Overwegingen
1. Op grond van de stukken en de behandeling ter zitting gaat de rechtbank uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Op 22 augustus 2016 heeft [naam derde partij] (hierna: vergunninghoudster) een omgevingsvergunning aangevraagd voor het oprichten van een antennemast ten behoeve van mobiele telecommunicatie op de locatie [naam locatie] . In deze aanvraag is ook toestemming gevraagd voor het kappen van één boom.
Bij primair besluit van 24 november 2016 heeft het college de gevraagde omgevingsvergunning verleend voor de activiteiten bouwen en strijdig planologisch gebruik. Voor het kappen van de boom is geen vergunning vereist. Deze boom staat niet op de waardevolle bomenkaart.
Bij het bestreden besluit zijn de bezwaren van - onder anderen – eisers ongegrond verklaard.
2. Eisers hebben in beroep aangevoerd dat in eerste instantie op 18 januari 2016 een informatieavond is georganiseerd door de gemeente en vergunninghoudster met betrekking tot het plaatsen van een UMTS mast op de locatie [naam locatie2] . Vanwege de vele negatieve reacties tijdens deze informatieavond is besloten van de plaatsing van een zendmast op deze locatie af te zien. Vervolgens is er een informatieavond georganiseerd op 13 april 2016 voor de locatie [naam locatie] . De uitnodigingen voor deze avond zijn heel laat verstuurd en daarbij slechts aan een zeer beperkte groep omwonenden. Daardoor waren er tijdens deze informatieavond relatief weinig omwonenden aanwezig. Ondanks de vele ingediende bezwaren vanuit de buurt heeft de gemeente besloten de vergunning te verlenen voor de locatie [naam locatie] .
Eisers stellen dat de gemeente ervoor heeft gekozen om de informatievoorziening met betrekking tot de locatie [naam locatie] op een andere en onjuiste wijze te laten plaatsvinden zodat het aantal reacties tijdens de informatieavond beperkt zou zijn. De omwonenden van de locatie [naam locatie] hebben niet dezelfde mogelijkheden gekregen als de omwonden van locatie [naam locatie2] en daarom is sprake van rechtsongelijkheid.
Voorts stellen eisers dat zij in bezwaar hebben aangegeven dat er volgens hen onvoldoende onderzoek is gedaan naar alternatieve locaties. Dit werd weersproken door de gemeente en volgens vergunninghoudster is er een serieuze poging gedaan om tot een akkoord te komen met de tennisvereniging in [woonplaats] . Uit navraag bij de tennisvereniging is echter gebleken dat er helemaal geen contact is geweest tussen partijen. Eisers wijzen ook op een e-mail van de heer [naam persoon1] , secretaris van de tennisvereniging, waarin deze aangeeft dat er nooit contact is geweest over de plaatsing van een zendmast en dat de tennisvereniging wil dat deze informatie uit het verslag van de hoorzitting wordt verwijderd. Volgens eisers toont dit ook nog maar eens aan dat er onvoldoende is gekeken en gezocht naar alternatieven.
Eisers verzoeken hun beroep ontvankelijk en gegrond te verklaren en het bestreden besluit te vernietigen met een veroordeling in de kosten.
3. Ingevolge artikel 8:1 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan een belanghebbende tegen een besluit beroep instellen bij de bestuursrechter.
Ingevolge artikel 7:1, eerste lid, van de Awb dient degene aan wie het recht is toegekend beroep bij een bestuursrechter in te stellen, alvorens beroep in te stellen bezwaar te maken.
Ingevolge artikel 1:2, eerste lid, van de Awb wordt onder belanghebbende verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken.
De rechtbank moet het zijn van belanghebbende ambtshalve beoordelen.
Onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 23 augustus 2017 (ECLI:NL:RVS:2017:2271) overweegt de rechtbank dat voor het zijn van belanghebbende aannemelijk moet zijn dat ter plaatse van de woning of het perceel van de betrokkene gevolgen van enige betekenis kunnen worden ondervonden. Het college heeft alle eisers die tot een afstand van 200 meter van de zendmast wonen als belanghebbende aangemerkt en alle eisers die op een afstand van meer dan 200 meter wonen alleen als ze zicht hebben op de zendmast, ook als dat uitsluitend vanaf de eerste verdieping van hun woning is. Enkele eisers wonen op meer dan 300 meter afstand van de locatie van de zendmast.
De rechtbank is van oordeel dat niet kan worden staande gehouden dat eisers die op meer dan 200 meter wonen gevolgen van enige betekenis ondervinden van de komst van de zendmast. Voor zover al zicht vanuit die woningen is op de zendmast, is dat zicht zeer minimaal. Van andere gevolgen dan het veranderde uitzicht is de rechtbank niet gebleken. Het college had het bezwaar van deze eisers niet-ontvankelijk moeten verklaren, omdat zij geen belanghebbenden zijn. Het gaat om de volgende eisers: [naam eiser4] , [naam eiser5]
, [naam eisers6] , [naam eisers7] ,
[naam eiser8] , [naam eiser10] , en [naam eisers21] .
Het beroep is in zoverre gegrond en het bestreden besluit zal worden vernietigd voor zover deze eisers ontvankelijk zijn geacht.
Aangezien de overige eisers door het college terecht als belanghebbende zijn aangemerkt, komt de rechtbank toe aan een inhoudelijke beoordeling van het geschil.
4. Ingevolge artikel 2.1, eerste lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) is het verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit:
a. het bouwen van een bouwwerk;
c. het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan.
Ingevolge artikel 2.10, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wabo wordt, voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, de omgevingsvergunning geweigerd indien de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan.
Het tweede lid van artikel 2.10 bepaalt dat in gevallen als bedoeld in het eerste lid, onder c, de aanvraag mede wordt aangemerkt als een aanvraag om een vergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, en de vergunning slechts wordt geweigerd indien vergunningverlening met toepassing van artikel 2.12 niet mogelijk is.
Ingevolge artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 2°, van de Wabo kan, voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, de omgevingsvergunning slechts worden verleend in de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen gevallen.
Ingevolge artikel 2.7 van het Besluit omgevingsrecht (Bor) worden als categorieën gevallen als bedoeld in artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2º, van de Wabo aangewezen de categorieën gevallen in artikel 4 van bijlage II.
Ingevolge artikel 4, vijfde lid, van bijlage II van het Bor komt voor verlening van een omgevingsvergunning waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2º, van de Wabo van het bestemmingsplan of de beheersverordening wordt afgeweken, in aanmerking een antenne-installatie, mits niet hoger dan 40 m.
5. Ingevolge het bestemmingsplan ‘Kom Prinsenbeek’(het bestemmingsplan) rust op het perceel de bestemming
‘Maatschappelijke doeleinden’.
Ingevolge 7.1 van de planvoorschriften zijn deze gronden bestemd voor:
a. gebouwen ten behoeve van educatieve, sociaal-medische, sociaal-culturele en levensbeschouwelijke voorzieningen en voorzieningen ten behoeve van openbare diensteverlening, alsook ondergeschikte horeca ten dienste van deze voorzieningen.
f. tuinen, erven en terreinen.
g. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
Ingevolge artikel 7.2.1 sub c van de planvoorschriften mogen de op de plankaart aangegeven bouwgrenzen niet door bebouwing worden overschreden tenzij deze voorschriften het uitdrukkelijk toestaan.
6. Tussen partijen is niet in geschil dat het oprichten van de antennemast in strijd is met het bestemmingsplan. Het college heeft met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 2°, van de Wabo juncto artikel 4, vijfde lid, van bijlage II van het Bor de omgevingsvergunning verleend.
Nu de aangevraagde mast een hoogte heeft van 25 meter en de genoemde bepaling van bijlage II van het Bor de oprichting van een dergelijke antennemast toestaat, is de rechtbank van oordeel dat het college bevoegd is om de omgevingsvergunning te verlenen.
7. Vervolgens dient te worden beoordeeld of het college in redelijkheid van de bevoegdheid tot het verlenen van een omgevingsvergunning gebruik heeft kunnen maken.
De rechtbank stelt voorop dat het al dan niet meewerken aan het verlenen van een omgevingsvergunning in strijd met het bestemmingsplan een discretionaire bevoegdheid van het college is, die de bestuursrechter slechts terughoudend mag toetsen.
Het college en vergunninghoudster hebben toegelicht dat er elf mogelijke locaties voor de antennemast zijn onderzocht. Van deze onderzochte locaties liggen er drie te ver weg om de netwerkproblemen op te lossen en werken bij vijf andere locaties de betreffende eigenaren niet mee. De uitkomst van het onderzoek is dat alleen de locaties rondom het [naam locatie2] en de onderhavige locatie [naam locatie] geschikt zijn bevonden. Bij de locatie aan het [naam locatie2] zou de afstand van de antennemast tot de dichtstbij gelegen woning ongeveer 27 meter bedragen, terwijl dat bij de onderhavige locatie 46 meter is. Voorts kan bij de onderhavige locatie de antennemast deels aan het zicht onttrokken worden doordat deze achter een sporthal geplaatst wordt. Hierdoor is er sprake van een betere ruimtelijke inpassing. Er zijn dus volgens het college meerdere alternatieve locaties onderzocht, maar de onderhavige locatie is de beste locatie gebleken.
De rechtbank is van oordeel dat het college de keuze voor de onderhavige locatie op zichzelf voldoende heeft gemotiveerd. Deze keuze past ook in het beleid “Notitie Telecommunicatie”. In dat beleid worden vier algemene uitgangspunten genoemd waarmee rekening wordt gehouden bij het zorgvuldig toelaten van masten. Deze uitgangspunten zijn:
- zo min mogelijk plaatsing van zendinstallaties op/bij woningen;
- zo min mogelijk masten (door middel van ‘site sharing’);
- uitgaan van de meest gunstige visuele locatie; en
- integratie in de omgeving.
Ten aanzien van de beroepsgrond dat er alternatieven mogelijk zijn, wordt overwogen dat het college dient te beslissen over het project zoals dat is aangevraagd. Indien een project op zichzelf voor het college aanvaardbaar is, kan het bestaan van alternatieven slechts dan tot het onthouden van medewerking nopen, indien op voorhand duidelijk is dat door verwezenlijking van de alternatieven een gelijkwaardig resultaat kan worden bereikt met aanmerkelijk minder bezwaren (AbRS 22 mei 2013, ECLI:NL:RVS:2013:CA0679). Naar het oordeel van de rechtbank hebben eisers niet aannemelijk gemaakt dat met een andere locatie voor de zendmast een gelijkwaardig resultaat kan worden bereikt met aanmerkelijk minder bezwaren. Of er al dan niet contact is geweest met de tennisvereniging in [woonplaats] , is voor de beoordeling van de rechtmatigheid van de onderhavige omgevingsvergunning niet relevant. Vergunninghoudster heeft uiteindelijk een formele aanvraag ingediend voor de locatie [naam locatie] en daar moest het college op beslissen.
Ten aanzien van de beroepsgrond dat de informatieavond voor omwonenden voor de locatie [naam locatie2] op andere wijze was georganiseerd dan de informatieavond voor de onderhavige locatie overweegt de rechtbank als volgt. Een informatieavond heeft slechts een informatief karakter en maakt geen onderdeel uit van de vergunningenprocedure, die pas een aanvang neemt zodra de aanvrager een locatiekeuze heeft gemaakt en een formele aanvraag indient.
8. Aangezien de beroepsgronden niet slagen, zal het beroep van de eisers die terecht door het college als belanghebbende zijn aangemerkt, ongegrond worden verklaard.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
- verklaart de beroepen van de volgende eisers gegrond: [naam eiser4] , [naam eiser5] ,
[naam eisers6] , [naam eisers7] ,
[naam eiser8] , [naam eiser10] , en [naam eisers21] ;
- vernietigt het bestreden besluit voor zover zij daarbij ontvankelijk zijn verklaard en verklaart de bezwaren alsnog niet-ontvankelijk;
- verklaart de beroepen van de overige eisers ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.A.F. van Ginneken, voorzitter, en mr. V.E.H.G. Visser en mr. R.A. Karsten-Badal, leden, in aanwezigheid van mr. M.A. de Rooij, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 9 maart 2018.
Afschrift verzonden aan partijen op: