4.2.Ingevolge artikel 2.1, eerste lid, aanhef en sub c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) – voor zover relevant – is het verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan.
5. De [naam locatie] is gelegen in het bestemmingsplan “Kom Sluis”. Op het perceelsgedeelte waarop de schaatsbaan is gepland, rust de bestemming ‘Verkeers- en verblijfsdoeleinden’.
Ingevolge artikel 18.1 van de planregels zijn de voor ‘Verkeers- en verblijfsdoeleinden’ aangewezen gronden bestemd voor pleinen, straten, voet- en fietspaden, rabatten, parkeerterreinen, en andere verkeersvoorzieningen, speelvoorzieningen, groenvoorzieningen en waterhuishoudkundige voorzieningen.
Ingevolge artikel 18.2 van de planregels mogen op deze gronden uitsluitend ten dienste van de in artikel 18.1 bedoelde doeleinden worden gebouwd:
niet voor bewoning bestemde gebouwen;
andere bouwwerken.
6. Tussen partijen is niet in geschil dat het bestemmingsplan het tijdelijk plaatsen van een schaatsbaan niet toestaat. In geschil is of het college in redelijkheid een omgevingsvergunning voor het ‘afwijken van het bestemmingsplan’ heeft mogen verlenen. Een dergelijk besluit moet de voorzieningenrechter terughoudend toetsen.
Artikel 2.12, eerste lid, sub a, van de Wabo bepaalt – voor zover relevant – dat, voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, de omgevingsvergunning slechts kan worden verleend indien de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en indien de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan:
met toepassing van de in het bestemmingsplan of de beheersverordening opgenomen regels inzake afwijking,
in de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen gevallen, of
in overige gevallen, indien de motivering van het besluit een goede ruimtelijke onderbouwing bevat.
Ingevolge artikel 4 van bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht (Bor) – voor zover van belang – komen voor verlening van een omgevingsvergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wabo waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2°, van de Wabo van het bestemmingsplan wordt afgeweken, komen in aanmerking:
[…]
ander gebruik van gronden of bouwwerken dan bedoeld in de onderdelen 1 tot en met 10, voor een termijn van ten hoogste tien jaar.
7. Het college heeft aan de bestreden omgevingsvergunning de ‘Beleidsregels planologische afwijkingsmogelijkheden gemeente Sluis’ ten grondslag gelegd, die zijn vastgesteld door het college op 31 mei 2016.
In artikel 2, onderdeel 11, van de ‘Beleidsregels’ is bepaald dat afwijking van het bestemmingsplan mogelijk is voor het ander gebruik van gronden of bouwwerken dan bedoeld in de onderdelen 1 tot en met 10, voor een termijn van ten hoogste 10 jaar. Per geval wordt bekeken of aan deze mogelijkheid toepassing wordt gegeven. In artikel 3 van de ‘Beleidsregels’ is een algemeen afwegingskader vastgesteld, dat luidt als volgt:
er vindt geen onevenredige aantasting plaats van het woon- en leefmilieu;
er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de verkeersveiligheid;
de sociale veiligheid mag niet in het geding zijn als gevolg van de verbouwing;
de (ruimtelijke) structuur of samenhang van de omgeving wordt niet onevenredig aangetast;
het straat- en bebouwingsbeeld mag niet in negatieve zin worden beïnvloed;
de uitbreiding mag bestaande rechten van omliggende percelen niet beperken.
Ter zitting is de status van deze ‘Beleidsregels’ besproken. Gebleken is dat deze niet op de voorgeschreven wijze voor een ieder bekend zijn gemaakt en dat deze daarmee niet aan te merken zijn als beleidsregels in de zin van de Awb. Wel kan deze naar het oordeel van de voorzieningenrechter worden beschouwd als een bestendige gedragslijn bij het verlenen van omgevingsvergunningen op grond van artikel 2.12, eerste lid, sub a, onder 2° in combinatie met artikel 4 van bijlage II bij het Bor. Bovendien heeft het college ter zitting toegelicht dat toepassing van het voorheen geldende beleid tot dezelfde uitkomst zou hebben geleid.
De opmerking van verzoekster in haar beroepschrift, dat het college in bestreden besluit 1 heeft volstaan met verwijzing naar de ‘Beleidsregels’ kan de voorzieningenrechter niet volgen. Het college heeft in bestreden besluit 1 het advies van de Commissie Bezwaarschriften overgenomen en heeft vermeld dat dit advies integraal onderdeel uitmaakt van het besluit. Dat betekent dat de door de commissie gemaakte belangenafweging mag worden beschouwd als belangenafweging van het college. In het advies is onder meer verwezen naar de door [naam derde partij] overgelegde ruimtelijke onderbouwing. Uit deze onderbouwing blijkt volgens het college dat wordt voldaan aan de in artikel 3 genoemde criteria. Overwogen is onder meer dat er 30 parkeerplaatsen beschikbaar blijven voor het parkeren van auto’s. Rondom de ijsbaan wordt een afstand van minimaal 4,5 meter aangehouden waardoor het nog steeds mogelijk is om de omliggende panden te bereiken met de auto. Daarnaast is overwogen dat er in de directe omgeving van de schaatsbaan voldoende parkeergelegenheid is om het tijdelijk verlies van parkeerplaatsen op de [naam locatie] op te vangen. Alle panden blijven zichtbaar doordat er een hogere nok wordt gerealiseerd en er geen wanden in de schaatsbaan worden geplaatst.
Ter zitting is verder gebleken dat in de week voor de zitting nog overleg tussen de burgemeester en partijen heeft plaatsgevonden, wat heeft geleid tot het nemen van een tijdelijke verkeersmaatregel waarbij er laad- en losplaatsen worden gecreëerd nabij de winkel van verzoekster.
Overigens heeft verzoekster haar standpunt, dat zij vreest voor omzetderving, welke vrees is gebaseerd op ervaring in voorgaande jaren, niet onderbouwd met financiële (bewijs)stukken.
8. Gelet op het voorgaande heeft het college naar het oordeel van de voorzieningenrechter de belangen van verzoekster in bestreden besluit 1 op voldoende zorgvuldige wijze meegewogen. Het college heeft in redelijkheid kunnen besluiten tot het verlenen van een omgevingsvergunning voor het ‘afwijken van het bestemmingsplan’.
Het beroep tegen bestreden besluit 1 zal daarom ongegrond worden verklaard.
Nu het beroep ongegrond wordt verklaard, is er geen aanleiding om een voorlopige voorziening te treffen.
Evenementenvergunning (BRE 17/7378 WABOA VV)