ECLI:NL:RBZWB:2017:8332

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
19 december 2017
Publicatiedatum
20 december 2017
Zaaknummer
AWB 17_3441 en 17_5192
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van bezwaar tegen besluit Zorgkantoor inzake persoonsgebonden budget

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 19 december 2017 uitspraak gedaan in twee gelijktijdig behandelde beroepen van eiser tegen besluiten van VGZ Zorgkantoor B.V. Eiser had bezwaar gemaakt tegen de niet-ontvankelijkverklaring van zijn bezwaar door het Zorgkantoor, omdat hij de gronden van zijn bezwaar niet tijdig had ingediend. De rechtbank oordeelde dat het Zorgkantoor in redelijkheid het bezwaar niet-ontvankelijk kon verklaren, aangezien eiser niet binnen de gestelde termijn zijn bezwaargronden had ingediend. Eiser had de mogelijkheid om een verlenging van de termijn aan te vragen, maar had dit nagelaten.

Daarnaast had eiser beroep ingesteld tegen de weigering van het Zorgkantoor om een nieuw besluit te nemen met betrekking tot zijn persoonsgebonden budget (pgb) voor het jaar 2016. De rechtbank oordeelde dat het Zorgkantoor terecht had geweigerd een nieuw besluit te nemen, omdat het voor eiser duidelijk moest zijn dat het primaire besluit betrekking had op 2016 en niet op 2015. De rechtbank concludeerde dat de enkele onjuiste vermelding van het jaartal in het primaire besluit geen aanleiding gaf voor het Zorgkantoor om een nieuw besluit te nemen.

De rechtbank verklaarde beide beroepen ongegrond en wees het verzoek om schadevergoeding af. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun recht om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummers: BRE 17/3441 WLZ en 17/5192 WLZ

uitspraak van 19 december 2017 van de meervoudige kamer in de zaken tussen

[naam eiser], [woonplaats], eiser,

gemachtigde: mr. M.F. Vermaat,
en

VGZ Zorgkantoor B.V. (Zorgkantoor), verweerder.

Procesverloop

Eiser heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 24 maart 2017 (bestreden besluit I) van het Zorgkantoor inzake de niet-ontvankelijkverklaring van zijn bezwaar. Dit beroep is geregistreerd onder zaaknummer 17/3441 WLZ.
Daarnaast heeft eiser beroep ingesteld tegen het besluit van 13 juni 2017 (bestreden besluit II) van het Zorgkantoor inzake de weigering een nieuw besluit te nemen met betrekking tot zijn persoonsgebonden budget (pgb) ingevolge de Wet langdurige zorg (Wlz) voor het jaar 2016. Dit beroep is geregistreerd onder zaaknummer 17/5192 WLZ.
De beroepen zijn gelijktijdig behandeld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden in Breda op 30 november 2017. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde en zijn bewindvoerder [naam bewindvoerder]. Het Zorgkantoor heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. N. Hovens en mr. P. van Berkel.

Overwegingen

1. Op grond van de stukken en de behandeling ter zitting gaat de rechtbank uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Nadat eiser is geïndiceerd voor Wlz-zorg, heeft hij daarvoor in oktober 2016 een pgb aangevraagd. Het Zorgkantoor heeft aan hem bij besluit van 20 oktober 2016 een pgb toegekend voor de periode van 26 september 2016 tot en met 31 december 2016.
Om te kunnen beoordelen of de zorgverlener die eiser wilde inschakelen met het pgb betaald mag worden, heeft het Zorgkantoor een zorgovereenkomst en zorgbeschrijving opgevraagd. Bij besluit van 16 januari 2017 (primair besluit) heeft het Zorgkantoor aan eiser laten weten dat de overgelegde zorgovereenkomst en zorgbeschrijving niet akkoord zijn en dat hij de zorg die hij van zijn zorgverlener in 2015 wil krijgen niet met zijn pgb mag betalen.
Eiser heeft pro forma bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit. Bij brief van 8 maart 2017 is hij in de gelegenheid gesteld om voor 22 maart 2017 de gronden van dat bezwaar in te dienen. Daarbij is hij erop gewezen dat zijn bezwaar niet-ontvankelijk wordt verklaard als de gronden niet tijdig zijn ontvangen.
Bij bestreden besluit I is het bezwaar tegen het primaire besluit niet-ontvankelijk verklaard, omdat eiser de gronden van zijn bezwaar niet heeft ingediend.
Bij brief van 24 maart 2017, door het Zorgkantoor ontvangen op 27 maart 2017, zijn namens eiser alsnog de bezwaargronden ingediend. Mede naar aanleiding daarvan heeft eiser het Zorgkantoor verzocht om een nieuw besluit te nemen met betrekking tot de overgelegde zorgovereenkomst en zorgbeschrijving, omdat in het primaire besluit wordt gesproken over 2015 in plaats van 2016.
Het Zorgkantoor heeft op 29 maart 2017 laten weten geen nieuw besluit te zullen nemen. Tegen die weigering om een besluit te nemen heeft eiser bezwaar gemaakt. Bij bestreden besluit II is dat bezwaar ongegrond verklaard.
2. Eiser kan zich met de bestreden besluiten niet verenigen. Tegen bestreden besluit I voert hij aan dat de termijn voor het indienen van de bezwaargronden geen fatale termijn is. Daarnaast is niet-ontvankelijkverklaring een bevoegdheid en de te maken belangenafweging moet er volgens eiser toe leiden dat het bezwaar alsnog inhoudelijk wordt behandeld. Tegen bestreden besluit II voert eiser aan dat er geen sprake is van een verschrijving, maar van een bewuste fout. Het doel van zijn verzoek aan het Zorgkantoor is dat er een nieuw besluit wordt genomen met betrekking tot het jaar 2016 en dat dat verzoek niet wordt afgedaan onder toepassing van artikel 4:6, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Het eerdere besluit is namelijk evident onredelijk. Tevens heeft eiser verzocht om schadevergoeding.
Beroep 17/3441 WLZ
3. De rechtbank ziet zich allereerst voor de vraag gesteld of het Zorgkantoor het bezwaar tegen het primaire besluit niet-ontvankelijk heeft kunnen verklaren.
4. Artikel 6:2, aanhef en onder a, van de Awb bepaalt dat voor de toepassing van wettelijke voorschriften over bezwaar en beroep met een besluit wordt gelijkgesteld de schriftelijke weigering een besluit te nemen.
Artikel 6:5, eerste lid, aanhef en onder d, van de Awb bepaalt dat het bezwaar- of beroepschrift wordt ondertekend en ten minste de gronden van het bezwaar of beroep bevat.
Artikel 6:6, aanhef en onder a, van de Awb bepaalt dat indien niet is voldaan aan artikel 6:5 of aan enig ander bij de wet gesteld vereiste voor het in behandeling nemen van het bezwaar of beroep, het bezwaar of beroep niet-ontvankelijk kan worden verklaard, mits de indiener de gelegenheid heeft gehad het verzuim te herstellen binnen een hem daartoe gestelde termijn.
5. Tussen partijen staat vast dat eiser zijn gronden van bezwaar niet binnen de door het Zorgkantoor gestelde termijn heeft ingediend. Gelet daarop en op het bepaalde in artikel 6:6, aanhef en onder a, van de Awb had het Zorgkantoor dan ook de bevoegdheid het bezwaar niet-ontvankelijk te verklaren. De rechtbank is van oordeel dat het Zorgkantoor in redelijkheid van die bevoegdheid gebruik heeft kunnen maken. Eiser wist namelijk wanneer hij uiterlijk zijn bezwaargronden moest indienen, hij is erop gewezen dat zijn bezwaar niet-ontvankelijk zou worden verklaard als hij daarmee te laat was en de rechtbank acht de gestelde termijn redelijk. Dat zijn gemachtigde pas later in de procedure is betrokken en het dossier hem door een ongelukkige samenloop van omstandigheden te laat heeft bereikt, moet voor rekening en risico van eiser blijven. Als eiser dan wel zijn gemachtigde meer tijd nodig had voor het indienen van de bezwaargronden, dan had het op zijn weg gelegen om het Zorgkantoor tijdig en gemotiveerd om een nieuwe of aanvullende termijn te verzoeken. Nu hij dat niet heeft gedaan, slaagt het beroep tegen bestreden besluit I niet. Dat beroep zal dan ook ongegrond worden verklaard.
Beroep 17/5192 WLZ
6. Vervolgens ziet de rechtbank zich voor de vraag gesteld of het Zorgkantoor terecht heeft geweigerd om een nieuw besluit te nemen. In het primaire besluit wordt overwogen dat de zorg die eiser in 2015 van zijn zorgverlener wil krijgen, niet uit het pgb mag worden betaald. Het Zorgkantoor erkent dat die brief geen betrekking heeft op 2015 maar op 2016. Volgens het Zorgkantoor is dit een kennelijke verschrijving, terwijl dit volgens eiser een bewuste fout is als gevolg van een systeemfout. Dat een systeemfout de oorzaak was van de onjuiste vermelding van het jaartal wordt door het Zorgkantoor niet ontkend. Volgens eiser dient het Zorgkantoor in die fout aanleiding te zien om een nieuw besluit te nemen dat betrekking heeft op het jaar 2016.
7. De rechtbank constateert dat het jaar waarop het primaire besluit betrekking heeft, daarin onjuist wordt vermeld. Desondanks moet voor eiser zonder meer duidelijk geweest zijn dat het primaire besluit betrekking heeft op 2016 en niet op 2015. Eiser is namelijk in 2016 geïndiceerd voor Wlz-zorg, naar aanleiding waarvan hij in oktober 2016 een pgb heeft aangevraagd. Bij besluit van 20 oktober 2016 is per 26 september 2016 aan eiser een pgb toegekend. Dat betekent dat hij in 2015 geen pgb ontving en hij in 2015 dus ook niet met een pgb zorg kon inkopen bij zijn broer. Daarnaast is het primaire besluit een beoordeling van onder andere de door eiser overgelegde zorgovereenkomst, waarin is overeengekomen dat zijn broer per 26 september 2016 zorg aan hem verleent.
8. Nu eiser kon weten dat het primaire besluit betrekking heeft op 2016, is de rechtbank van oordeel dat het Zorgkantoor in de enkele onjuiste vermelding van het jaartal geen aanleiding heeft hoeven zien om een nieuw besluit te nemen. Dat heeft het Zorgkantoor dan ook terecht geweigerd, zodat ook het beroep tegen bestreden besluit II ongegrond zal worden verklaard.
9. Nu de beroepen ongegrond worden verklaard, ziet de rechtbank geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling of een veroordeling tot schadevergoeding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart de beroepen ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.S.M. van Bergen, voorzitter, en mr. W. Toekoen en mr. R.A. Karsten-Badal, leden, in aanwezigheid van mr. H.J. Kroes, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 19 december 2017.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.