ECLI:NL:RBZWB:2018:1859

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
27 maart 2018
Publicatiedatum
28 maart 2018
Zaaknummer
820367-15
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor drugshandel en wapenbezit met overschrijding van redelijke termijn

Op 27 maart 2018 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan het dealen van cocaïne en verboden wapen- en munitiebezit. De verdachte werd beschuldigd van meerdere feiten, waaronder het opzettelijk aanwezig hebben van cocaïne en het deelnemen aan een criminele organisatie. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte tussen 1 juni 2014 en 6 juni 2015 in Nederland cocaïne heeft verkocht en dat hij in het bezit was van een vuurwapen en munitie. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 16 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 1 jaar. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat er sprake was van overschrijding van de redelijke termijn in de behandeling van de zaak, wat heeft geleid tot een matiging van de straf. De verdachte heeft zich onvoldoende rekenschap gegeven van de negatieve effecten van zijn handelen op de samenleving en de gezondheid van gebruikers. De rechtbank heeft de persoonlijke omstandigheden van de verdachte in overweging genomen, maar heeft geconcludeerd dat de ernst van de feiten een vrijheidsbenemende straf rechtvaardigt.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Middelburg
parketnummer: 02/820367-15
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 27 maart 2018
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren op [geboortedag] 1986 te [geboorteplaats] ,
wonende te [adres] ,
raadsman mr. B.P.J. Heinrici, advocaat te Rotterdam.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 13 maart 2018, waarbij de officier van justitie mr. R.C.P. Rammeloo en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is gewijzigd overeenkomstig artikel 314a van het Wetboek van Strafvordering. Verdachte staat, met inachtneming hiervan, terecht terzake dat
feit 1:
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 juni 2014 tot
6 juni 2015 te Goes en/of Rotterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in
vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk heeft geteeld
en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd
en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval (telkens) opzettelijk aanwezig heeft gehad, (telkens) (een) hoeveelhe(i)d(en) van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een
middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen
krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
feit 2:
hij op of omstreeks 06 juni 2015 te Rilland, gemeente Reimerswaal, tezamen en
in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk aanwezig
heeft gehad ongeveer 7 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal
bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de
Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van
artikel 3a van die wet;
feit 3:
hij in of omstreeks de periode van 1 juni 2014 tot 6 juni 2015, te Goes en/of
Rotterdam, in elk geval in Nederland heeft deelgenomen aan een organisatie,
bestaande uit een samenwerkingsverband van natuurlijke personen, te weten [medeverdachte 1]
en/of [medeverdachte 2] en/of een of meer andere personen, welke
organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, namelijk het plegen
van strafbare feiten als bedoeld in het derde, vierde en/of vijfde lid van
artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk bereiden en/of verwerken
en/of uitvoeren en/of verkopen en/of afleveren en/of verstrekken en/of
vervoeren en/of vervaardigen, althans opzettelijk aanwezig hebben van middelen
te weten cocaïne, vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I;
feit 4:
hij op een of meer tijdstippen, althans een tijdstip gelegen in of omstreeks
de periode van 1 september 2014 tot en met 19 juni 2015 te Rotterdam, tezamen
en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, (telkens)
opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt,
in elk geval (telkens) opzettelijk aanwezig heeft gehad (in een pand aan de
[straatnaam 1] ) ongeveer 99, althans een groot aantal hennepplanten
en/of delen daarvan, in elk geval (telkens) een hoeveelheid van meer dan 30
gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van die wet;
feit 5:
hij op of omstreeks 06 juni 2015 te Rilland, gemeente Reimerswaal, tezamen en
in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een wapen van categorie
II, onder 4, te weten een vuurwapen met het uiterlijk van een rechthoekig
blokje met sleutelring in de vorm van een sleutelhanger, en/of munitie van
categorie III, te weten 6 randvuur kogelpatronen en/of 11 centraalvuur
eenheidspatronen, in elk geval een hoeveelheid patronen, voorhanden heeft
gehad.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
feit 1:
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte tezamen met anderen cocaïne heeft verkocht en baseert zich daarbij met name op de belastende verklaringen van de medeverdachten/getuigen en de afgeluisterde telefoongesprekken.
feit 2:
Nu bij verdachte tijdens zijn aanhouding op 6 juni 2015 een stof was aangetroffen die volgens de indicatietest cocaïne bleek te zijn, acht de officier van justitie feit 2 wettig en overtuigend bewezen.
feit 3:
De officier van justitie is van mening dat wettig en overtuigend kan worden bewezen verklaard dat verdachte heeft deel genomen aan een criminele organisatie. Verdachte had tezamen met anderen één doel voor ogen: het verkopen van drugs. Verdachte was een drugsdealer en betrok ook anderen in de organisatie. Door [getuige 1] is verklaard dat verdachte als de baas moet worden beschouwd. Uit de verklaring van [getuige 2] volgt dat hij verdachte heeft vervangen tijdens diens vakantie door voor hem in die periode cocaïne te verkopen. Deze omstandigheden maken dat ook van een zekere structuur sprake is geweest.
feit 4:
Op grond van de verklaring van medeverdachte [getuige 3] , een tapgesprek tussen verdachte en zijn vriendin [naam 1] aangaande de hennepkwekerij, de observatie dat verdachte [verdachte] bij het pand aan de [adres 1] te Rotterdam is gezien en verdachte toegeeft dat hij in dat pand aanwezig is geweest, kan wettig en overtuigend worden bewezen dat verdachte tezamen met anderen hennep heeft geteeld.
feit 5:
De officier van justitie acht bewezen dat verdachte het wapen en de munitie, zoals is omschreven in de tenlastelegging, voorhanden heeft gehad. Hij verwijst daarvoor naar het proces-verbaal van bevindingen aangaande de doorzoeking van de woning van [naam 1] aan de [adres 2] te Rilland, alsmede naar een telefoongesprek waarin over het wapen wordt gesproken.
4.2
Het standpunt van de verdediging
feit 1:
De raadsman is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen en wijst daarbij op de omstandigheden dat tijdens de observaties geen enkele keer een daadwerkelijke overdracht van een goed is waargenomen en dat de afgeluisterde telefoongesprekken – anders dan de officier van justitie stelt – niet gaan over verdovende middelen. De raadsman acht daarnaast de verklaringen van de medeverdachten/getuigen onbetrouwbaar, gelet op de wijze waarop de politieverhoren hebben plaatsgehad in samenhang bezien met de daarbij gehanteerde enkelvoudige fotoconfrontaties. De raadsman heeft derhalve verzocht verdachte van dit feit vrij te spreken.
feit 2:
De raadsman heeft vrijspraak bepleit, nu niet duidelijk is hoe de tenlastegelegde hoeveelheid van 7 gram cocaïne is opgebouwd. Er zou 2,1 gram bij de insluitfouillering van verdachte zijn aangetroffen. Waarvan de overige 4,9 gram afkomstig is, is onbekend gebleven. De raadsman heeft tevens aangevoerd dat weliswaar 4,6 gram wit poeder in de woning van [naam 1] is aangetroffen, maar dat verdachte slechts af en toe in haar woning heeft verbleven en dat daarom zijn betrokkenheid aangaande het aanwezig hebben van die substantie onvoldoende kan worden aangetoond. Bovendien hebben de indicatieve tests waaraan de 4,6 gram poeder is onderworpen aanvankelijk een positieve reactie laten zien op cocaïne en daarna een negatieve reactie, zodat niet met zekerheid kan worden vastgesteld dat het poeder cocaïne betreft.
feit 3:
Primair meent de raadsman dat verdachte voor dit feit dient te worden vrijgesproken, gezien de bepleite vrijspraak en de bijbehorende motivering met betrekking tot het eerste feit.
Ook subsidiair heeft de raadsman verzocht verdachte vrij te spreken, op grond van het feit dat onvoldoende kan worden aangetoond dat verdachte tezamen met medeverdachten [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] een samenwerkingsverband met een zekere duurzaamheid en structuur zou hebben onderhouden.
feit 4:
De raadsman heeft betoogd dat verdachte weliswaar wetenschap heeft gehad van de hennepkwekerij, maar daarmee geen bemoeienis heeft gehad. Tevens heeft de raadsman aangevoerd dat uit een observatie van 31 maart 2015 zou blijken dat verdachte een woning aan de [adres 1] of [adres 3] zou hebben betreden. Verdachte heeft evenwel aangegeven dat hij regelmatig heeft gegeten in het pand van [naam 2] aan de [adres 3] te Rotterdam, maar dat hij niet de woning op nummer [adres 1] , alwaar de hennepkwekerij was gevestigd, is binnengegaan. De enkele, belastende verklaring van [getuige 3] levert onvoldoende wettig en overtuigend bewijs op voor een bewezenverklaring, zodat verdachte ook voor dit feit moet worden vrijgesproken.
feit 5:
Verdachte heeft zich op het standpunt gesteld dat het vuurwapen niet van hem is en dat hij daarvan ook geen wetenschap heeft gehad. [getuige 4] zou het wapen bij hem hebben laten liggen toen hij bij verdachte thuis was om in zijn tuin te werken. Ter zitting heeft verdachte verklaard dat hetzelfde dient te gelden voor de in de woning van [naam 1] aangetroffen patronen; zowel het vuurwapen als de patronen zaten in de tas van [getuige 4] die in de woonkamer lag.
De raadsman heeft daarom verzocht verdachte van dit feit vrij te spreken.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
feit 1:
Bij het Team Criminele Inlichtingen (TCI) is in november 2014 de informatie binnengekomen dat een getinte jongen met de bijnaam [verdachte] in cocaïne dealt, vaak in het café [naam 3] te Goes komt, een litteken in zijn gezicht heeft en een tweelingbroer heeft. Uit het daaropvolgende TCI-onderzoek bleek dat met [verdachte] wordt bedoeld, geboren en wonende te Rotterdam.
Vervolgens is op 6 februari 2015 bij Meld Misdaad Anoniem een melding gedaan dat er grootschalige cokehandel zou plaatsvinden in café [naam 3] te Goes door [verdachte] met als bijnaam [verdachte] . Het zou gaan om een man van Surinaamse afkomst, die is opgegroeid in Rotterdam, verblijft bij zijn vriendin [naam 1] in Rilland en een tweelingbroer genaamd [naam 4] heeft.
Daarop is een antecedentenonderzoek verricht, waaruit is gebleken dat door de vriendin van verdachte [verdachte] ( [naam 1] ) en haar moeder in een strafzaak jegens verdachte [verdachte] uit 2012 is verklaard dat verdachte [verdachte] vermoedelijk in de cocaïnehandel te Goes zit. Ook is naar voren gekomen dat in juli 2014 in een door verdachte [verdachte] teruggebrachte gehuurde personenauto, aan de binnenkant van het portier aan de bestuurderszijde, vijf zakjes met wit poeder/cocaïne zijn aangetroffen [1] . Daarnaast is gebleken dat verdachte [verdachte] in café [naam 3] te Goes en daarbuiten omgang heeft gehad met personen die antecedenten hebben op het gebied van de Opiumwet.
Gezien het bovenstaande is de verdenking gerezen dat verdachte [verdachte] zich heeft bezig gehouden met de handel in verdovende middelen. Op 2 maart 2015 is door de politie een strafrechtelijk onderzoek jegens verdachte [verdachte] gestart. Daartoe zijn onder meer de mobiele telefoons van verdachte [verdachte] en zijn vriendin afgeluisterd en is verdachte [verdachte] stelselmatig geobserveerd.
Uit de afgeluisterde telefoongesprekken is volgens de politie af te leiden dat in verhulde taal wordt gesproken over de handel in verdovende middelen. Er worden in de gesprekken termen gebruikt zoals pakketten, dozijn, box, broodjes en kazen [2] .
Een aantal telefoontaps worden hieronder opgenomen.
Gesprek: [naam 5] ( [naam 5] ) belt naar verdachte [verdachte] ( [verdachte] ). Herkomsttap [telefoonnummer 1] (van verdachte [verdachte] ). 24 maart 2015, 01.30.10 uur [3] :
[naam 5] : Ga je me geloven als ik over de 20 kazen heb?
… Je moet mij kunnen geloven want je mij tijd meegemaakt want je weet wat hier is en ik weet wat bij jou aangaande is.
[verdachte] : [naam 6] wat ik jou gestuurd heb.
Gesprek: verdachte [verdachte] / [verdachte] wordt gebeld door [naam 7] . Herkomsttap [telefoonnummer 1] . 24 maart 2015 12.39.01 uur [4] :
[verdachte] : Hou je voor mij ook 2 donzon/dozijn gereed dan?
[naam 7] : Wat zei je?
[verdachte] : ik had 2 dozijn… box is geel.
Gesprek: verdachte [verdachte] ( [verdachte] ) wordt gebeld door [naam 8] ( [naam 8] ). Herkomsttap [telefoonnummer 2] (werktelefoon van verdachte [verdachte] [5] ). 8 mei 2015 23.14.58 uur [6] :
[verdachte] : Ja ik ben in Rotterdam. Ik heb wat leuks opgehaald man... Volgende week komt er weer wat binnen, snap je? Dan komt iemand aan…. En dan kan ik jou beter van die laten zien. Want ik heb net wat gehaald maar die ga ik gelijk weer wegdoen aan iemand anders, snap je?... Ja man, dus jij moet… hoe veel moest je hebben?
[naam 8] : Ja ligt er aan wat het is.
… [verdachte] : Ik heb nog ongeveer drie heb ik dan nog ongeveer over, weet je?
[naam 8] : Ja ik moet eerst weten of het goed is, wat het is.
[verdachte] : Sowieso is het goed man neef. Als je het ziet dan ga je het zelf zien man.
[naam 8] : Ah wat kost dees/deez?
[verdachte] : Hetzelfde man ik kan die later voor jou voor die zeven.
… [naam 8] : Eeeh kan je die morgen laten komen?
… [verdachte] : Morgen ja is goed.
[naam 8] : Hoe laat? Ik vanavond ook wel maar hoe laat?
[verdachte] : Ja vanavond, zeg maar vanavond maar dan moet je naar Goes toekomen, dan neem ik voor jou mee.
[naam 8] : Ja ik ben daar.
[verdachte] : Ok is goed ik neem die vanavond wel mee. Ik ben over een uurtje/anderhalf daar zo.
Gesprek: verdachte [verdachte] ( [verdachte] ) wordt gebeld door onbekende man (N). Herkomsttap [telefoonnummer 2] . 22 mei 2015 22.21.06 uur [7] :
N: Hey waar ben je.
[verdachte] : Ik ben in Goes man.
N: Hey ik wil dat je naar Yerse komt.
[verdachte] : Eeeh ja ik ben aan het drinken man. Kan je niet komen naar Goes?
… N: Ja godverdomme eej eej ik moet coke hebben.
[verdachte] : Hey luister praat niet zo over mijn telefoon man. Kom gewoon…
N: Hé?
[verdachte] : Praat niet zo over mijn telefoon. Kom gewoon naar die carpool toe.
N: Hey kom gewoon naar Yerseke.
[verdachte] : Ja maar ik ga die dorp niet binnenrijden. Ik bel jou straks effe terug dan.
Gesprek: verdachte [verdachte] wordt gebeld door [naam 9] . Herkomsttap [telefoonnummer 2] .
5 juni 2015 19.42.21 uur [8] :
[naam 9] vraagt of verdachte [verdachte] richting Yerseke kan komen. Verdachte [verdachte] vraagt of een uurtje goed is. [naam 9] vraagt een half uurtje. Verdachte [verdachte] vraagt of [naam 9] naar de carpool kan komen bij de rotonde. [naam 9] vraagt of het over een kwartiertje kan. Verdachte [verdachte] vraagt hoeveel van die biertjes hij moet meenemen. [naam 9] vraagt op de achtergrond. [naam 9] zegt ‘4’. Verdachte [verdachte] zegt dat hij hem dan over een kwartier daar ziet.
De rechtbank heeft verder acht geslagen op de volgende observaties:
Op 11/12 april 2015 om 23.52 uur werd door verbalisanten waargenomen dat verdachte [verdachte] bij Hotel Restaurant [naam 3] naar binnenkwam.
Om 23.58 uur werd gezien dat verdachte [verdachte] kort contact maakte met 3 manspersonen die aan een tafeltje zaten. Toen liep verdachte [verdachte] weg en de 3 manspersonen liepen direct achter hem aan in de richting van de toiletten.
Om 00.49 uur zagen de verbalisanten dat verdachte [verdachte] naar de kassa bij de bar liep en dat hij een stapeltje bankbiljetten overhandigde aan een man die achter de bar stond. Die man gaf vervolgens een stapeltje bankbiljetten terug aan verdachte [verdachte] [9] .
Vanaf zaterdag 6 juni 2015 te 00.00 uur hebben de verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] [10] verdachte [verdachte] geobserveerd in de horecagelegenheid [naam 3] . Zij hebben tussen 00.00 uur en 02.09 uur meerdere keren gezien dat verdachte [verdachte] vanaf een tafel door [naam 3] liep, naar het toilet ging, naar de deuropening liep en weer terug kwam naar de tafel.
Naar aanleiding van de observaties en de afgeluisterde telefoongesprekken heeft op 6 juni 2015 een doorzoeking van de woning op naam van [naam 1] , de vriendin van verdachte [verdachte] , plaatsgehad [11] . Daarbij werd op de buffetkast in de woonkamer een bruine plastic zak aangetroffen met daarin onder meer de volgende goederen: een digitale weegschaal, gripzakjes met een groene rand, twee lepels met residu wit poeder, een Airmiles en V&D pas met residu wit poeder, een wit gevouwen envelopje met aan binnenkant residu wit poeder, een boterhamzakje wit poeder gewicht 38,2 gram en een boterhamzakje met wit poeder gewicht 4,6 gram. Tevens werd in de woonkamer een theepot in beslag genomen waarin zich 15 briefjes van 50 euro bevonden. In het trappengat tussen de begane grond en de eerste verdieping werd in een schilderlijst een gripzak gevonden met daarin een totaalbedrag van 15.500 euro.
De vriendin van verdachte [verdachte] , [naam 1] [12] , heeft na de doorzoeking verklaard dat zij woont aan de [adres 2] te Rilland en dat verdachte [verdachte] verschillende nachten in de week bij haar verblijft. Tevens heeft zij aangegeven dat buiten verdachte [verdachte] , zijzelf en haar zoon (van 8 jaar) niemand anders toegang tot haar woning heeft.
Op 15 juni 2015 werd de woning aan de [adres 4] te Rotterdam, betreffende het GBA-adres van verdachte [verdachte] , door de politie doorzocht [13] . De moeder van verdachte [verdachte] wees daarbij in de keuken een plastic zak aan met contant geld, 30.100 euro. In de slaapkamer van [naam 10] (geboren in 2011) wees zij een dvd-hoes aan met daarin 720 euro. Verder werden onder andere drie weegschalen in een slaapkamerkast aangetroffen, met maximale gewichten van 200 gram, 1 kg of 5 kg met resten poeder [14] .
Op de inbeslaggenomen computer van [naam 1] zijn diverse foto’s met daarop afgebeeld grote hoeveelheden geld aangetroffen [15] .
Zo is op een van de foto’s, genomen op 4 december 2014, verdachte [verdachte] te zien met twee pakketjes geld. Rond elk pakketje is een biljet van 50 euro overdwars gevouwen. Dit pakketje is volgens verbalisant [verbalisant 1] hetzelfde gevouwen als de pakketten geld welke in de woning van [naam 1] te Rilland en in de woning van verdachte [verdachte] te Rotterdam in beslag zijn genomen [16] .
Op een andere foto, van 29 december 2014, is de dochter van verdachte [verdachte] en [naam 1] te zien met een plastic zakje met daarin bankbiljetten van in elk geval 500 euro. Mogelijk zitten er volgens verbalisant [verbalisant 1] ook bankbiljetten in van 100 euro, aan de groene kleur achter het 500-eurobiljet te zien [17] .
Op een foto van 25 januari 2015 is verdachte [verdachte] wederom te zien met meerdere pakketten geld (biljetten van 50 en 100), welke pakketten op dezelfde wijze zijn gevouwen als eerder omschreven [18] .
In het dossier bevinden zich enkele kassabonnen van dure aankopen, die in de woning te Rotterdam zijn gevonden [19] .
Zo is een bon aanwezig van de winkel Louis Vuitton in Düsseldorf d.d. 4 juni 2014 op naam van [verdachte] , [adres 4] Rotterdam, betreffende de aankoop van
“1 Z0350W Evidence Black NM W” van € 515,00, waarbij contant is afgerekend [20] . [naam 1] [21] heeft hierover verklaard dat dit de aankoop van een zonnebril met gouden rand betreft en dat zij er bij was toen verdachte [verdachte] dit artikel betaalde.
Een andere kassabon is van [naam 11] d.d. 6 februari 2015. Het aangekochte artikel betreft een paar schoenen van het merk Christian Louboutin met een prijs van € 895,00, waarvoor contant is betaald [22] . [naam 1] [23] heeft kenbaar gemaakt dat dit gaat om een blauwe sneakers die verdachte [verdachte] in Rotterdam bij [naam 11] heeft gekocht. [naam 1] was bij de aankoop aanwezig.
Op basis van de reeks tapgesprekken zijn een aantal medeverdachten/afnemers gehoord.
[naam 9] [24] heeft op 5 juni 2015 tegenover de politie verklaard dat hij met [verdachte] , die als bijnaam ook [verdachte] of [verdachte] heeft, voor slechts één ding contact heeft, namelijk voor de aankoop van cocaïne. [verdachte] is volgens [naam 9] een Surinamer, die in een zwarte Opel Vectra rijdt. [naam 9] zegt in een periode van een jaar tot anderhalf jaar 40 of 50 keer bij [verdachte] cocaïne te hebben gekocht. Op 5 juni 2015 voor de laatste keer. In de meeste gevallen bestelde [naam 9] via de telefoon de cocaïne en werd er diezelfde dag geleverd en betaald. Voor de koop/levering werden diverse locaties gebruikt. [naam 9] spreekt in dit verband van de carpoolplaats in Yerseke, de dierenwinkel in Goes of de tweede straat links na het Shell tankstation te Rilland. Ook noemt [naam 9] een drietal afspreekpunten in Kapelle, te weten het treinstation, [naam 12] (horecagelegenheid) en tankstation [naam 13] in de [straatnaam 2] (in welke straat [naam 9] woonachtig is). [naam 9] heeft aangegeven dat als er in een telefoongesprek wordt gesproken over “4 flessen”, daarmee 4 gram cocaïne wordt bedoeld. Soms gebruikt hij ook het woord “pakjes” om daarmee cocaïne aan te duiden.
[naam 9] is tijdens het politieverhoor een foto van verdachte [verdachte] getoond, waarvan hij heeft gezegd dat de persoon die daarop is afgebeeld [verdachte] is en dat het hem is opgevallen dat hij een litteken tussen zijn wenkbrauwen heeft.
[naam 9] heeft zijn verklaring bevestigd bij het verhoor van de rechter-commissaris [25] .
Medeverdachte [medeverdachte 2] [26] heeft verklaard dat hij sinds augustus 2014, in eerste instantie als gebruiker, cocaïne kocht bij [verdachte] . [medeverdachte 2] is bevraagd over het hierboven weergegeven telefoongesprek van 8 mei 2015 tussen hem en verdachte [verdachte] . [medeverdachte 2] ging er van uit dat [verdachte] met “wat leuks” bedoelde een nieuwe kwaliteit cocaïne die hij niet aan hem wilde meegeven. Met “3-7” wordt volgens [medeverdachte 2] bedoeld drie halve grammen cocaïne voor 70 euro. Ook heeft hij aangegeven, ten aanzien van andere voorgehouden telefoontaps, dat als er gesproken wordt over whisky of cola daarmee het versnijden van cocaïne wordt bedoeld, en gemixt met verdovingspoeder.
De politie heeft hem een foto van verdachte [verdachte] laten zien, waarvan [medeverdachte 2] zegt dat dit [verdachte] is.
[naam 14] [27] is door de politie een foto van verdachte getoond, die hij herkent als zijnde [verdachte] uit Rotterdam. [naam 14] heeft op 20 juni 2015 verklaard dat hij het laatste jaar à anderhalf jaar 2 gram cocaïne per week van [verdachte] heeft gekocht, met uitschieters naar boven en naar beneden. Hij heeft uitgelegd dat als je cocaïne van [verdachte] wilde kopen, je bij hem de auto instapte, hem geld gaf en vervolgens een ponypack/enveloppe van hem kreeg. Meestal sprak [naam 14] met [verdachte] af bij de Rabobank in Kapelle. Op 16 mei 2015 zou [naam 14] met [verdachte] bij de [naam 13] in Kapelle hebben afgesproken. Het kwam daarnaast voor dat hij met [verdachte] afsprak in de wc’s van café [naam 3] . Eerst sprak hij dan [verdachte] aan, althans enig oogcontact of een knik was voldoende. Vervolgens liep hij verder naar het toilet met een deur. Daarna klopte [verdachte] op de deur en kwam hij het toilet binnen. De deur werd gesloten en de drugstransactie werd gesloten.
Ook [naam 15] [28] is door de politie een foto van verdachte [verdachte] getoond, die hij herkent als [verdachte] , [verdachte] en [verdachte] . Hij heeft bij de politie op 3 juli 2015 aangegeven dat hij 10 of 20 keer, voor de eerste keer een jaar geleden, van hem cocaïne heeft gekocht. Als hij cocaïne wilde gebruiken belde hij eerst naar [verdachte] en begaf hij zich daarna naar [naam 3] . Evenals [naam 14] verklaart [naam 15] over de drugsaankoop in de toilet bij [naam 3] in Goes. [naam 15] liep bij [naam 3] altijd meteen naar het toilet en [verdachte] kwam dan later ook. [naam 15] gaf [verdachte] 50 euro en [verdachte] verschafte [naam 15] daarvoor een gram cocaïne.
Bij de rechter-commissaris blijft [naam 15] bij zijn relaas [29] .
Een andere afnemer, [naam 16] [30] , heeft tijdens zijn politieverhoor verklaard dat hij cocaïne heeft gekocht van [verdachte] . [naam 16] heeft daarbij verdachte [verdachte] als [verdachte] herkend op een foto die hem door de politie is getoond. Bij de rechter-commissaris blijft hij bij deze verklaring [31] .
Ook is als verdachte [naam 17] [32] , de barman bij [naam 3] , gehoord. Hij heeft verklaard dat [verdachte] een vaste gast van [naam 3] was en altijd veel geld uitgaf. Over de observatie, waarbij werd waargenomen dat verdachte [verdachte] een stapeltje bankbiljetten aan een persoon achter de bar overhandigde en daarop een stapeltje bankbiljetten terugkreeg, heeft [naam 17] gezegd dat dit een wisselmoment zou kunnen zijn. [verdachte] wilde namelijk altijd 100 euro biljetten hebben.
Verdachte [verdachte] [33] heeft verklaard dat hij een tweelingbroer heeft, een zwarte Opel Vectra bezit, een uitkering van € 700,00 à € 800,00 ontvangt en dat hij in Goes meestal bij [naam 3] op stap gaat. Ook op de avond/nacht van zijn aanhouding, op 5/6 juni 2015 was hij in [naam 3] . Hij heeft voorts kenbaar gemaakt dat hij woont bij zijn moeder in Rotterdam, in de [adres 4] en dat zijn vriendin [naam 1] is genaamd.
In het dossier is opgenomen dat [naam 1] woonachtig is aan de [adres 2] te Rilland. Zij heeft verklaard ook een uitkering te ontvangen van € 1.200,00 à € 1.300,00 [34] en dat zij geen spaargeld heeft.
Ter zitting heeft verdachte [verdachte] verklaard dat met “ [verdachte] ” op Rotterdam wordt gedoeld en dat hij daarmee wordt bedoeld, niet zijn tweelingbroer. Daarnaast heeft verdachte ter zitting aangegeven dat zijn bijnaam [verdachte] is. [35]
Naar het oordeel van de rechtbank lijdt het, gelet op het vorenstaande in onderlinge samenhang bezien, geen twijfel dat verdachte [verdachte] in de periode van 1 juni 2014 tot 6 juni 2015 meerdere (gebruikers)hoeveelheden cocaïne heeft verkocht, afgeleverd en vervoerd aan/naar verschillende afnemers. De rechtbank hecht met name veel waarde aan de verklaringen van de afnemers, die ondersteuning vinden in de afgeluisterde telefoongesprekken en observaties, alsmede aan de in de woningen aangetroffen hoge geldbedragen, de beschreven foto’s en kassabonnen die een dermate luxe levensstijl illustreren die niet past bij uitkeringsgerechtigden. De rechtbank gaat daarmee voorbij aan de ontkennende verklaring van verdachte [verdachte] . Feit 1 kan dan ook wettig en overtuigend worden bewezen.
De rechtbank zal verdachte [verdachte] evenwel vrijspreken van het medeplegen, omdat niet aannemelijk is geworden dat er sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte [verdachte] en een of meer medeverdachten. Uit de verklaringen van de afnemers is grotendeels op te maken dat verdachte [verdachte] telkens zelf de drugstransacties uitvoerde en zich niet liet vervangen. In dit kader heeft de rechtbank tevens meegewogen dat door de afnemers van verdachte [verdachte] de medeverdachten [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] , die eveneens worden verdacht van de handel in cocaïne, anders dan verdachte [verdachte] niet op de door de politie getoonde foto’s worden herkend.
De verklaring van [getuige 1] , waarin is vermeld “dat hij denkt dat verdachte [verdachte] de baas is en ook denkt dat verdachte [verdachte] mensen zoals [medeverdachte 1] voor hem laat werken om zelf buiten schot te blijven”, maakt dit niet anders. De rechtbank beschouwt deze verklaring als een op zichzelf staande verklaring die verder – gezien de overige verklaringen en gegevens in het dossier – geen steun vindt in het dossier. Bovendien heeft de rechtbank in ogenschouw genomen dat [getuige 1] niet stellig doch aarzelend heeft verklaard. Hij gaat immers uit van veronderstellingen en begint veelvuldig zijn zinnen met “ik denk dat…”.
De rechtbank verwerpt de verweren van de raadsman, nu deze zien op een andere waardering en selectie van het bewijs.
feit 2:
Zoals hierboven reeds is uiteengezet heeft op 6 juni 2015 een doorzoeking in de woning gelegen aan de [adres 2] te Rilland, zijnde de woning van de vriendin van verdachte [naam 1] , plaatsgehad. Op 15 juni 2015 is de woning van verdachtes moeder aan de [adres 4] 8B te Rotterdam, tevens het GBA-adres van verdachte [verdachte] , doorzocht. Bij beide doorzoekingen zijn hoeveelheden witte poeders aangetroffen. Daarnaast zijn op 6 juni 2015 bij de veiligheidsfouillering van verdachte [verdachte] 3 zakjes met telkens 0,7 gram wit poeder aangetroffen.
Verdachte [verdachte] heeft niet erkend dat het poeder cocaïne betreft.
De witte poeders die zijn ontdekt op weegschalen uit de woning te Rotterdam, en de bij verdachte [verdachte] aangetroffen poeders zijn middels de Trace Wip, MMC Narcotest cocaïne dan wel de MMC Narcotest amfetaminen getest. Deze indicatieve testen hebben (deels) een positieve reactie op cocaïne en amfetamine gegeven.
Wat er ook van het voorgaande zij en het vermoeden dat daaruit volgt, naar de samenstelling van de aangetroffen stoffen is door het NFI geen onderzoek verricht. Nu het bewijs dat sprake is van cocaïne niet uitsluitend gebaseerd kan worden op de uitkomst van indicatieve testen, is de rechtbank van oordeel dat niet kan worden vastgesteld dat het hier daadwerkelijk gaat om (het aanwezig hebben van) cocaïne.
De rechtbank acht dan ook niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte [verdachte] het onder feit 2 tenlastegelegde heeft begaan. Zij zal hem van feit 2 vrijspreken.
feit 3:
Ten aanzien van de tenlastegelegde deelname aan de criminele organisatie heeft de rechtbank enerzijds in aanmerking genomen dat enkele afnemers, zoals medeverdachte [medeverdachte 2] , cocaïne inkochten voor de wederverkoop bij verdachte [verdachte] en dat [medeverdachte 1] regelmatig samen met verdachte [verdachte] is gezien al dan niet in café [naam 3] . Anderzijds heeft de rechtbank rekening gehouden met de omstandigheid – zoals onder feit 1 reeds is geschetst – dat klanten van verdachte [verdachte] de drugsverkopende medeverdachten niet (her)kenden, dat afnemers van verdachte [verdachte] die de cocaïne doorverkochten mede voor eigen gebruik inkochten en dat [medeverdachte 2] heeft aangegeven dat verdachte [verdachte] hem ooit had gevraagd of hij zijn klanten wilde bedienen als hij afwezig was maar dat heeft geweigerd. Alles afwegend acht de rechtbank onvoldoende aanwijzingen aanwezig die duiden op een gestructureerd en duurzaam samenwerkingsverband dat een gezamenlijk doel (de afzet van drugs) nastreeft. Gelet op de aangehaalde verklaring van [medeverdachte 2] heeft de rechtbank ook geen reden om aan te nemen dat een bepaalde onderlinge verhouding of hiërarchie aan de orde is geweest. Hoewel verdachte [verdachte] voor sommige afnemers als leverancier kan worden beschouwd, gaat de rechtbank er van uit dat verdachte [verdachte] , evenals de verschillende medeverdachten, zijn eigen handeltje heeft gedreven en zelfstandig heeft geopereerd. Deze betreffende verdachten werkten niet met elkaar, maar naast elkaar.
De rechtbank acht dan ook niet aannemelijk geworden dat verdachte [verdachte] heeft deelgenomen aan een criminele organisatie. Zij zal hem van dit feit vrijspreken.
feit 4:
Met de raadsman is de rechtbank van oordeel dat het bewijs ontoereikend is om tot de bewezenverklaring te komen dat verdachte [verdachte] met (onder meer) [getuige 3] een hennepkwekerij heeft gehad in de woning aan de [adres 1] te Rotterdam.
Op 19 juni 2015 is een deels ontmantelde maar in werking zijnde hennepkwekerij met
99 verdroogde hennepplanten aangetroffen in voornoemde woning. Naast het proces-verbaal van bevindingen daaromtrent en de verklaring van medeverdachte [getuige 3] , die over de betrokkenheid van verdachte [verdachte] bij deze hennepkwekerij heeft verklaard, zijn er geen concrete bewijsmiddelen die verdachte [verdachte] als medepleger aanwijzen.
Verbalisant [verbalisant 3] heeft in zijn proces-verbaal van bevindingen inzake de hennepplantage opgemerkt dat het hem bekend was dat er tijdens een observatie op 31 maart 2015 was gezien dat verdachte [verdachte] een appartement was binnengegaan aan de [adres 1] of [adres 3] in Rotterdam. Onder dit en andere appartementen bevond zich een Turkse eetzaak genaamd [naam 2] . Verdachte [verdachte] zegt hierover ter zitting dat hij regelmatig [naam 2] gevestigd op nummer [adres 3] heeft bezocht om een maaltijd te nuttigen en dat hij alleen de wetenschap heeft gehad van de hennepkwekerij in het pand op nummer [adres 1] . Op grond van de situering van de panden met de nummers [adres 1] en [adres 3] en de niet-eenduidige observatie ten aanzien van deze pandnummers, kan op basis hiervan verdachte [verdachte] niet worden gekoppeld aan de aangetroffen hennepkwekerij.
De rechtbank heeft ook acht geslagen op een tapgesprek tussen verdachte [verdachte] en [naam 1] , gevoerd op 17 mei 2015, dat door de officier van justitie is aangehaald. Daarin wordt door verdachte [verdachte] gezegd: “Ik ben boos op die motherfucker. Helemaal verkankert daarzo. Ik weet niet hoe die het in de gaten houdt. Droog, droog, droog, alles helemaal droog. Alles valt eraf. Plus die ene kant is helemaal koud man.” Het is mogelijk dat hier gesproken wordt over verdroogde (hennep)planten. Er kan evenwel ook gesproken zijn over iets anders. Naar het oordeel van de rechtbank kan dan ook niet worden vastgesteld dat in dit gesprek de verdroogde hennepplanten in het pand aan de [adres 1] te Rotterdam worden bedoeld, zeker ook gezien het ruime tijdsbestek van bijna een maand tussen dit gesprek op 17 mei 2015 en het aantreffen van de kwekerij op 6 juni 2015.
Verdachte [verdachte] zal daarom ook van dit feit worden vrijgesproken.
feit 5:
De vriendin van verdachte [verdachte] , [naam 1] [36] , heeft verklaard dat zij woont aan de [adres 2] te Rilland en dat verdachte [verdachte] verschillende nachten in de week bij haar verblijft. Tevens heeft zij aangegeven dat buiten verdachte [verdachte] , zijzelf en haar zoon (van 8 jaar) niemand anders toegang tot haar woning heeft.
Op 6 juni 2015 vond een doorzoeking ter inbeslagname [37] plaats in de woning aan de [adres 2] te Rilland. In de keuken werd een boterhamzak gevonden met hierin patronen van een verschillend kaliber. In de woonkamer van de woning lag op de eettafel een .22 patroon met daarnaast een boterhamzakje. In dit boterhamzakje zat eveneens een .22 patroon alsmede een op een aansteker gelijkend voorwerp. Uit een eerste onderzoek, ter plaatse in de woning uitgevoerd, kwam naar voren dat dit voorwerp vermoedelijk een vuurwapen betrof. Verbalisant [verbalisant 4] [38] , die bij de doorzoeking was betrokken, omschrijft het voorwerp als een metalen blok met het uiterlijk van een garagedeuropener/sleutelhanger.
Door verbalisant [verbalisant 5] van het Bureau Wapens, Munitie en Explosieven [39] is onderzoek gedaan naar het aangetroffen wapen en de munitie, die op 6 juni 2015 in beslag zijn genomen. Het wapen verkeerde in een goede staat van onderhoud en was voor direct gebruik gereed. De werking van het wapen berust op het teweegbrengen van een scheikundige ontploffing en is geschikt om projectielen door een loop af te schieten. Dit vuurwapen heeft een gelijkenis met een pistool, revolver of geweer, maar heeft het uiterlijk van een rechthoekig blokje met een sleutelring in de vorm van een sleutelhanger. Daarom is hier sprake van een heimelijk vuurwapen, zoals bedoeld onder categorie II onder 4. van de Wet wapens en munitie.
De munitie betreft 6 randvuur kogelpatronen kaliber .22 en 11 centraalvuur eenheidspatronen van het kaliber 6.35 mm dan wel 9 mm luger. Bij 4 van de 6 kogelpatronen is expliciet vermeld dat deze geschikt zijn om te worden afgeschoten met een randvuurwapen zoals het voornoemde schietblokje. De munitie is te classificeren onder categorie III van de Wet wapens en munitie.
Op grond van het bovenstaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte [verdachte] tezamen met [naam 1] het schietblokje en de verschillende patronen voorhanden heeft gehad. De rechtbank heeft daarbij in het bijzonder in aanmerking genomen dat het vuurwapen en enkele patronen openlijk op de eettafel lagen en het gegeven dat naast verdachte [verdachte] en [naam 1] (en het/de inwonende kind(eren)) geen andere personen toegang tot de woning hadden.
Het relaas van verdachte [verdachte] dat het wapen en de munitie zouden toebehoren aan [getuige 4] , die deze voorwerpen na een tuinklus in een tas in de woning van [naam 1] zou hebben achtergelaten, acht de rechtbank niet geloofwaardig. Verdachte [verdachte] heeft deze verklaring pas in een laat stadium, tijdens de inhoudelijke behandeling van de zaak ter zitting, afgelegd. Indien hij deze verklaring eerder had gegeven, had deze eventueel kunnen worden getoetst. De verklaring die er thans ligt is geenszins onderbouwd. De stelling van verdachte [verdachte] dat alle voorwerpen zich in één tas bevonden, wordt niet onderschreven door de gegeven informatie in het proces-verbaal aangaande de doorzoeking, waaruit kan worden afgeleid dat de voorwerpen zich in verscheidene ruimten in de woning bevonden. Bovendien zijn geen aanknopingspunten in het procesdossier aanwezig die er op wijzen dat het wapen en de munitie van een ander dan verdachte [verdachte] en zijn vriendin afkomstig zouden zijn.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
feit 1:
hijop
een of meertijdstippen in
of omstreeksde periode van 1 juni 2014 tot
6 juni 2015
te Goes en/of Rotterdam, in elk gevalin Nederland
, tezamen en in
vereniging met een of meer anderen, althans alleen,opzettelijk heeft
geteeld
en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/ofverkocht en
/ofafgeleverd
en/of verstrekten
/ofvervoerd
, in elk geval (telkens) opzettelijk aanwezig heeft gehad,(telkens) (een) hoeveelhe(i)d(en) van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een
middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I
, dan wel aangewezen
krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
feit 5:
hijop
of omstreeks06 juni 2015 te Rilland, gemeente Reimerswaal, tezamen en
in vereniging met een
of meerander
en, althans alleen,een wapen van categorie
II, onder 4, te weten een vuurwapen met het uiterlijk van een rechthoekig
blokje met sleutelring in de vorm van een sleutelhanger, en
/ofmunitie van
categorie III, te weten 6 randvuur kogelpatronen en
/of11 centraalvuur
eenheidspatronen
, in elk geval een hoeveelheid patronen,voorhanden heeft
gehad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf van
24 maanden waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 1 jaar en met aftrek van voorarrest. Hij heeft daarbij rekening gehouden met de ernst van de feiten en, de overschrijding van de redelijke termijn.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht in aanmerking te nemen dat verdachte zich na zijn vrijlating heeft ingezet om zijn tijd nuttig te besteden. Zo leidt verdachte thans een eigen uitzendbureau. Daarnaast heeft hij een stabiele relatie met zijn vriendin. Hij woont samen met haar en drie kinderen. De raadsman wijst tevens op een vonnis, waarbij de rechtbank Roermond het voorhanden hebben van een soortgelijk vuurwapen, zoals is tenlastegelegd onder feit 5, bewezen heeft verklaard, maar daarvoor geen straf heeft opgelegd vanwege de aard van het wapen. Tenslotte heeft de raadsman gewezen op de overschrijding van de redelijke termijn, welke overschrijding niet op enigerlei wijze aan de verdediging kan worden toegerekend. Na de afronding van de getuigenverhoren bij de rechter-commissaris in augustus 2016 was de zaak al gereed voor een inhoudelijke behandeling ter terechtzitting.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het over een langere periode dealen van cocaïne, alsmede aan verboden wapen- en munitiebezit. De rechtbank acht deze feiten ernstig.
Gesteld kan worden dat verdachte als drugsdealer een bijdrage heeft geleverd aan het in stand houden van de (inter)nationale handel in harddrugs. De samenleving ondervindt schade door velerlei vormen van criminaliteit die worden teweeggebracht door zowel de gebruikers van drugs als de georganiseerde misdaad die achter de drugsverkoop schuilgaat. Daarnaast leveren harddrugs voor de gebruikers enorme gezondheidsrisico’s op. Verdachte heeft zich onvoldoende rekenschap gegeven van deze negatieve effecten voor zijn medemens. Hij heeft kennelijk uitsluitend zijn eigen financieel voordeel voor ogen gehad.
Het bezit van vuurwapens en aanverwante objecten door een onbevoegde, zoals verdachte, vormt een onaanvaardbaar risico voor de veiligheid van personen. Met vuurwapens kan immers iemand worden gedood. Het is daarnaast niet ondenkbaar dat personen die ongecontroleerd en zonder vergunning een vuurwapen voorhanden hebben dit ook eerder zullen gebruiken als zich conflicten voordoen of andere situaties die als lastig of onzeker worden ervaren, te meer indien een dergelijk wapen zich (geladen) binnen handbereik bevindt. In de onderhavige zaak lag het vuurwapen voor het grijpen op een tafel in de woonkamer van de woning, niet op de laatste plaats voor de kinderen van verdachtes vriendin die daar woonachtig waren. Dit bestempelt de rechtbank als een zeer kwalijke en onacceptabele situatie.
De rechtbank beschouwt verdachte in vergelijking tot medeverdachte [medeverdachte 2] als de dealers dealer. Zijn rol is dan ook groter dan die van [medeverdachte 2] . Dit wordt in het nadeel van verdachte meegewogen.
Ook het feit dat verdachte geen openheid van zaken heeft gegeven dient ten nadele van verdachte te worden meegewogen bij de strafbepaling.
De rechtbank heeft in aanmerking genomen de persoonlijke omstandigheden van verdachte voor zover deze ter zitting zijn besproken. In dit verband heeft de rechtbank kennis genomen van het strafblad van verdachte, waaruit blijkt van recidive ter zake van een drugsdelict in België.
De reclassering heeft in 2015 een tweetal rapportages uitgebracht. Deze worden door de rechtbank buiten beschouwing gelaten, omdat de reclassering zich vanwege verdachtes beroep op zwijgrecht geen adequate inschatting van het recidiverisico kan geven en zich heeft onthouden van advies.
De rechtbank is met de officier van justitie en de raadsman van verdachte van oordeel dat de redelijke termijn, waarbinnen de strafzaak moet zijn behandeld, ex artikel 6 EVRM, is overschreden. In acht nemende als aanvangstijdstip van de redelijke termijn de datum van aanhouding en inverzekeringstelling van verdachte, 6 juni 2015, en als einddatum de datum van de uitspraak, wordt de termijn met bijna 9 maanden overschreden. De rechtbank zal vanwege deze overschrijding de op te leggen straf matigen.
De rechtbank acht, gelet op het bovenstaande, een vrijheidsbenemende straf passend en geboden om de ernst van de feiten te benadrukken. Zij heeft als uitgangspunt voor de hoogte van de straf de straffen in acht genomen die doorgaans worden opgelegd voor de straatverkoop van harddrugs gedurende 6 tot 12 maanden en voor het bezit van een vuurwapen: respectievelijk 12 maanden en 4 maanden gevangenisstraf, in totaal
16 maanden gevangenisstraf. De rechtbank ziet geen aanleiding om hiervan in het voordeel van verdachte af te wijken op grond van zijn proceshouding. Rekening houdend met de recidive acht de rechtbank een verhoging van deze straf met 2 maanden geboden. Zij zal deze verhoging echter niet doorvoeren, gezien de compensatie die dient te gelden voor de overschrijding van de redelijke termijn. De verhoging en compensatie vallen nagenoeg tegen elkaar weg, zodat een gevangenisstraf van 16 maanden resteert.
De verdediging heeft aangevoerd dat verdachte in zijn persoonlijke situatie positieve ontwikkelingen heeft doorgemaakt, maar heeft dit enkel onderbouwd met een uittreksel uit de Kamer van Koophandel waarin verdachte als eigenaar van een eenmanszaak wordt genoemd. De rechtbank acht daarom de oplegging van een voorwaardelijk strafdeel noodzakelijk om verdachte ervan te weerhouden dat hij zich opnieuw schuldig maakt aan strafbare feiten.
Alles afwegende, zal de rechtbank aan verdachte een gevangenisstraf van 16 maanden opleggen waarvan 6 maanden voorwaardelijk met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft gezeten. Aan de voorwaardelijke straf zal de rechtbank, gelet op de tijd die inmiddels vanaf de datum inverzekeringstelling is verstreken en de periode die verdachte op vrije voeten heeft doorgebracht, een proeftijd van 1 jaar koppelen, zoals ook is gevorderd door de officier van justitie.

7.Het beslag

7.1
De verbeurdverklaring
De hierna in de beslissing genoemde in beslag genomen voorwerpen zijn vatbaar voor verbeurdverklaring:
18 1 zwarte weegschaal in hoes, Tanita, G1364716;
19 1 keukenweegschaal tot maximaal 1 kg, Tanita Kd200, G1361850;
20 1 keukenweegschaal tot 5 kg, Soehnle pure, G1361860;
22 1 Lyca mini simkaart, G1362539;
23 1 zwarte mobiele telefoon, Nokia 6021, G1362456.
7.2
De teruggave aan verdachte
De rechtbank zal de teruggave gelasten van de hierna in de beslissing genoemde in beslag genomen voorwerpen aan verdachte, aangezien deze voorwerpen niet vatbaar zijn voor verbeurdverklaring of onttrekking aan het verkeer en onder verdachte in beslag zijn genomen:
21 16 bankbescheiden, G1362132.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 10, 14a, 14b, 14c, 27, 33, 33a, 47, 57 en 91 van het Wetboek van Strafrecht, de artikelen 2, 10, 13 en 14 van de Opiumwet en de artikelen 26, 55, 56 en 60 van de Wet wapens en munitie zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
-
spreekt verdachte vrijvan de onder 2, 3 en 4 tenlastegelegde feiten;
Bewezenverklaring
- verklaart het onder feit 1 en feit 5 ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1:opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, onder B, van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd;
feit 5:medeplegen van handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens
en munitie, terwijl het feit is begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie II
en munitie van categorie III;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 16 maanden;
- bepaalt dat een
gedeelte van deze gevangenisstraf groot 6 maandenniet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, omdat verdachte voor het einde van de proeftijd van
één jaarna te melden voorwaarde niet heeft nageleefd;
- stelt als algemene voorwaarde:
* dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet zal schuldig maken aan een strafbaar feit;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijke deel van de opgelegde gevangenisstraf;
Beslag
- verklaart verbeurd de onder 7.1 inbeslaggenomen voorwerpen;
- gelast de teruggave aan verdachte van de onder 7.2 inbeslaggenomen voorwerpen.
Dit vonnis is gewezen door mr. K.M. de Jager, voorzitter, mr. I.M. Josten en mr. H.E. Goedegebuur, rechters, in tegenwoordigheid van mr. D.A.C.M. Roebroeks, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 27 maart 2018.
Mr. Josten, mr. Goedegebuur en mr. Roebroeks
zijn niet in de gelegenheid dit vonnis
mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een paginanummer, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een pagina van het eindproces-verbaal met dossiernummer 20DAA2015006 Spalt van de regionale eenheid politie Zeeland-West-Brabant, districtsrecherche Zeeland, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Het proces-verbaal aanvraag bevel opnemen (tele)communicatie Imei, pagina 479.
3.Het uitgewerkte tapgesprek tussen verdachte [verdachte] en [naam 5] , 24-03-15 01.30.10 uur, pagina 483 en 484.
4.Het uitgewerkte tapgesprek tussen verdachte [verdachte] en [naam 7] , 24-03-15 12.39.01 uur, pagina 488.
5.Het proces-verbaal aanvraag doorzoeking ter inbeslagneming, pagina 78.
6.Het uitgewerkte tapgesprek tussen verdachte [verdachte] en [naam 8] , 08-05-15 23.14.58 uur, pagina 301 en 302.
7.Het uitgewerkte tapgesprek tussen verdachte [verdachte] en onbekende man, 22-05-15 22.21.06 uur, pagina 93.
8.Het uitgewerkte tapgesprek tussen verdachte [verdachte] en [naam 9] , 05-06-15 19.42.21 uur, pagina 1491.
9.Het proces-verbaal van observatie, pagina 1513 en 1514.
10.Het proces-verbaal van bevindingen, pagina 1568 en 1569.
11.Het proces-verbaal van bevindingen, doorzoeking [adres 2] Rilland, pagina 62 en 63.
12.Het proces-verbaal van verhoor [naam 1] , pagina 2690.
13.Het proces-verbaal van bevindingen, pagina 121 en 122.
14.Het proces-verbaal van bevindingen, pagina 1953.
15.Het proces-verbaal van bevindingen, pagina 1956 t/m 1983.
16.Foto van verdachte [verdachte] met toelichting verbalisant opgenomen in proces-verbaal van bevindingen, pagina 1978.
17.Foto van dochter verdachte [verdachte] en [naam 1] met toelichting verbalisant opgenomen in proces-verbaal van bevindingen, pagina 1979.
18.Foto van verdachte [verdachte] met toelichting verbalisant opgenomen in proces-verbaal van bevindingen, pagina 1981.
19.Het proces-verbaal van bevindingen, pagina 128 en 129.
20.Het geschrift, zijnde een kassabon van Louis Vuitton op naam van verdachte [verdachte] , pagina 2746.
21.Het proces-verbaal van verhoor [naam 1] , pagina 2705 en 2706.
22.Het geschrift zijnde een kassabon van [naam 11] , pagina 2745.
23.Het proces-verbaal van verhoor [naam 1] , pagina 2705.
24.Het proces-verbaal van verhoor van [naam 9] , pagina 2917 t/m 2923.
25.De verklaring van [naam 9] , afgelegd bij de rechter-commissaris op 19 juli 2016.
26.Het proces-verbaal van verhoor [medeverdachte 2] , pagina 3081 t/m 3083.
27.Het proces-verbaal van verhoor van [naam 14] , pagina 3542 en 3543.
28.Het proces-verbaal van verhoor van [naam 15] , pagina 3805 en 3806.
29.De verklaring van [naam 15] , afgelegd bij de rechter-commissaris op 3 augustus 2016.
30.Het proces-verbaal van verhoor van [naam 16] , pagina 3568.
31.De verklaring van [naam 16] , afgelegd bij de rechter-commissaris op 3 augustus 2016.
32.Het proces-verbaal van verhoor [naam 17] , pagina 2407.
33.Het proces-verbaal van verhoor verdachte [verdachte] , pagina 2206 en 2207.
34.Het proces-verbaal van verhoor [naam 1] , pagina 2690.
35.De verklaring van verdachte [verdachte] , afgelegd tijdens de zitting op 13 maart 2018.
36.Het proces-verbaal van verhoor verdachte [naam 1] , pagina 2690.
37.Het proces-verbaal van bevindingen, pagina 62 en 63.
38.Het proces-verbaal van bevindingen, pagina 2134.
39.Het proces-verbaal van Bureau Wapens, Munitie en Explosieven, pagina 2144 t/m 2146.