De rechtbank concludeerde dat de omstandigheden, hoewel verdacht, niet voldoende bewijs boden voor een veroordeling. De officier van justitie had gesteld dat er wettig en overtuigend bewijs was voor de betrokkenheid van de verdachte, maar de verdediging betwistte dit en voerde aan dat er geen bewijs was voor wetenschap en opzet van de verdachte. De rechtbank oordeelde dat er geen redelijke en verifieerbare verklaringen van de verdachten waren en dat de bewijsconstructie gebaseerd was op aannames en veronderstellingen.

Uiteindelijk sprak de rechtbank de verdachte vrij van het tenlastegelegde feit, omdat het niveau van wettig en overtuigend bewijs niet was bereikt. De benadeelde partij werd niet-ontvankelijk verklaard in de vordering tot schadevergoeding, aangezien de verdachte was vrijgesproken. De rechtbank gelastte de teruggave van in beslag genomen voorwerpen aan de verdachte en verklaarde een ander voorwerp onttrokken aan het verkeer. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit drie rechters, en is openbaar uitgesproken op 29 maart 2018.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Middelburg
parketnummer: 02/820753-17
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 29 maart 2018
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren op [geboortedag] 1990 te [geboorteplaats] ,
wonende te [adres] ,
raadsman mr. P.J. Silvis, advocaat te Schiedam.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 15 maart 2018, waarbij de officier van justitie mr. L. van den Oever en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is gewijzigd overeenkomstig artikel 314a van het Wetboek van Strafvordering. Verdachte staat, met inachtneming hiervan, terecht ter zake dat
hij in of omstreeks de periode van 7 juni 2017 tot en met 12 juni 2017 te Nieuwdorp, gemeente Borsele en/of te Vlissingen en/of Rotterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet,
te weten het opzettelijk telen, bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren en/of binnen het grondgebied van Nederland brengen van ongeveer 44 kilogram cocaïne, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I,
voor te bereiden en/of te bevorderen,
- een of meer anderen heeft getracht te bewegen om dat/die feit(en) te plegen, te doen plegen, mede te plegen, uit te lokken en/of om daarbij behulpzaam te zijn en/of
- zich en/of (een) ander(en) gelegenheid, middelen en/of inlichtingen tot het plegen van dat/die feit(en) heeft/hebben getracht te verschaffen, en/of
- voorwerpen en/of vervoermiddelen en/of stoffen en/of gelden en/of andere betaalmiddelen voorhanden heeft/hebben gehad, waarvan hij, verdachte en/of zijn mededader(s) wist(en) of ernstige reden had(den) om te vermoeden dat zij bestemd was/waren tot het plegen van het/die delict(en),
hebbende verdachte en/of (een of meer van) verdachtes mededader(s), opzettelijk
- telefonische contacten onderhouden met elkaar en/of een of meer anderen, en/of
- afspraken gemaakt en/of informatie ontvangen omtrent de container waarin de cocaïne was verstopt, en/of
- ( de vaarroute van) het schip met daarop de container met de cocaïne gevolgd, en/of
- op het terrein van [bedrijfsnaam] een gat in het hek geknipt en een gat/kuil onder het hek gegraven en vervolgens het terrein betreden, en/of
- een of meermalen naar de haven van Rotterdam en Vlissingen gereden en zich aldaar in de omgeving opgehouden, en/of
- het terrein van [bedrijfsnaam] (onbevoegd) betreden (opgereden met een auto), en zich richting de container met de cocaïne begeven en/of
- de volgende voorwerpen (bestemd om de cocaïne uit/van de container te halen) voorhanden gehad: een lege big shopper tas en/of een zaklamp en/of een baco-tang.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het aan hem tenlastegelegde feit en baseert zich daarbij op de bewijsmiddelen in het dossier. Zij acht sprake van medeplegen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen en voert daartoe aan dat het dossier bestaat uit algemeenheden. Niet kan worden vastgesteld dat er bij verdachte sprake was van wetenschap en opzet. Ook is er geen enkel redengevend bewijs met betrekking tot medeplegen. Een nauwe en bewuste samenwerking met een substantiële rol voor verdachte, waarbij hij de opzet is gaan delen door concreet op de hoogte te zijn van wat de opzet van zijn mededaders was, blijkt nergens uit. Voorts doet de verdediging een voorwaardelijk verzoek tot het horen van de CIE-bron uit het ter zitting ingebrachte proces-verbaal.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Op 17 mei 2017 werd container [nummer] , onderdeel van twintig containers met bananen, in Guayaquil in Ecuador geladen op zeeschip [naam schip 1] met eindbestemming Vlissingen. Op 20 mei 2017 werd de container overgeladen op zeeschip [naam schip 2] dat op 7 juni 2017 om 17.37 uur arriveerde in Rotterdam en diezelfde dag werd gelost. Deze container werd vervolgens overgeladen op binnenvaartschip [naam schip 3] . De gebruikelijke route van de [naam schip 3] is als volgt: Rotterdam, Nieuwe Maas, Dordtse Kil richting Moerdijk, daarna via het Hollandsch Diep door de Volkeraksluizen bij Willemstad, richting de Oosterschelde, via het Kanaal door Zuid-Beveland via Hansweert over de Westerschelde naar de haven van Vlissingen. De [naam schip 3] is op 9 juni 2017 om 08.15 uur gearriveerd in de Westhofhaven te Vlissingen en om 10.11 uur werd voornoemde container van het schip gehaald en vervoerd naar de loslocatie bij het bedrijf [bedrijfsnaam] te Nieuwdorp. Op 9 juni 2017 om 15.55 werd de lading uit de container gehaald en naar het depot vervoerd.
Door de schipper van het binnenvaartschip [naam schip 3] is verklaard dat het schip op 8 juni 2017 omstreeks 17.15 uur uit Rotterdam is vertrokken. Omstreeks 23.00 uur lag het schip in de Volkeraksluizen. Op 9 juni 2017 lag het schip om 01.00 uur in de Krammersluizen richting de Oosterschelde. Rond 03.30 uur is het schip via de sluizen bij Hansweert de Westerschelde opgevaren.
Op 12 juni 2017 om 11.25 uur werd op het terrein van [bedrijfsnaam] tijdens de controle van de container [nummer] een hoeveelheid van 39 pakketten met een totaal bruto gewicht van 44,35 kilo aangetroffen, met daarin vermoedelijk cocaïne. Door de douane is onderzoek gedaan naar de verschillende pakketten. Hieruit bleek dat de inhoud van voornoemde pakketten inderdaad cocaïne betrof.
Tijdens en kort na de reis van de [naam schip 3] van Rotterdam naar Vlissingen werden de volgende constateringen gedaan.
Op 8 juni 2017 werd om 00.02 uur in een van de parkeervakken van de toegangsweg op de Maasvlakte Rotterdam nabij de containerterminal een blauwe Seat Ibiza gezien met kenteken [kenteken 1] . In de Seat bevonden zich twee personen, te weten verdachte [verdachte] en [naam 1] . De container was op dat moment al in Rotterdam aangekomen.
Op 9 juni 2017 werd om 00.12 uur de eerder genoemde Seat Ibiza met kenteken [kenteken 1] aangetroffen op de parkeerplaats aan de Noordzeedijk te Dinteloord, met daarin verdachte [verdachte] en [naam 1] .
Op 10 juni 2017 werd om 01.12 uur een geparkeerde auto met daarin een onbekend gebleven persoon aangetroffen aan [adres 1] te Nieuwdorp, zijnde het adres van [bedrijfsnaam] . De auto betrof een Renault Clio met kenteken [kenteken 2] , voor welke auto [naam 2] geautoriseerd bleek te zijn.
Vervolgens werd op 10 juni 2017 om 02.58 uur een gat aangetroffen in het hek van [bedrijfsnaam] . Er was ook een gat gegraven onder het hek. Op dat moment bevond de container [nummer] zich al op het terrein van [bedrijfsnaam] .
Op 12 juni 2017 werd om 00.20 uur op het terrein van [bedrijfsnaam] een bestelbus aangetroffen met kenteken [kenteken 3] , met als bestuurder verdachte [medeverdachte 1] en twee personen in de laadruimte, verdachte [medeverdachte 2] en [naam 1] . Ook werden in de laadruimte een lege big shopper tas, een zaklamp en een bacotang aangetroffen.
Tijdens een politiecontrole in Rotterdam op 12 juni 2017 om 03.25 uur van een Ford Focus werden als inzittenden onder meer verdachte [verdachte] en [naam 3] aangetroffen.
Uit onderzoek naar de bij verdachten in beslag genomen telefoons bleek het volgende.
Onder verdachte [medeverdachte 1] werd een smartphone van het merk Archos in beslag genomen, waarover hij verklaarde dat deze van hem was. Vanaf 25 juni 2017 bleek er contact te hebben plaatsgevonden tussen verdachte [medeverdachte 1] en het nummer [telefoonnummer 1] dat op naam van [naam 3] staat. Ook werd in de contactenlijst het nummer [telefoonnummer 2] aangetroffen, dat ook op naam van [naam 3] staat. Op 10 en 11 juni 2017 bleek [medeverdachte 1] veelvuldig telefonisch contact te hebben gehad met [naam 3] .
Onder verdachte [medeverdachte 2] werd een smartphone van het merk Alcatel in beslag genomen. Op 10 juni 2017 bleek de telefoon om 19.32 uur te worden gebeld door het telefoonnummer
[telefoonnummer 3] , opgeslagen onder de naam [naam 4] . Op 11 juni 2017 vonden er tussen 18.21 uur en 21.45 uur negen korte telefooncontacten plaats met [naam 4] . Op 12 juni 2017 vonden er om 00.12 uur twee telefonische contacten van nul seconden plaats met [naam 4] .
Ook in de telefoon van verdachte [medeverdachte 1] werd voornoemd nummer van [naam 4] aangetroffen. Dit nummer bleek pas actief te zijn geworden op 10 juni 2017 en is gebruikt tot 13 juni 2017, in welke periode er negenennegentig contacten zijn geweest met vijf andere nummers, waaronder die van verdachten [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] .
Bij navraag in de politiesystemen bleek het telefoonnummer [telefoonnummer 4] het meest recente telefoonnummer van verdachte [verdachte] te zijn. Uit de telecomgegevens kwam naar voren dat deze telefoon in de periode van 22 januari 2017 tot en met 8 juni 2017 geen masten in Zeeland aanstraalde. In de nacht van 8 op 9 juni 2017 straalde de telefoon tussen 22.57 uur en 05.45 uur achtereenvolgens masten aan in Rotterdam, Willemstad, Hellevoetsluis, Bommel, Ooltgensplaat, Fijnaart, Bergen op Zoom, Rilland, Hoogerheide, Bergen op Zoom, Lepelstraat en Rotterdam. In de nacht van 9 op 10 juni 2017 straalde de telefoon tussen 20.55 uur en 04.38 uur achtereenvolgens masten aan in Heijningen, Lepelstraat, Bergen op Zoom, Hoogerheide, Vlissingen, Rilland, Bergen op Zoom en Rotterdam. Uit foto’s op de telefoon van verdachte [verdachte] blijkt dat hij op 9 juni 2017 om 23.46 uur met een man op de boulevard van Vlissingen was.
Uit ARS-gegevens van de Seat met kenteken [kenteken 1] , het voertuig van verdachte [verdachte] blijkt dat dit voertuig op 9 juni 2017 tussen 00.35 uur en 02.02 uur over de N59 te Goeree Overvlakkee heen en weer heeft gereden.
Zowel verdachte [medeverdachte 1] als de telefoons van verdachte [verdachte] en [naam 3] bleken in de nacht van 11 op 12 juni 2017 bijna gelijktijdig naar de omgeving van Vlissingen en Goes te zijn afgereisd vanuit Rotterdam.
Op 24 juli 2017 werd de woning van verdachte [verdachte] doorzocht. Hierbij werd een briefje gevonden met daarop diverse cijfer- en lettercombinaties, die bij navraag bij de douane containernummers bleken te zijn. Ook werd er een drukpers aangetroffen, met daarop restanten van een witte substantie die cocaïne bleek te zijn.
Uit financieel onderzoek naar verdachte [verdachte] bleek dat er tussen 2 en 8 juli 2015 met een bankpas van zijn rekeningnummer geldopnames zijn geweest in Guayaquil te Ecuador. Ook werden er een aantal geldtransacties ontdekt van de bankrekening van [verdachte] naar de rekening van [naam 5] in de periode van 16 februari 2015 tot 11 november 2016. Onderzoek in de politiesystemen wees uit dat deze [naam 5] een broer is van de eerdergenoemde [naam 2] .
Verdachte [medeverdachte 1] heeft verklaard dat hij op het terrein van [bedrijfsnaam] was omdat hij de opdracht had gekregen om de filters van een schip te verwisselen. Nadat hij zich had aangemeld was hij naar het schip toegereden, waarna de douane aankwam. Hij wist niet dat er twee personen in de laadruimte van zijn bus waren gekropen. Hij heeft zich bij het bedrijf [bedrijfsnaam] aangemeld waarna hij op het terrein is toegelaten. Dit laatste is bevestigd door een beveiliger van [bedrijfsnaam] .
De rechtbank stelt vast dat de bevindingen uit het dossier, waaronder met name de vastgestelde onderlinge overeenkomsten in telefoonnummers waarmee telefonisch contact heeft plaatsgevonden en het aantreffen van twee van de drie verdachten op het terrein van [bedrijfsnaam] , uiterst verdacht zijn te noemen. De rechtbank is echter van oordeel dat op basis van de beschikbare stukken niet kan worden vastgesteld wat de inhoud van deze contacten is geweest en met welk concreet doel de verdachten zich daar bevonden. Van alle telefonische contacten die hebben plaatsgevonden tussen enerzijds de verdachten en anderzijds personen die ook weer in een bepaald verband bleken te staan tot de medeverdachten, zijn geen tapgesprekken beschikbaar. Door twee van de drie verdachten is geen inhoudelijke verklaring afgelegd. Verdachte [medeverdachte 1] heeft wel een verklaring afgelegd over de reden voor zijn aanwezigheid op het terrein van [bedrijfsnaam] , maar deze verklaring geeft geen basis voor de hiervoor genoemde vaststelling door de rechtbank, evenmin als de weerlegging van deze verklaring door de kapitein van het schip waar [medeverdachte 1] naar eigen zeggen filters moest verwisselen. De overige personen die in de betreffende nacht of de periode kort daarvoor zijn aangetroffen ( [naam 1] en [naam 3] ), zijn niet verhoord. Andere processtukken die wel duidelijkheid verschaffen over de aard en inhoud van de onderlinge contacten zijn er niet. Op basis van het voorgaande kan naar het oordeel van de rechtbank dan ook niet met voldoende zekerheid worden vastgesteld met welk doel verdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] zich op het terrein van [bedrijfsnaam] bevonden in de nacht van 11 op 12 juni 2017. Het containerterrein is te groot om te kunnen concluderen dat het niet anders kan zijn dan dat zij er voor de container [nummer] met daarin de cocaïne waren. Ook ten aanzien van verdachte [verdachte] kan niet worden vastgesteld met welk doel hij zich tijdens de reis van de [naam schip 3] (met daarop de container [nummer] ) van Rotterdam naar Vlissingen kennelijk telkens in de buurt van de vaarroute van het schip bevond. Tijdens de fouillering van de verdachten is ook niets relevants aangetroffen dat als aanknopingspunt in dat kader zou kunnen gelden.
Voorts is de rechtbank van oordeel dat in het kader van het tenlastegelegde medeplegen uit het dossier niets blijkt van gemaakte afspraken, een bepaalde rolverdeling of een bepaalde hiërarchie waarmee een nauwe en bewuste samenwerking kan worden aangetoond. Aan de eisen die de Hoge Raad stelt aan een bewezenverklaring van medeplegen kan op basis van dit dossier niet worden voldaan.
De vermelde omstandigheden zijn ten aanzien van verdachte en de medeverdachten zeer verdacht en doen sterk vermoeden dat zij bij het feit als tenlastegelegd zijn betrokken. Het staat de rechtbank vrij indien verdachte voor een omstandigheid die op zichzelf of in samenhang met de verdere inhoud van de bewijsmiddelen beschouwd redengevend moet worden geacht voor het bewijs van het aan hem tenlastegelegde feit, geen redelijke, die redengevendheid ontzenuwende verklaring heeft gegeven, dit in haar overwegingen omtrent het gebezigde bewijsmateriaal te betrekken. In deze zaak kunnen de omstandigheden, in onderlinge samenhang beschouwd, bij gebreke van redelijke en verifieerbare verklaringen van verdachten, bijdragen aan het bewijs. Feit is echter dat bij een bewijsconstructie dan nog steeds sprake zal zijn van diverse aannames en veronderstellingen. Daarmee wordt naar het oordeel van de rechtbank niet het niveau bereikt van wettig en overtuigend bewijs van het feit als tenlastegelegd. Bij gebreke van dit bewijs zal verdachte worden vrijgesproken.

5.De benadeelde partij

De benadeelde partij [bedrijfsnaam] vordert een schadevergoeding van
€ 794,62 voor het tenlastegelegde feit.
Verdachte wordt vrijgesproken van het feit waaruit de schade zou zijn ontstaan.
De rechtbank zal daarom de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de vordering.

6.De overwegingen omtrent het beslag.

6.1
De teruggave aan verdachte
De rechtbank zal de teruggave gelasten van de hierna in de beslissing genoemde in beslag genomen voorwerpen aan verdachte, aangezien deze voorwerpen niet vatbaar zijn voor verbeurdverklaring of onttrekking aan het verkeer en onder verdachte in beslag zijn genomen.
6.2
De onttrekking aan het verkeer
Het hierna in de beslissing genoemde in beslag genomen voorwerp is vatbaar voor onttrekking aan het verkeer.
Gebleken is dat het voorwerp bij het onderzoek naar het tenlastegelegde feit is aangetroffen, terwijl het voorwerp kan dienen tot het begaan of de voorbereiding van soortgelijke feiten.
Het voorwerp behoort aan verdachte toe en is van zodanige aard dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met het algemeen belang.

7.De toepasselijke wetsartikelen

De in dit vonnis genomen beslissing berust op artikel 36d van het Wetboek van Strafrecht.

8.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
-
spreekt verdachte vrijvan het tenlastegelegde feit;
Benadeelde partij
- verklaart de benadeelde partij [bedrijfsnaam] niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat die vordering bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- veroordeelt de benadeelde partij [bedrijfsnaam] . in de kosten van verdachte, tot op heden begroot op nihil;
Beslag
- gelast de teruggave aan verdachte van de voorwerpen die op de aan dit vonnis gehechte beslaglijst zijn genummerd G1752278 en G1752274;
- verklaart onttrokken aan het verkeer het op de aan dit vonnis gehechte beslaglijst genoemde inbeslaggenomen voorwerp, genummerd G1752286.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.H. Nomes, voorzitter, mr. F.P.J. Schoonen en
mr. E.S.M. van Bergen, rechters, in tegenwoordigheid van mr. C.E.A.M. van de Riet, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 29 maart 2018.
Mr. Schoonen en mr. Van Bergen zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.