Uitspraak
2.Het verzoek
advocaat: mr. R.T.K. Davidse te Middelburg.
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 20 februari 2018 een beschikking gegeven in een rekestprocedure betreffende een verzoek tot voorlopige machtiging tot het doen voortduren van het verblijf van betrokkene in een verpleeginrichting. Het verzoek was ingediend door de officier van justitie op 2 mei 2017, en betrokkene verblijft op dat moment op basis van een machtiging tot voortgezet verblijf die eerder door de rechtbank was verleend. De rechtbank moest zich buigen over de ontvankelijkheid van het verzoek van de officier van justitie, nu er al een geldige machtiging tot voortgezet verblijf was.
Betrokkene, die zich verzet tegen zijn opname en behandeling, heeft zijn standpunt toegelicht tijdens de zitting. De advocaat van betrokkene heeft primair geconcludeerd tot niet-ontvankelijkheid van de officier van justitie en subsidiair tot afwijzing van het verzoek. De rechtbank heeft vastgesteld dat de rechtmatigheid van de lopende machtiging niet wordt aangetast door een gebrek in de voorafgaande machtiging.
Uiteindelijk heeft de rechtbank geconcludeerd dat de officier van justitie niet-ontvankelijk is in het verzoek tot voorlopige machtiging, omdat betrokkene reeds op grond van een geldige machtiging tot voortgezet verblijf is opgenomen. De rechtbank heeft de beslissing op het verzoek van de officier van justitie niet inhoudelijk beoordeeld, aangezien er geen belang meer was bij een beslissing op het verzoek tot voorlopige machtiging. De beschikking is openbaar uitgesproken door mr. van Rossum, en de griffier was niet in staat de beschikking mede te ondertekenen.