ECLI:NL:RBZWB:2018:1187

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
31 januari 2018
Publicatiedatum
27 februari 2018
Zaaknummer
6442143 CV EXPL 17-4993
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige parkeergedraging en aansprakelijkheid voor parkeerkosten

In deze zaak vorderde Q-Park, vertegenwoordigd door mr. Ch.F.P.M. Spreksel, betaling van parkeerkosten van gedaagde, die beschuldigd werd van het onrechtmatig verlaten van een parkeergarage zonder te betalen, een handeling die bekend staat als 'treintje rijden'. De kantonrechter, J.A.J. van den Boom, oordeelde dat de videobeelden bevestigden dat de gedaagde op 20 november 2016 de parkeergarage had verlaten zonder te betalen. Gedaagde had niet voldaan aan zijn motiveringsplicht en kon niet aantonen dat hij wel had betaald. De kantonrechter concludeerde dat gedaagde aansprakelijk was voor de kosten van een verloren kaartje en een schadevergoeding, in totaal € 407,10, vermeerderd met wettelijke rente. De rechter oordeelde dat de boetebepalingen in de algemene voorwaarden van Q-Park niet oneerlijk waren in de zin van de Richtlijn 93/13/EEG. Gedaagde werd veroordeeld in de proceskosten van € 320,51. Het vonnis werd uitgesproken op 31 januari 2018.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Cluster I Civiele kantonzaken
Bergen op Zoom
zaak/rolnr.: 6442143 CV EXPL 17-4993
vonnis d.d. 31 januari 2018
inzake
de besloten vennootschap Q-PARK OPERATIONS NETHERLANDS II B.V.,
gevestigd en kantoorhoudende te Maastricht,
eiseres, hierna aan te duiden als “
Q-Park”,
gemachtigde: mr. Ch.F.P.M. Spreksel, advocaat te Maastricht,
tegen
[voornaam gedaagde] [gedaagde] ,wonende te (4623 TP) Bergen op Zoom,
aan het adres Heiningen 321,
gedaagde, hierna aan te duiden als
“ [gedaagde] ”,in persoon procederend.

1.Het verloop van het geding

De procesgang blijkt uit de volgende stukken:
- het exploot van dagvaarding van 23 oktober 2017, met producties;
- de conclusie van antwoord;
- de conclusie van repliek, met producties;
- de akte van depot d.d. 6 december 2017, met productie.
- de conclusie van dupliek.
Daarna is vonnis bepaald.

2.Het geschil

2.1.
Q-Park vordert [gedaagde] bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, te veroordelen om
aan haar te betalen een bedrag van € 407,10, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 20 november 2016 tot de dag der algehele voldoening, een en ander met veroordeling van [gedaagde] in de kosten van deze procedure.
2.2
[gedaagde] voert verweer. Hij concludeert tot afwijzing van de vordering van Q-Park.
3. Beoordeling
3.1
De kantonrechter gaat uit van de volgende vaststaande feiten.
a. a) Q-Park exploiteert te Rotterdam een parkeergarage genaamd “Hart van Zuid” (nader: de
Parkeergarage). Klanten kunnen daarin tegen betaling parkeren.
b) [gedaagde] is houder van het kenteken [kenteken] , afgegeven voor een motorvoertuig van
het merk Suzuki Alto 1.0.
c) Geconstateerd is dat voormeld voertuig op 20 november 2016 om ongeveer 16.45 uur de
parkeergarage heeft verlaten. Dit gebeurde door op korte afstand (‘bumper klevend’) van
een voor de auto van [gedaagde] rijdende auto onder de geopende slagboom door te rijden.
Dit gedrag wordt wel ‘treintje rijden’ genoemd.
d) Q-Park hanteert algemene voorwaarden. Artikel 6.3 van die algemene voorwaarden
bepaalt:
“Het zonder voorafgaande betaling van het verschuldigde parkeergeld met het voertuig verlaten van de parkeerfaciliteit, bijvoorbeeld door middel van het zogenaamde “treintje rijden” waarbij de parkeerder direct achter zijn voorganger onder de slagboom doorrijdt, is onder geen beding toegestaan.De parkeerder is in dat geval het door Q-Park voor de betreffende parkeerfaciliteit vast- gestelde tarief “verloren kaart” verschuldigd (afhankelijk van de parkeerfaciliteit bedraagt dit éénmaal, tweemaal of driemaal het geldende dagtarief), vermeerderd met een bedrag aan aanvullende schadevergoeding ad € 300,-- en zulks onverminderd de rechten vanQ-Park tot het vorderen van overige daadwerkelijke geleden (gevolg-)schade. Het hiervoor genoemde tarief “verloren kaart” laat onverlet het recht van Q-Park om de parkeerder de werkelijke parkeerkosten in rekening te brengen mochten die hoger zijn dan het tarief “verloren kaart”.Artikel 6.5 van die Algemene voorwaarden bepaalt:
“Ingeval van verlies of het ontbreken van het parkeerbewijs, is de parkeerder het doorQ-Park voor de betreffende parkeerfaciliteit vastgestelde tarief “verloren kaartje”
verschuldigd (afhankelijk van de parkeerfaciliteit bedraagt dit éénmaal, tweemaal ofdriemaal het geldende dagtarief). De parkeerder dient dit bedrag vóór het verlaten van deparkeerfaciliteit te voldoen. (….)”.3.2 Q-Park legt aan haar vordering ten grondslag dat [gedaagde] zich schuldig heeft gemaakt aan ‘treintje rijden’ en dat hij aldus op een onrechtmatige wijze en zonder te betalen gebruik heeft gemaakt van haar parkeergarage. [gedaagde] is kentekenhouder van de auto en uit dien hoofde aansprakelijk voor deze tekortkoming. Hij is gehouden de in de algemene voorwaarden opgenomen bedragen ter zake een ‘verloren kaartje’ (€ 54,00) en ter zake
‘schadevergoeding’ (€ 300,00) aan haar te voldoen.
3.3
[gedaagde] betwist dat hij zich op genoemde datum in de parkeergarage schuldig heeft gemaakt aan ‘treintje rijden’. Hij stelt regelmatig in de betreffende parkeergarage te komen en ook contant te betalen, meestal contant. Hij stelt geen bijzondere herinnering te hebben aan 20 november 2016. [gedaagde] stelt voorts bereid te zijn het tarief voor een verloren kaartje te betalen maar niet hetgeen Q-Park overigens van hem vordert. In dat verband betwist hij dat Q-Park schade heeft geleden.
3.4
Uit de beelden op de door Q-Park bij akte van depot ter griffie gedeponeerde DVD blijkt dat op genoemde datum een auto van het merk Suzuki, type Alto, met het kenteken [kenteken] ‘treintje rijdend’ de parkeergarage heeft verlaten. Naar het oordeel van de kantonrechter valt uit dat gedrag ook in voldoende mate af te leiden dat de bestuurder van de betreffende auto niet beschikte over een geldig parkeerbewijs, in die zin dat voor het gebruik van de parkeerplaats was betaald. Het betreffende (gevaarlijke en voor derden ergerlijke) gedrag – het ‘bumper klevend’ verlaten van de parkeergarage, zonder eerst de slagboom na de voorligger neer te laten komen en zonder eerst het parkeerbewijs in de ter plaatse aanwezige machine te stoppen, spreekt in dat opzicht boekdelen. Zou de bestuurder van de Suzuki Alto wel over een geldig parkeer- c.q. uitrijbewijs hebben beschikt, dan bestond er immers geen enkele reden voor dit gevaarlijke gedrag.
3.5
[gedaagde] heeft niet weersproken dat het hier de auto betrof, waarvan het kenteken op zijn naam geregistreerd staat. Ook heeft [gedaagde] niet weersproken dat hij zelf degene is geweest die op 20 november 2016 met de op zijn naam geregistreerde auto gebruik heeft gemaakt van de parkeergarage en die – door middel van het binnen rijden van de parkeergarage – een overeenkomst met Q-Park is aangegaan, waarop de Algemene Voorwaarden van Q-Park van toepassing waren. In de omstandigheden van het geval acht de kantonrechter het gerechtvaardigd om uit te gaan van het vermoeden dat het [gedaagde] zelf is geweest die de gewraakte gedraging heeft gepleegd. [gedaagde] heeft immers niet betwist dat de bedoelde gedraging met zijn auto is begaan. Het ligt dan op de weg van [gedaagde] om tegenbewijs te leveren. Concreet betekent dit dat hij in het kader van zijn verweer voldoende feiten en omstandigheden dient te stellen waaruit kan volgen dat het voorshands bewezen geachte niet langer als bewezen kan gelden.
3.6
De kantonrechter is van oordeel dat [gedaagde] op dit punt in zijn motiverings-verplichting tekort is geschoten. Hij heeft slechts aangevoerd dat hij vaker gebruik maakt van de onderhavige parkeergarage, dat hij meestal contant betaalt en dat hij geen herinnering heeft aan 20 november 2016. Naar het oordeel van de kantonrechter kan dit niet als een voldoende gemotiveerde weerlegging van hetgeen Q-Park heeft gesteld, worden gekwalificeerd. Weliswaar heeft hij bij dupliek aangevoerd dat het onzin is om te stellen dat het nodig is om op die wijze (‘treintje rijdend’), zonder te betalen, de garage te kunnen verlaten omdat de poortjes bij Q-Park meestal automatisch open gaan, maar – wat daar van zij – in dit geval blijkt uit de beelden overduidelijk dat de slagboom van de parkeergarage pas open ging nadat de bestuurder van de auto voor die van [gedaagde] een parkeerbewijs in de machine heeft gestopt en dat [gedaagde] niet heeft gewacht totdat de slagboom weer was gedaald en ook geen parkeerbewijs in de machine heeft gestopt. Waar [gedaagde] niet aan zijn motiveringsverplichting heeft voldaan wordt aan (tegen-)bewijslevering niet toegekomen. De kantonrechter ziet ook geen aanleiding om [gedaagde] ambtshalve tot tegenbewijslevering toe te laten, onder meer niet omdat [gedaagde] reeds zelf heeft aangegeven niet te kunnen bewijzen dat hij op 20 november 2016 voor het gebruik van de parkeergarage heeft betaald en omdat, indien [gedaagde] wel zou hebben betaald maar vervolgens zijn parkeerbewijs voor het verlaten van de parkeergarage zou zijn kwijtgeraakt, hij niet – zoals artikel 6.5 van de Algemene Voorwaarden voorschrijft – eerst het tarief ‘verloren kaartje’ heeft voldaan. Indien dat wel het geval zou zijn geweest had hij immers geen enkele reden om de parkeergarage op de gewraakte wijze te verlaten, zoals hij blijkens de DVD-beelden heeft gedaan.
3.7
Voor wat betreft de gevorderde bedragen van € 54,00 en € 300,00 geldt het volgende.
3.8
[gedaagde] is consument, althans wordt vermoed consument te zijn.
3.9
Op grond van onder meer artikel 6.3. van de algemene voorwaarden van Q-Park is [gedaagde] een aanvullende schadevergoeding van € 300,00 voor het ‘treintje rijden’ aan
Q-Park verschuldigd. Op grond van artikel 6.5 van de algemene voorwaarden is [gedaagde] wegens het uitrijden zonder uitrijkaart tevens het tarief ‘verloren kaartje’ verschuldigd, in dit geval – naar onweersproken is gebleven – een bedrag van € 54,00. Deze bedingen zijn opgesteld om in een aantal overeenkomsten te worden opgenomen. De kantonrechter dient op grond van rechtspraak van het Hof van Justitie (4 juni 2009, C 243/08, punt 32) en de Hoge Raad (13 september 2013 ECLI:NL:HR:2013:691, r.o. 3.5.3) ambtshalve te beoordelen of de betreffende bedingen onredelijk bezwarend zijn. De kantonrechter stelt daarbij voorop dat, in het geval wordt vastgesteld dat een beding ‘oneerlijk’ is in de zin van artikel 3 lid 1 en punt e uit de bijlage van Richtlijn 93/13/EEG (hierna: de Richtlijn), hij de boete niet mag matigen, maar zonder meer verplicht is dat beding voor de consument buiten beschouwing te laten (HvJ 30 mei 2013, C 488/1, punt 57), tenzij de consument zich hiertegen verzet (HvJ 4 juni 2009, C 243/08, punt 35). Daartoe dient artikel 6:233 BW conform de richtlijn te worden uitgelegd en – indien de kantonrechter vaststelt dat het beding ‘oneerlijk’ is – het beding ambtshalve te worden vernietigd (HR 13 september 2013 ECLI:NL:HR:2013:691, r.o. 3.7.1 – 3.7.3).
3.1
Q-Park heeft, verkort weergegeven, het standpunt ingenomen dat de bedingen niet oneerlijk zijn in de zin van de richtlijn. Het beding beoogt volgens haar primair ‘treintje rijden’ te voorkomen. Voor een voldoende preventieve werking is vereist dat het verschuldigde bedrag hoog genoeg is. Er is geen andere manier om ‘treintje rijden’ tegen te gaan dat even effectief is als een boetebeding. Het ‘treintje rijden’ leidt volgens haar tot gevaarlijke situaties in en buiten de parkeergarage. Voorts leidt Q-Park door deze gedraging schade. Zij heeft derhalve groot belang bij het tegengaan van deze vorm van parkeerfraude. Ter bestrijding van dit probleem heeft Q-Park in artikel 6.3 van de algemene voorwaarden een boetebepaling opgenomen om ongeoorloofd gebruik van de parkeergarage tegen te gaan. In de algemene voorwaarden is de boete gemaximeerd. De inkomsten van het boetebeding worden gebruikt om maatregelen te nemen ter voorkoming en vervolging van ‘treintje rijden’. De boete is volgens Q-Park redelijk ten opzichte van de in het verleden gedane en in de toekomst nog noodzakelijke investeringen.
3.11
De kantonrechter is van oordeel dat de door Q-Park bedongen boetes, gelet op de door haar gegeven uitleg over de beoogde preventieve werking daarvan, de gevaarzetting voor andere verkeersdeelnemers in en buiten de parkeergarage, het feit dat [gedaagde] er bewust voor heeft gekozen de parkeergarage op deze ongebruikelijke en ongewenste wijze te verlaten, en op de gemotiveerde onderbouwing van Q-Park van de hoogte van de hierdoor door haar geleden schade, niet oneerlijk zijn in de zin van de Richtlijn.
3.12
[gedaagde] heeft zich bereid verklaard het tarief van € 54,00 voor een ‘verloren kaartje’ aan Q-Park te voldoen. Reeds op die grond is die post toewijsbaar. Ook de post ‘schadevergoeding’ zal worden toegewezen. Anders dan [gedaagde] is de kantonrechter van oordeel dat Q-Park wel degelijk schade heeft geleden. Daartoe verwijst hij naar hetgeen onder 3.10 is overwogen en dat naar zijn oordeel een voldoende onderbouwing vormt voor de schade die Q-Park door ongewenste gedragingen als hier aan de orde lijdt.
3.13
Q-Park vordert naast voormelde bedragen toewijzing van de wettelijke rente over die bedragen. Ook die post, tegen welke post door [gedaagde] geen specifiek verweer is gevoerd, is toewijsbaar.
3.14
Q-Park maakt aanspraak op de vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten, waarop het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit) van toepassing is. De aan [gedaagde] verstuurde aanmaning voldoet aan de eisen van artikel 6:96 lid 6 BW omdat die aanmaning aangetekend is verstuurd en in redelijke mate kan worden aangenomen dat [gedaagde] een betalingstermijn van de volle veertien dagen heeft gehad (zie Hoge Raad, 25 november 2016, ECLI:NL:HR:2016:2704). Het gevorderde bedrag van € 53,10 aan buitengerechtelijke incassokosten komt overeen met het in het Besluit bepaalde tarief en zal worden toegewezen.
3.15
[gedaagde] zal als de in het ongelijk te stellen partij de kosten van deze procedure dienen te dragen. Die kosten worden als volgt begroot:
- explootkosten € 83,51
- griffierechten - 117,00
- salaris gemachtigde
- 120,00(op basis van 2 procespunten)
Totaal € 320,51.
De gevorderde nakosten zullen worden afgewezen nu niet, althans onvoldoende is gesteld of onderbouwd dat na het vonnis kosten zullen worden gemaakt, anders dan de eventuele kosten van tenuitvoerlegging van dit vonnis.

4.De beslissing

De kantonrechter:
veroordeelt [gedaagde] om tegen bewijs van kwijting aan Q-Park te betalen een bedrag van
€ 407,10, te vermeerderen met de wettelijke rente over € 354,00 vanaf 20 november 2016 tot de dag der algehele voldoening;
veroordeelt [gedaagde] in de kosten van deze procedure aan zijde van Q-Park gevallen en tot deze uitspraak begroot op € 320,51;
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.A.J. van den Boom, kantonrechter, en in het openbaar uitgesproken op 31 januari 2018.