Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
1.De procedure
- het tussenvonnis van 25 oktober 2017 met de daarin genoemde stukken;
- de akte zijdens eiser van 22 november 2017 met producties genummerd 7 tot en met 9.
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
In deze civiele zaak, behandeld door de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, heeft eiser een vordering ingediend tegen gedaagde, die niet is verschenen. De vordering betreft kosten voor behandelingen die eiser heeft uitgevoerd, waarvan de meeste door de rechtbank als onrechtmatig of ongegrond zijn afgewezen. Eiser heeft de behandelingen toegelicht, maar kon onvoldoende bewijs leveren voor de hoogte van het gevorderde bedrag. De rechtbank heeft vastgesteld dat er een overeenkomst was tussen partijen, maar dat de details van de behandelingen en de bijbehorende kosten niet duidelijk waren. De rechtbank heeft de vordering voor het grootste deel afgewezen, maar heeft wel een deel van de kosten toegewezen, omdat gedaagde de hoogte van het gevorderde tarief niet heeft betwist. De rechtbank heeft ook de proceskosten begroot en gedaagde veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 15.725,16, vermeerderd met wettelijke rente, en de proceskosten tot een totaal van € 1.319,42. Het vonnis is uitgesproken op 20 december 2017.