ECLI:NL:RBZWB:2017:8387

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
20 december 2017
Publicatiedatum
20 december 2017
Zaaknummer
AWB 17_3657
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Handhaving van bestemmingsplan en last onder dwangsom bij illegale bewoning van agrarisch pand

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 20 december 2017 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Gilze en Rijen. De eiser had beroep ingesteld tegen een besluit van het college, waarin een last onder dwangsom werd opgelegd wegens illegale bewoning van een agrarisch pand. De rechtbank oordeelde dat het gebruik van het pand voor bewoning in strijd was met het bestemmingsplan, dat slechts één bedrijfswoning toestond op het betreffende perceel. De rechtbank concludeerde dat er sprake was van een overtreding en dat het college bevoegd was om handhavend op te treden. De rechtbank oordeelde dat het college in redelijkheid gebruik had gemaakt van zijn bevoegdheid om een last onder dwangsom op te leggen, en dat het bestreden besluit in stand kon blijven. De eiser had aangevoerd dat er met medeweten van het college jarenlang illegale bewoning had plaatsgevonden en dat er mogelijkheden waren voor legalisatie, maar de rechtbank verwierp deze argumenten. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 17/3657 GEMWT

uitspraak van 20 december 2017 van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiser], te [woonplaats eiser], eiser,

en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Gilze en Rijen, verweerder.

Procesverloop

Eiser heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 20 april 2017 (bestreden besluit) van het college inzake het opleggen van een last onder dwangsom.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden in Breda op 26 oktober 2017. Eiser is verschenen, bijgestaan door [naam vertegenwoordiger eiser 1] en [naam vertegenwoordiger eiser 2]. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. J.C. Stouten en [naam vertegenwoordiger verweerder].

Overwegingen

1.
Feiten
Op grond van de stukken en de behandeling ter zitting gaat de rechtbank uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Bij besluit van 20 oktober 2016 (primair besluit) heeft het college een last onder dwangsom opgelegd. Het college heeft aangegeven dat het agrarisch bedrijfsgebouw aan de [adres 1] wordt bewoond. Volgens het bestemmingsplan Buitengebied 2010 heeft het perceel [adres 1] de bestemming “Agrarisch”. Volgens de bouwregels is op die gronden slechts één bedrijfswoning toegestaan, welke is gesitueerd op het adres [adres 2]. Voor het bouwen van een bedrijfsruimte met kantoor op het adres [adres 1] is op 13 december 1994 een vergunning verleend en op 10 februari 1998 een revisievergunning voor een interne wijziging. Omdat in het pand [adres 1] twee woningen zijn gerealiseerd én er wordt gewoond, is er strijd met het bestemmingsplan. Volgens het college zijn er geen mogelijkheden om binnen het bestemmingsplan af te wijken. Ook is een buitenplanse afwijking niet mogelijk omdat daarmee het aantal woningen toeneemt. Aangezien het pand binnen de gebiedsaanduiding “milieuzone – geluidgevoelige functie – 1” (de zogenaamde 35-45 Ke-lijn) van vliegbasis Gilze-Rijen ligt, behoort een bestemmingsplanherziening of projectafwijkingsbesluit ook niet tot de mogelijkheden voor legalisatie. De illegale bewoning valt niet onder het overgangsrecht uit het bestemmingsplan Buitengebied 2010. Eiser wordt derhalve gelast om de illegale bewoning uiterlijk op 1 januari 2017 te beëindigen. Indien eiser daar geen gehoor aan geeft verbeurt hij een dwangsom van € 10.000,-.
Bij het bestreden besluit heeft het college de bezwaren van eiser tegen het primaire besluit gegrond verklaard en het primaire besluit gedeeltelijk herroepen. Onder aanvulling van de motivering wordt eiser (wederom) gelast onder oplegging van een dwangsom van
€ 10.000,- de bewoning van het pand [adres 1] te beëindigen en beëindigd te houden.
2.
Beroepsgronden
Eiser heeft, kort weergegeven, aangevoerd dat met medeweten van het college, raadsleden en ambtenaren van de gemeente de illegale bewoning in het pand [adres 1] 16 jaar heeft geduurd. Eiser stelt dat op grond van het overgangsrecht er geen sprake is van illegale bewoning. Ook vraagt eiser zich af of de bedrijfswoning niet als mantelzorgwoning kan dienen. Voorts stelt eiser dat er concreet zicht bestaat op legalisatie. Verder is er volgens eiser sprake van strijd met het gelijkheidsbeginsel. Eiser wijst hierbij op de situaties aan de [adres 3], [adres 4], [adres 5], [adres 6] en [adres 7].
3.
Wettelijke kader
Op grond van artikel 125, eerste lid, van de Gemeentewet is het gemeentebestuur bevoegd tot oplegging van een last onder bestuursdwang. Op grond van het tweede lid wordt deze bevoegdheid uitgeoefend door het college, indien de last dient tot handhaving van regels welke het gemeentebestuur uitvoert.
Artikel 5:32, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bepaalt dat een bestuursorgaan dat bevoegd is een last onder bestuursdwang op te leggen, in de plaats daarvan aan de overtreder een last onder dwangsom kan opleggen.
4.
Overtreding
4.1
Het perceel [adres 1] valt onder de werking van het bestemmingsplan “Buitengebied 2010”. Op grond van artikel 3 van de planregels rust op het betreffende perceel de bestemming “Agrarisch”.
Ingevolge artikel 3, aanhef en onder m, van de planregels zijn de voor ‘Agrarisch’ aangewezen gronden bestemd voor bedrijfswoningen. Ingevolge artikel 3.2, onder e, van de planregels is er op het betreffende perceel één bedrijfswoning (inclusief aan- en uitbouwen) toegestaan. Die woning heeft het adres [adres 2]. De twee woningen die gerealiseerd zijn op het adres [adres 1] zijn dus in strijd met de agrarische bestemming uit het bestemmingsplan “Buitengebied 2010”. Hierover bestaat tussen partijen geen geschil.
4.2
Ingevolge artikel 47.2 van de planregels - voor zover van belang - luidt het overgangsrecht voor gebruik als volgt:
a. het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;
(..)
d. dit lid onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsregeling van dat plan.
Tussen partijen is niet in geschil dat de bewoning van het pand aan de [adres 1] op grond van het voorheen geldende bestemmingsplan niet was toegestaan. Gelet op het gestelde in artikel 47.2, onder d, van de planregels biedt het overgangsrecht om die reden eiser geen bescherming.
4.3
Eiser heeft gevraagd of het gebruik van het pand als mantelzorgwoning is toegestaan. De rechtbank overweegt dat ingevolge artikel 2, aanhef en onder lid 22, van bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht (Bor) geen omgevingsvergunning is vereist voor het gebruiken van een bestaand bouwwerk voor huisvesting in verband met mantelzorg. Dit zou betekenen dat er dan geen sprake van een overtreding.
In artikel 1 van bijlage II bij het Bor is mantelzorg omschreven als
intensieve zorg of ondersteuning, die niet in het kader van een hulpverlenend beroep wordt geboden aan een hulpbehoevende, ten behoeve van zelfredzaamheid of participatie, rechtstreeks voortvloeiend uit een tussen personen bestaande sociale relatie, die de gebruikelijke hulp van huisgenoten voor elkaar overstijgt, en waarvan de behoefte met een verklaring van een huisarts, wijkverpleegkundige of andere door de gemeente aangewezen sociaal-medisch adviseur kan worden aangetoond. De rechtbank overweegt dat in de situatie van eiser niet aan de in deze omschrijving genoemde criteria wordt voldaan. Het bestaande bouwwerk [adres 1] kan derhalve niet vergunningvrij gebruikt worden voor mantelzorg.
4.4
Het voorgaande leidt de rechtbank tot het oordeel dat bewoning van het pand aan de [adres 1] niet is toegestaan. Er is dus sprake van een overtreding. Het college moet derhalve bevoegd worden geacht om daartegen handhavend op te treden.
5.
Beginselplicht tot handhaving
5.1
Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (AbRS) moet – in geval van een overtreding van een wettelijk voorschrift – het bestuursorgaan, dat bevoegd is om met een last onder dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik maken. In dit kader heeft de AbRS overwogen dat slechts onder bijzondere omstandigheden van het bestuursorgaan mag worden gevergd niet over te gaan tot het opleggen van een last onder bestuursdwang of dwangsom, en dat zich dit kan voordoen indien concreet zicht op legalisering bestaat dan wel indien handhaving zodanig onevenredig is in verhouding tot de daarmee te dienen belangen, dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien.
5.2
Naar het oordeel van de rechtbank heeft het college terecht geoordeeld dat er geen concreet zicht bestaat op legalisatie. Artikel 4, negende lid, bijlage II van het Bor is niet van toepassing omdat het pand [adres 1] buiten de bebouwde kom ligt. Hierbij is de grens van de bebouwde kom gelegd bij de grens van het bestemmingsplan Buitengebied 2010. Sindsdien is de concentratie van bewoning niet gewijzigd en ligt het pand [adres 1] nog altijd naast een kassencomplex. Ook anderszins ziet het college geen mogelijkheden om af te wijken van het bestemmingsplan.
Het pand [adres 1] ligt binnen de geluidscontour van vliegbasis Gilze en Rijen, zodat wegens de gehanteerde geluidcontour en de daaruit voortvloeiende geluidoverlast geen sprake van een goed woon- en leefklimaat is. Daarbij komt dat verwacht wordt dat de provincie en Defensie bezwaar zullen maken tegen een mogelijke omgevingsvergunning. Nu het college niet wenst af te wijken van het bestemmingsplan en eiser daartoe geen aanvraag heeft ingediend, is er naar het oordeel van de rechtbank geen concreet zicht op legalisatie.
5.3
Ook ziet de rechtbank geen reden om aan te nemen dat handhaving zodanig onevenredig is in verhouding tot de daarmee te dienen belangen, dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien. Dat, zoals eiser stelt, er met medeweten van het college jarenlang illegale bewoning in het pand [adres 1] heeft plaatsgevonden én er zelfs bewoners in de gemeentelijke basisadministratie ingeschreven hebben gestaan, leidt de rechtbank niet tot deze conclusie.
6.
Gelijkheidsbeginsel
6.1
Eiser heeft aangegeven dat er sprake is van strijd met het gelijkheidsbeginsel. Eiser heeft gewezen op de [adres 7]. Daar wordt naast een nieuw huis een mantelzorgwoning gebouwd in de geluidszone. Op het adres [adres 6] is een nieuw huis gebouwd toen de geluidszone er al was. Op het adres [adres 3] en [adres 4] is een dubbelwoning gebouwd in de geluidszone. De buurman op het adres [adres 5] sticht een bandenhandel binnen de borden bebouwde kom. Er zou gehandhaafd worden maar dat is afgewend, aldus eiser.
6.2
Volgens het college is er geen sprake van gelijke gevallen. De panden [adres 6] en [adres 7] dateren al van vóór de inwerkingtreding van de geluidszone. De panden [adres 3] en [adres 8] liggen binnen de bebouwde kom. Verder wijst het college erop dat de bedrijfswoning op [adres 9] niet is omgezet in bewoning ondanks een verzoek om mee te werken aan een bestemmingsplanwijziging. Bij adres [adres 5] gaat het niet om een woning, maar om een bandenhandel. Een beroep op het gelijkheidsbeginsel kan niet slagen, aldus het college.
6.3
De rechtbank overweegt dat het college voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat sprake is van verschillen tussen de door eisers genoemde panden en onderhavig pand [adres 1]. Er is geen gelijke situatie van een pand, gelegen buiten de bebouwde kom waarbij het college na de inwerkingtreding van de geluidcontour een illegale woonsituatie heeft gelegaliseerd middels een omgevingsvergunning. Het beroep op het gelijkheidsbeginsel kan derhalve niet slagen.
7.
Conclusie
Gelet hetgeen hiervoor is overwogen komt de rechtbank tot de volgende slotsom. Het gebruik van het pand [adres 1] voor bewoning is in strijd met het bestemmingsplan. Er is sprake van een overtreding, waartegen het college bevoegd was om handhavend op te treden. Het college heeft in redelijkheid gebruik gemaakt van zijn bevoegdheid om een last onder dwangsom op te leggen. Het bestreden besluit kan dus in stand blijven. Het beroep zal ongegrond worden verklaard. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A. Herczog, rechter, in aanwezigheid van mr. J.H.C.W. Vonk, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 20 december 2017.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.