5.3.Voorts heeft eiseres nog notities ingebracht van [naam persoon1] , historisch geograaf en demograaf, van 14 november 2017, van [naam persoon2] , ecoloog, en een memo van [naam bureau4] , [naam persoon3] , ecoloog, van 6 december 2017.
[naam persoon2] heeft opgemerkt dat er redenen zijn om uiterst zuinig om te gaan met de nog resterende beplanting langs de [locatie1] – een historisch zo belangrijke route – en om na te denken hoe de groeiplaats van deze in het nauw gedreven beplanting blijvend kan worden verbeterd en de ‘overaanwezige blik’ kan worden teruggedrongen.
[naam persoon3] heeft opgemerkt dat de [locatie1] een belangrijke ecologische functie vervult voor meerdere soorten beschermde vleermuizen, waarmee volgens hem is voldaan aan het criterium ecologie zoals vermeld in de APV.
6. De rechtbank stelt vast dat de deskundigen verschillen van opvatting of het geheel aan bomen in de [locatie1] ensemblewaarde heeft en dus als geheel als ‘Waardevolle houtopstand’ in de zin van de APV moet worden beschouwd. Dit verschil van opvatting leidt tot grote verschillen in de onderzoeksbevindingen en de daaraan verbonden conclusies. De rechtbank is van oordeel dat [naam bedrijf1] voldoende inzichtelijk heeft gemaakt waarom hij vindt dat van ensemblewaarde geen sprake is. De rechtbank is van oordeel dat het door [naam bedrijf1] verrichte onderzoek voldoet aan de daaraan te stellen zorgvuldigheidseisen en ziet dan ook geen aanleiding om aan de conclusies van dat onderzoek te twijfelen. De door eiseres ingebrachte tegenrapporten kunnen dan ook niet afdoen aan de waarde van het deskundigenrapport van [naam bedrijf1] .
Op basis van het voorgaande en rekening houdend met de beoordelingsvrijheid die het college op grond van artikel 4:8, eerste lid, van de APV toekomt, dus terughoudend toetsend, is de rechtbank van oordeel dat het college in redelijkheid heeft kunnen besluiten om de in geding zijnde bomen, behoudens de hiervoor besproken bomen met ID 104532 en ID 3, niet aan te merken als ‘Waardevolle houtopstand’ in de zin van de APV. Het college heeft het verzoek van eiseres, om die bomen alsnog op de bomenkaart te plaatsen, dus in redelijkheid af mogen wijzen. Het college heeft zich daarbij mogen baseren op het opnamerapport van Zoontjes.
De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat - in tegenstelling tot hetgeen door [naam bureau2] wordt verondersteld – door het college niet wordt ontkend dat alle bomen een zekere waarde hebben. Het geheel aan bomen in de [locatie1] is door het college immers beschouwd als waardevol groen en als zodanig in het Gemeentelijk Plan Bomen van juli 2016 aangemerkt als ‘structuurbomen’, waarvoor de gemeente zichzelf in het kader van haar beheer tot herplant heeft verplicht.
7. Gelet op het in de tussenuitspraak geconstateerde gebrek is het beroep gegrond. De rechtbank vernietigt om die reden het bestreden besluit. Nu het college het gebrek met de aanvullende motivering van 14 november 2017 heeft hersteld voor het grootste aantal van de in geding zijnde bomen, zal de rechtbank de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand voor die bomen in stand laten. Dat zal de rechtbank niet doen ten aanzien van de bomen met ID 104532 en ID 3. De rechtbank zal bepalen dat het college met inachtneming van deze uitspraak ten aanzien van die bomen binnen zes weken na verzending van deze uitspraak een nieuwe beslissing op bezwaar zal moeten nemen. Tevens zal de rechtbank bij wege van voorlopige voorziening bepalen dat de bomen met ID 104532 en ID 3 tot zes weken na de te nemen beslissing op bezwaar moeten worden beschouwd als ‘Waardevolle houtopstand’ in de zin van artikel 4:7, eerste lid, van de APV.
Nu het beroep gegrond wordt verklaard en er tevens een voorlopige voorziening is getroffen, dient het college het door eiseres betaalde griffierecht in de beroepszaak en de voorlopige voorzieningenprocedure te vergoeden.
Eiseres heeft de rechtbank verzocht om het college te veroordelen in de door haar gemaakte proceskosten. De rechtbank ziet daarvoor geen aanleiding. Eiseres heeft zich niet kenbaar laten bijstaan door een beroepsmatig rechtsbijstandsverlener, zodat van kosten voor een door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand niet is gebleken. Van gemaakte kosten voor de ingeschakelde deskundigen heeft eiseres geen opgaaf gedaan. Overigens geldt daarvoor dat tegenrapporten niet relevant hebben bijgedragen aan een voor eiseres gunstige uitkomst van deze beroepsprocedure, zodat deze kosten ook om die reden niet voor vergoeding in aanmerking zouden komen. Ook van overige door eiseres gemaakte en voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten is de rechtbank niet gebleken.