ECLI:NL:RBZWB:2018:1367

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
2 maart 2018
Publicatiedatum
7 maart 2018
Zaaknummer
AWB 17_6586
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering halvering/kwijtschelding fraudevordering na overlijden partner

In deze zaak heeft eiser beroep ingesteld tegen het besluit van 18 augustus 2017 van de Uitvoeringsorganisatie Baanbrekers, waarin werd geweigerd om een vordering op eiser kwijt te schelden. De rechtbank Zeeland-West-Brabant heeft de zaak behandeld op 2 februari 2018, waarbij eiser aanwezig was, samen met zijn vertegenwoordiger, mr. S.L. Burg. Eiser betwistte de weigering om de vordering te halveren, die voortkwam uit een terugvordering van bijstandsuitkering wegens schending van de inlichtingenplicht. Eiser en zijn overleden partner waren hoofdelijk aansprakelijk voor de terugvordering van € 16.143,52, en eiser stelde dat hij nu alleen voor de afbetaling staat na het overlijden van zijn partner op 28 november 2016.

De rechtbank overwoog dat de Participatiewet van toepassing is en dat er specifieke voorwaarden zijn waaronder van terugvordering kan worden afgezien. Eiser erkende dat de terugvordering vaststond, maar vond het onrechtvaardig dat hij nu het volledige bedrag moest terugbetalen. De rechtbank concludeerde dat het overlijden van de partner geen invloed had op de terugvordering, omdat de afspraken uit 2012 de schuld van eiser al aanzienlijk hadden verlaagd. Eiser had niet aangetoond dat er dringende redenen waren om van terugvordering af te zien, en de rechtbank verklaarde het beroep ongegrond. De uitspraak werd gedaan door mr. J.L. Sierkstra, in aanwezigheid van griffier mr. P. Oudkerk, en werd openbaar uitgesproken op 2 maart 2018.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 17/6586 PW

uitspraak van 2 maart 2018 van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiser] , te [woonplaats] , eiser,

en

het dagelijks bestuur van de Uitvoeringsorganisatie Baanbrekers, verweerder.

Het verloop van deze procedure

Eiser heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 18 augustus 2017 (bestreden besluit) van Baanbrekers inzake de weigering om een vordering op eiser kwijt te schelden.
Het beroep is besproken op de zitting van de rechtbank in Breda op 2 februari 2018. Eiser was daar aanwezig, evenals mr. S.L. Burg, die Baanbrekers vertegenwoordigde.

Overwegingen

De feiten waar de rechtbank van uit gaat

1. Eiser en zijn partner [naam partner] , die op 28 november 2016 is overleden, hebben in het verleden een bijstandsuitkering ontvangen. In verband met schending van de inlichtingenplicht is in een besluit van 23 januari 2004 een bedrag van € 16.143,52 van eiser en [naam partner] teruggevorderd. Zij zijn allebei hoofdelijk aansprakelijk gesteld voor die vordering. Van de schending van de inlichtingenplicht is aangifte gedaan.
In 2012 is met eiser een betalingsregeling tegen finale kwijting afgesproken. Het restant van de vordering op eiser is vastgesteld op € 7.560,-. Daarop moest hij iedere maand € 50,- aflossen. Dat is vastgelegd in een besluit van 21 maart 2012. Met [naam partner] is zo’n regeling niet getroffen.
Bij brief van 3 februari 2017 heeft eiser Baanbrekers gevraagd om het restant van zijn schuld, dat op dat moment nog ongeveer € 5.200,- bedroeg, te halveren.
Dat verzoek heeft Baanbrekers afgewezen in een besluit van 22 maart 2017.
Eiser heeft tegen dat besluit bezwaar gemaakt. De Adviescommissie Bezwaarschriften Baanbrekers heeft geadviseerd om dat bezwaar ongegrond te verklaren en zo heeft Baanbrekers in het bestreden besluit ook besloten.
Wat eiser in beroep heeft aangevoerd
2. Eiser heeft aangevoerd dat hij het niet eens is met de weigering om de vordering te halveren, omdat hij er nu alleen voor staat met de afbetaling. De rechter heeft Baanbrekers voor wat betreft de vordering destijds wel in het gelijk gesteld, maar hij is het daar nog steeds niet mee eens.
De regels die in deze zaak van belang zijn
3. In deze zaak is de Participatiewet van toepassing. In artikel 58, zevende lid, van die wet staat dat in bepaalde situaties, die daar zijn omschreven, van verdere terugvordering kan worden afgezien. Volgens het achtste lid kan het college besluiten geheel of gedeeltelijk van terugvordering af te zien als daarvoor dringende redenen aanwezig zijn.
In artikel 60c van de Participatiewet staat dat kwijtschelding, helemaal of gedeeltelijk, niet mogelijk is wanneer een vordering is ontstaan door het niet goed nakomen van de inlichtingenverplichting en daarvan aangifte is gedaan.
Baanbrekers heeft hierover ook eigen regels vastgesteld, “de Beleidsregels Participatiewet, IOAW, IOAZ en Bbz 2004”. In de artikelen 7:4:2 en volgende van die Beleidsregels is beschreven in welke situaties wel en niet sprake kan zijn van kwijtschelding, en wanneer helemaal of gedeeltelijk kan worden afgezien van (verdere) terugvordering.
Waar het in deze zaak om gaat
4. In zijn beroepschrift en op de zitting heeft eiser nog eens verklaard dat hij vindt dat hem onrecht is aangedaan toen in 2004 uitkering van hem en [naam partner] werd teruggevorderd. Maar eiser erkent dat de terugvordering is komen vast te staan en dat daar nu niets meer aan te doen is. Het gaat in deze procedure dus alleen over de weigering van Baanbrekers om het restant van zijn schuld te halveren.
Wat de rechtbank er van vindt
5. De aanleiding voor eiser om te vragen om halvering van de vordering in het overlijden van [naam partner] . Nu hij er, voor wat de terugbetaling van de vordering betreft, alleen voor staat leek het hem redelijk dat de vordering wordt gehalveerd.
De rechtbank bespreekt eerst wat het betekent dat eiser en [naam partner] in 2004 hoofdelijk aansprakelijk zijn gesteld. Dit betekent dat zij allebei persoonlijk konden worden gedwongen om de gehele vordering te betalen. Als eiser of [naam partner] de helft betaald zou hebben, kan hij/zij de schuldeiser (Baanbrekers) niet naar de ander verwijzen voor de rest van de vordering. Vanzelfsprekend hoefden zij samen niet méér te betalen dan het totaal van de vordering.
In die situatie van hoofdelijke aansprakelijkheid zou het overlijden van [naam partner] kunnen betekenen dat de terugbetaling van de vordering voor een groter deel ten laste van eiser komt dan wanneer zij niet was overleden. Zij kan immers niet meer bijdragen aan de terugbetaling.
Maar door de afspraken die in 2012 met eiser zijn gemaakt is de situatie veranderd. Hij hoefde vanaf dat moment niet méér te terug te betalen dan € 7.560,-. Daardoor is eisers schuld aanzienlijk verlaagd. Maar een gevolg van die afspraken is ook dat het wegvallen van betalingen door [naam partner] niét betekent dat eiser méér moet betalen. Het overlijden van [naam partner] heeft dus, wat de vordering betreft, geen gevolgen voor eiser. Alleen al daarom is dat overlijden voor Baanbrekers terecht geen reden om in te stemmen met halvering van de vordering.
6. Verder is van belang dat, zoals in overweging 3 al is aangegeven, in de Participatiewet precies is vastgesteld wanneer van verdere terugvordering kan worden afgezien en wanneer kan worden kwijtgescholden. Dat kan als zich één van de in de wet of in de Beleidsregels beschreven situaties voordoet. Geen van die situaties doet zich in het geval van eiser voor. Dat komt voornamelijk doordat de vordering is ontstaan doordat in het verleden te veel uitkering is verleend als gevolg van schending van de inlichtingenplicht.
Ook daarom heeft Baanbrekers het verzoek om kwijtschelding terecht afgewezen.
7. Eiser heeft, op de zitting, een beroep gedaan op dringende redenen. Hij heeft nogmaals verklaard dat de terugvordering niet terecht is en hij heeft een beroep gedaan op coulance.
Een beroep op dringende redenen kan volgens vaste rechtspraak van de hoogste bestuursrechter, de Centrale Raad van Beroep, alleen maar slagen als sprake is van onaanvaardbare sociale en/of financiële gevolgen van een terugvordering. Het moet dan gaan om incidentele gevallen, waarin iets bijzonders en uitzonderlijks aan de hand is. Wie zich beroept op dringende redenen om geheel of gedeeltelijk van terugvordering af te zien moet het bestaan van die dringende redenen aannemelijk maken. Eiser is daar niet in geslaagd.
8. Eiser heeft na de zitting een brief aan de rechtbank gestuurd waarin hij uitlegt dat het hem om een stukje genoegdoening te doen is. Omdat die brief na het sluiten van het onderzoek is ingediend wordt hij niet bij de beoordeling van het beroep betrokken. Maar ook als eiser die brief vóór de zitting bij de rechtbank had ingediend, had wat eiser daarin schrijft de rechtbank niet tot een ander oordeel over het beroep gebracht.
Conclusie
9. Het beroep zal ongegrond worden verklaard. Dit betekent dat het besluit, waar eiser beroep tegen instelde, ongewijzigd van kracht blijft.
10. Er is geen reden om een proceskostenveroordeling uit te spreken.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.L. Sierkstra, rechter, in aanwezigheid van mr. P. Oudkerk, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 2 maart 2018.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Als u het niet eens bent met deze uitspraak

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.