In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 8 februari 2018 uitspraak gedaan op het verzoek van een zoon tot instelling van een beschermingsbewind en mentorschap over zijn 79-jarige moeder. De zoon stelde dat zijn moeder, rechthebbende, als gevolg van haar lichamelijke en geestelijke toestand niet in staat was om haar vermogensrechtelijke en niet-vermogensrechtelijke belangen te behartigen. Hij voerde aan dat zij vergeetachtig was en niet mee kon komen met de digitalisering, waardoor zij afhankelijk was van anderen voor haar financiële zaken.
De rechthebbende betwistte echter deze claims en verwees naar een recent opgesteld levenstestament, waarin zij haar wensen en volmachten had vastgelegd. Tijdens de zitting op 21 december 2017 werd duidelijk dat er een verstoorde relatie bestond tussen de zoon en de dochter van rechthebbende, die ook haar belangen behartigde. De dochter stelde dat hun moeder nog steeds in staat was om haar eigen belangen te behartigen en dat de zoon haar onterecht onder druk zette.
De kantonrechter oordeelde dat er onvoldoende bewijs was dat rechthebbende niet in staat was om haar belangen te behartigen. De rechter concludeerde dat rechthebbende, ondanks haar leeftijd, voldoende zelfredzaam was en dat het levenstestament een adequate voorziening bood voor de toekomst. Het verzoek van de zoon werd afgewezen, en de kantonrechter benadrukte dat rechthebbende in staat was om haar eigen zorg en financiën te regelen, ook al had zij in het verleden hulp van haar echtgenoot gehad.
De beslissing werd genomen door mr. W.E.M. Verjans, en tegen deze beschikking kan binnen drie maanden hoger beroep worden ingesteld.