ECLI:NL:RBZWB:2017:8542

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
15 november 2017
Publicatiedatum
28 december 2017
Zaaknummer
6462267 VV EXPL 17-93
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verhuurder in kort geding veroordeeld tot continuering van nutsvoorzieningen voor gehuurde woonruimte

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 15 november 2017 uitspraak gedaan in een kort geding tussen een huurder en verhuurder. De huurder, vertegenwoordigd door zijn advocaat mr. J.G.A. Middelkoop, vorderde een voorlopige voorziening om de verhuurder te verplichten de levering van nutsvoorzieningen (gas, water en elektriciteit) te continueren. De verhuurder had de levering van deze voorzieningen stopgezet, omdat de huurder en medebewoners een verhoogd voorschot voor de nutsvoorzieningen niet hadden betaald. De huurder stelde dat de verhuurder toerekenbaar tekortschiet in zijn verplichtingen uit de huurovereenkomst, aangezien deze verplichting tot levering van nutsvoorzieningen in de overeenkomst was vastgelegd. De verhuurder voerde aan dat de huurders gezamenlijk verantwoordelijk waren voor de betaling van de verhoogde kosten en dat hij gerechtigd was de contracten met de nutsleveranciers op te zeggen.

De kantonrechter oordeelde dat de verhuurder niet het recht had om de levering van nutsvoorzieningen eenzijdig te staken, omdat hij niet had voldaan aan de wettelijke verplichting om de huurder een gespecificeerd kostenoverzicht te verstrekken. De rechter benadrukte dat het stopzetten van de levering van essentiële nutsvoorzieningen een zeer zwaar middel is en dat de verhuurder niet zomaar zijn verplichtingen kan wijzigen. De huurder had een spoedeisend belang bij de gevraagde voorzieningen, vooral gezien de winterse omstandigheden. De rechter verklaarde de huurder niet ontvankelijk in zijn vordering tot heraansluiting van internet en tv, maar veroordeelde de verhuurder om ervoor te zorgen dat de levering van gas en elektriciteit uiterlijk op 17 november 2017 werd hersteld, op straffe van een dwangsom. Tevens werd de verhuurder veroordeeld in de proceskosten van de huurder.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Team Civiel
Kantonzaken
Tilburg
zaaknummer 6462267 VV EXPL 17-93
vonnis in kort geding van 15 november 2017
in de zaak van
[eiser]
wonende te [woonplaats] ,
eiser,
hierna te noemen [eiser] ,
gemachtigde: mr. J.G.A. Middelkoop, advocaat te Tilburg,
tegen
[gedaagde] ,
wonende te [adres 1] ,
gedaagde,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
procederend in persoon.

1.De procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit de volgende stukken:
1.1
de dagvaarding van 14 november 2017;
1.2
de aantekeningen van de griffier van de mondelinge behandeling op 15 november 2017.
De inhoud van deze stukken geldt als hier ingelast.

2.Het geschil

[eiser] vordert bij wijze van voorlopige voorziening:
[gedaagde] te veroordelen om binnen 24 uur nadat vonnis is gewezen over te gaan tot heraansluiting van de elektra, water en gas en deze hersteld te houden in het gehuurde, op straffe van een dwangsom van € 500,00 per dag voor iedere dag of een deel daarvan dat verhuurder hiermee in gebreke blijft, met een maximum van € 10.000,00, dan wel een door de kantonrechter te bepalen dwangsom;
[gedaagde] te veroordelen om binnen 24 uur nadat vonnis is gewezen over te gaan tot heraansluiting van internet en tv (digitenne) en deze hersteld te houden in het gehuurde, op straffe van een dwangsom van € 100,00 per dag voor iedere dag of een deel daarvan dat verhuurder hiermee in gebreke blijft, met een maximum van € 5.000,00, dan wel een door de kantonrechter te bepalen dwangsom;
[gedaagde] te veroordelen in de proceskosten en de wettelijke rente daarover indien de kosten niet binnen 14 dagen na dagtekening van het vonnis zijn voldaan.
[gedaagde] te veroordelen in de nakosten van de procedure.
[gedaagde] heeft gemotiveerd verweer gevoerd.

3.De beoordeling

3.1
De volgende feiten staan in rechte tussen partijen vast:
[eiser] heeft met ingang van 1 mei 2014 van [gedaagde] gehuurd de onzelfstandige woonruimte Kamer 2 in het pand [adres 2] . Op pagina 2 van de schriftelijke huurovereenkomst is vermeld:
”Per betaalperiode van 1 maand bedraagt de huur, beheerkosten en energie Prijs 321”.(met pen is verder bijgeschreven:
“huur 240”en
“81 GLW”).
Op de huurovereenkomst zijn van toepassing verklaard de Algemene bepalingen huurovereenkomst onzelfstandige woonruimte, zoals overgelegd als productie 1 bij de dagvaarding.
Bij ongedateerde, door [eiser] omstreeks 24 oktober 2017 ontvangen, brief heeft [gedaagde] aan hem en de overige bewoners van het pand [adres 2] meegedeeld, voor zover hier relevant:
“Er is een jaarafrekening van gas en elektra en deze is heel erg omhoog gegaan. Jullie moeten samen € 630,34 bij betalen. Ik ga hiertegen protesteren, maar de maandelijkse betaling van energie moet dus omhoog, en wel met € 15,20 per maand. Samen met de bijkomende kosten moet je maandelijks dus € 96,20, gaan betalen met ingang van de volgende maand, dus per 1 november2017. Jullie mogen er ook voor kiezen om energie zelf te gaan regelen, dan worden de kosten voor energie in mindering gebracht op deze bijkomende kosten. (…) Zo gauw er duidelijkheid is over de jaarafrekening van 2017 gas en elektra, krijg je de nota over de bijbetaling.”
[eiser] heeft, samen met twee medebewoners, bij brief van 25 oktober 2017 geprotesteerd tegen de aangekondigde bijbetaling en de verhoging van het maandelijkse voorschot. Zij vragen in die brief verder onder meer om een specificatie van de jaarafrekeningen 2013, 2014, 2015 en 2016.
In reactie daarop heeft [gedaagde] bij brief van 28 oktober 2017 zijn standpunt gehandhaafd en meegedeeld, voor zover thans van belang:
“Jullie gaat voorlopig dus € 96,20 betalen, zo niet, gaan jullie deze dingen zelf regelen en meld ik me af bij de leverancier. (…) Graag betaling per 01-11-2017. Ik zie bij de betaling van de huur dat de bijkomende kosten voldaan zijn. Indien dat niet zo is, meld ik me per 15 nov 2017 af bij energie direct, ook, wanneer een van jullie besluit om niet te betalen. En gaan jullie het verder zelf regelen. Dan worden ook de leaseovereenkomsten, internet en digitenne opgezegd, en zien jullie zelf wat de kosten hiervan zijn.”
Gedateerd 9 november 2017 heeft de gemachtigde van [eiser] aan [gedaagde] een brief gestuurd, waarin zij, met verwijzing naar artikel 7:259 Burgerlijk Wetboek (BW), aan [gedaagde] verzoekt om over de jaren 2014, 2015 en 2016 gespecificeerde overzichten met onderliggende stukken te verstrekken van de in rekening gebrachte nutsvoorzieningen en servicekosten. Verder deelt zij mee dat [eiser] na ontvangst van die overzichten zich een oordeel kan vormen over de aangezegde verhoging van die kosten.
[gedaagde] heeft vervolgens bij ongedateerde brief aan de bewoners meegedeeld dat twee van de bewoners de verhoogde energiekosten niet hebben betaald en dat hij daarom de service stopt. Hij schrijft:
“Dit alles wil zeggen dat internet, digitenne, wasmachine, droger, gas, elektra en water niet meer door mij verzorgd gaat worden. Alle contracten worden per 15 november stop gezet en jullie zullen er samen uit moeten komen hoe dit verder geregeld moet worden. (…) Mijn advies, onderneem zo snel mogelijk actie want per 15 november stop dus ook de gaslevering.”
In een brief gedateerd november 2017 schrijft [gedaagde] aan de bewoners:
“Zoals in vorige brief aangekondigd is, is de service, die ik jullie steeds geboden heb, gestopt. Gas, elektra, water, kpn, lease wasmachine is per 15 november door jullie zelf te regelen. (…)”
Bij brief van 10 november 2017, die zowel persoonlijk bij [gedaagde] is bezorgd als aangetekend is verstuurd, heeft de gemachtigde van [eiser] aan [gedaagde] meegedeeld dat het afsluiten van gas, water en licht een onrechtmatige daad oplevert jegens [eiser] . Zij sommeert [gedaagde] om binnen 24 uur te bevestigen dat de onzelfstandige woonruimte van [eiser] niet zal worden afgesloten van nutsvoorzieningen, dan wel dat onmiddellijk heraansluiting zal plaatsvinden, bij gebreke waarvan [gedaagde] in kort geding zal worden gedagvaard.
Met een brief gedateerd 11 november 2017 heeft [gedaagde] aan de bewoners bevestigd dat alle contracten met nutsbedrijven zijn opgezegd per 15 november.
3.2.1
[eiser] legt aan zijn vorderingen ten grondslag dat [gedaagde] toerekenbaar tekortschiet in de nakoming van de voor hem uit de huurovereenkomst voortvloeiende verplichtingen door niet langer zorg te dragen voor levering van gas, water en licht in het gehuurde. Partijen zijn immers in de huurovereenkomst overeengekomen dat [gedaagde] als verhuurder zorg draagt voor levering van deze nutsvoorzieningen en dat [eiser] als huurder daarvoor een maandelijks voorschot betaalt. [eiser] heeft de huur inclusief dat voorschot ook altijd betaald. Met een beroep op artikel 7:261 lid 1 onderdeel b BW stelt [eiser] dat [gedaagde] het voorschot niet mag verhogen zolang [gedaagde] hem niet een kostenoverzicht heeft verstrekt als in artikel 7:259 lid 2 BW genoemd. Een dergelijk overzicht heeft [eiser] niet ontvangen. Het feit dat [eiser] de aangezegde verhoging (nog) niet heeft voldaan, levert dan ook geen grond op voor [gedaagde] om de levering van gas, water en licht naar het gehuurde te staken.
3.2.2
Verder stelt [eiser] dat uit de huurovereenkomst en de door [gedaagde] gestuurde brieven blijkt dat in de servicekosten die aan hem in rekening worden gebracht ook zijn begrepen de kosten van de aansluiting voor tv en internet. Ook daarvoor geldt dat het stopzetten door [gedaagde] van de levering van die diensten een toerekenbare tekortkoming van hem jegens [eiser] oplevert.
3.2.3
Indien en voor zover het handelen van [gedaagde] niet zou worden aangemerkt als een toerekenbare tekortkoming van [gedaagde] , geldt volgens [eiser] dat het handelen van [gedaagde] jegens hem kan worden gekwalificeerd als onrechtmatig.
3.2.4
[eiser] stelt dat hij een spoedeisend belang heeft bij de gevraagde voorzieningen, aangezien hij, nota bene in de koude wintermaanden, verstoken zal zijn van gas, water en elektra, als gevolg van het handelen van [gedaagde] .
3.3.1
[gedaagde] stelt dat hij van Energiedirect – de energieleverancier waarmee hij een contract heeft voor de levering van gas en licht in het gehuurde – een jaarafrekening heeft ontvangen, die resulteert in een bij te betalen bedrag van € 630,34. Hij wijt dat onder meer aan het feit dat de bewoners, [eiser] met name, een zogenaamde slimme meter hebben laten installeren, zonder hem daarvan op de hoogte te stellen. Hij wilde geen slimme meter in zijn pand. Het hoge energieverbruik is volgens hem ook veroorzaakt doordat de bewoners vaak deuren open laten staan en niet alert zijn op het zuinig omgaan met energie. Hij stelt zich op het standpunt dat de bewoners gezamenlijk het bij te betalen bedrag moeten voldoen en dat hij gerechtigd is het maandelijks door hen te betalen voorschot te verhogen. Hij gaat ervan uit dat het verzorgen van de levering van gas, water en licht naar het gehuurde een service is die hij tot nu toe – onverplicht – aan de huurders heeft aangeboden en dat hij gerechtigd is die service te beëindigen en het aan de huurders zelf over te laten te zorgen de daarvoor benodigde contracten met leveranciers te sluiten. Hij heeft aangekondigd tot opzegging van de contracten over te zullen gaan als één of meer huurders de per 1 november 2017 ingaande verhoging niet zouden betalen. Nu onder meer [eiser] deze verhoging inderdaad niet heeft betaald, heeft [gedaagde] de daad bij het woord gevoegd. Het contract met Energiedirect is volgens hem inmiddels opgezegd. Het contract met KPN heeft hij online proberen op te zeggen, maar dat is nog niet gelukt. Ter zitting heeft [gedaagde] overgelegd de jaarafrekeningen van gas en licht in het gehuurde over de jaren 2013/2014 tot en met 2016/2017. Volgens hem hebben de huurders die ook gekregen.
De kantonrechter oordeelt hierover het volgende.
3.4
Het spoedeisend belang van [eiser] blijkt voor wat betreft het continueren van de levering van gas, water en licht naar het gehuurde uit de aard van de gevraagde voorziening en is ook niet weersproken, zodat dat vaststaat en [eiser] in zoverre in zijn vordering ontvankelijk is.
3.5
[eiser] heeft niet gesteld wat zijn spoedeisend belang is bij heraansluiting van internet en tv door [gedaagde] . In die vordering zal de kantonrechter hem niet ontvankelijk verklaren.
3.6
Uit de huurovereenkomst blijkt dat partijen zijn overeengekomen dat [gedaagde] de levering van onder meer gas, water en licht naar het gehuurde verzorgt en dat [eiser] daarvoor maandelijks een voorschot aan [gedaagde] betaalt. [gedaagde] heeft niet het recht die afspraken zomaar zonder meer eenzijdig te wijzigen en te besluiten de contracten met de betreffende leveranciers op te zeggen en het aan [eiser] en zijn medebewoners zelf over te laten dergelijke contracten te sluiten.
3.7
[gedaagde] verlangt van de bewoners, onder wie [eiser] , dat zij het door Energiedirect berekende bij te betalen bedrag voldoen en, met ingang van 1 november 2017, een hoger maandelijks voorschot betalen. Hij heeft aan het niet betalen van het verhoogde voorschot door (onder andere) [eiser] de consequentie verbonden van het stopzetten van (onder andere) de levering van nutsvoorzieningen. [gedaagde] verkeert kennelijk in de veronderstelling dat [eiser] per 1 november 2017 verplicht is de verhoging te betalen en dat hij, omdat [eiser] dat niet doet, gerechtigd is de levering van nutsvoorzieningen te staken. Daargelaten hoe de gedraging van [gedaagde] juridisch zou moeten worden gekwalificeerd (mogelijk als opschorting of partiële ontbinding), is de veronderstelling van [gedaagde] echter niet juist, zoals de kantonrechter hierna zal toelichten.
3.8
Uiteraard kan [gedaagde] aan de huurders, en dus ook aan [eiser] , de kosten van het daadwerkelijke verbruik van energie en water in rekening brengen. Indien blijkt dat de door de huurders daarvoor maandelijks betaalde voorschotten lager zijn geweest dan de kosten van het werkelijk verbruik, kan [gedaagde] bijbetaling verlangen. Maar óf de betaalde voorschotten lager zijn geweest dan de kosten van het daadwerkelijke verbruik kan pas worden vastgesteld als [gedaagde] aan [eiser] en aan zijn medebewoners de overzichten heeft verstrekt als in artikel 7:259 lid 2 BW bedoeld. Dat artikel bepaalt dat de verhuurder aan de huurder elk jaar, uiterlijk zes maanden na het verstrijken van het kalenderjaar, een overzicht dient te verstrekken van de in dat kalenderjaar in rekening gebrachte kosten voor nutsvoorzieningen met een individuele meter en servicekosten. In dat overzicht moeten de verschillende kosten naar soort uitgesplitst zijn en dient vermeld te zijn op welke wijze de kosten zijn berekend. Het gaat dan dus niet alleen om de kosten voor gas, water en licht, maar ook de overige kosten die in het maandelijks te betalen voorschot zijn begrepen. De achterliggende gedachte is dat een huurder kan controleren of de hem in rekening gebrachte kosten juist zijn.
3.9
Verder is in artikel 7:261 lid 1 onder b BW bepaald dat de verhuurder het door de huurder te betalen voorschot voor nutsvoorzieningen pas mag verhogen nadat een overzicht als in 7:259 lid 2 BW is verstrekt. In deze procedure is niet komen vast te staan dat [gedaagde] aan die verplichting heeft voldaan. Immers [eiser] stelt dat hij dergelijke overzichten nooit heeft ontvangen en [gedaagde] heeft dat onvoldoende weersproken. In zijn hiervoor in rechtsover-weging 3.1 onder c) genoemde brief aan de bewoners heeft [gedaagde] wel enig overzicht gegeven van de in rekening gebrachte kosten, maar niet gesteld of gebleken is dat hij heeft voldaan aan het verzoek van [eiser] respectievelijk zijn gemachtigde (in haar brief van
9 november 2017) om een gespecificeerd overzicht en onderliggende stukken. [gedaagde] heeft ter zitting wel gesteld dat de overgelegde jaarafrekeningen van gas en licht al eerder aan de bewoners zijn verstrekt, maar niet wanneer dat is gebeurd. [eiser] heeft weersproken dat hij die eerder heeft ontvangen. Die jaarafrekeningen vormen overigens slechts een onderdeel van het door [gedaagde] te verstrekken kostenoverzicht.
3.1
De kantonrechter komt op grond van vorenstaande overwegingen tot het voorlopig oordeel dat er niet van kan worden uitgegaan dat [eiser] per 1 november 2017 verplicht was een hoger maandelijks voorschot te betalen. Reeds om die reden is [gedaagde] niet gerechtigd zijn verplichting tot levering van nutsvoorzieningen op te schorten dan wel te staken. Ten overvloede overweegt de kantonrechter dat daarmee niet is gezegd dat, indien in de toekomst sprake zou zijn van enige tekortkoming van [eiser] in de nakoming van zijn uit de huurovereenkomst voortvloeiende betalingsverplichtingen, [gedaagde] dan wel zonder meer gerechtigd is de levering van nutsvoorzieningen te staken. Nutsvoorzieningen zijn zodanig essentieel dat het staken van de levering daarvan een zeer zwaar middel is.

4.De kosten

[gedaagde] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten van [eiser] . De hoogte van die kosten hangt af van de vraag of aan [eiser] een toevoeging wordt verstrekt op grond van de Wet op de Rechtsbijstand. De vordering tot betaling van de proceskosten wordt daarom toegewezen op de wijze als hierna in de beslissing is vermeld. De gevorderde nakosten zullen worden afgewezen nu niet, althans onvoldoende is gesteld of onderbouwd dat na het vonnis kosten zullen worden gemaakt, anders dan de eventuele kosten van tenuitvoerlegging van dit vonnis.

5.De beslissing bij wijze van voorlopige voorziening

De kantonrechter:
5.1
verklaart [eiser] niet ontvankelijk in zijn vordering betreffende heraansluiting van internet en tv als onder II van zijn kort geding dagvaarding vermeld;
5.2
veroordeelt [gedaagde] om ervoor zorg te dragen dat uiterlijk met ingang van 17 november 2017
(weer) een overeenkomst tot levering van energie (gas en elektriciteit) en water op zijn naam en/of die van zijn echtgenote bestaat en gecontinueerd wordt voor de levering van deze nutsvoorzieningen op het adres van het gehuurde, [adres 2] , zulks op straffe van een dwangsom van € 250,00 per dag dat [gedaagde] aan deze veroordeling niet voldoet, met een maximum van € 10.000,00;
5.3
veroordeelt [gedaagde] tot betaling van de proceskosten die [eiser] gemaakt heeft en welke kosten als volgt worden vastgesteld:
een bedrag van € 79,90 ( € 1,90 inclusief BTW voor kosten van het opvragen van BRP gegevens en € 78,00 voor griffierecht), te betalen na betekening van het vonnis en te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf de 15de dag na betekening van het vonnis tot de dag van volledige betaling;
plus het hierna onder A óf B vermelde bedrag:
A) voor het geval de door [eiser] gevraagde toevoeging wordt verleend:
het bedrag van de in de toevoeging vermelde, aan [eiser] opgelegde eigen bijdrage met een maximum van € 400,00, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf de 15de dag nadat een afschrift van de aan [eiser] verstrekte toevoeging aan [gedaagde] is verstrekt tot de dag van de volledige betaling;
óf,
B) voor het geval de door [eiser] gevraagde toevoeging niet wordt
verleend:
een bedrag van € 497,31, bestaande uit € 97,31 (inclusief BTW) aan dagvaar-dingskosten en € 400,00 aan salaris voor de gemachtigde van [eiser] . [gedaagde] wordt in dit geval verder veroordeeld tot betaling van de wettelijke rente over voormeld bedrag van € 497,31 met ingang van de 15de dag nadat het vonnis aan hem is betekend en een afschrift van de afwijzing van de toevoeging aan hem is verstrekt, tot de dag van de volledige betaling.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.L. Sierkstra en is in het openbaar uitgesproken op
15 november 2017, in tegenwoordigheid van de griffier.