ECLI:NL:RBZWB:2017:8177

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
15 november 2017
Publicatiedatum
14 december 2017
Zaaknummer
C/02/335765/JE RK 17-1736
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging ondertoezichtstelling en bekrachtiging schriftelijke aanwijzing in een jeugdzorgzaak

In deze zaak heeft de kinderrechter op 15 november 2017 uitspraak gedaan over de verlenging van de ondertoezichtstelling van de minderjarige [minderjarige]. De ondertoezichtstelling was oorspronkelijk ingesteld op 18 november 2014 en is sindsdien meerdere keren verlengd. De gecertificeerde instelling (GI) heeft verzocht om de ondertoezichtstelling opnieuw te verlengen, maar de kinderrechter heeft dit verzoek afgewezen. De kinderrechter oordeelde dat de ontwikkeling van [minderjarige] goed verloopt en dat er geen signalen zijn dat de moeder haar opvoeding niet goed uitvoert. De GI had ook een schriftelijke aanwijzing gegeven aan de ouders om mee te werken aan ouderschapsbemiddeling, maar de kinderrechter oordeelde dat deze aanwijzing niet afgedwongen kan worden, gezien de omstandigheden. De moeder heeft aangegeven dat zij geen vertrouwen meer heeft in de vader en dat contact met hem schadelijk is voor [minderjarige]. De kinderrechter concludeert dat de huidige ondertoezichtstelling geen doel meer dient en dat de verzoeken tot verlenging en bekrachtiging van de schriftelijke aanwijzing niet-ontvankelijk worden verklaard.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Team Familie- en Jeugdrecht
Zittingsplaats: Middelburg
zaakgegevens: C/02/335765 / JE RK 17-1736 (verlenging ondertoezichtstelling),
C/02/336594 / JE RK 17-1878 (conflictbehandeling schriftelijke aanwijzing)
C/02/336354 / JE RK 17-1837 (bekrachtiging schriftelijke aanwijzing)
datum uitspraak: 15 november 2017
beschikking verlenging ondertoezichtstelling, conflictbehandeling schriftelijke aanwijzing en bekrachtiging schriftelijke aanwijzing

in de zaak van (JE RK 17-1736 en JE RK 17-1837);

STICHTING INTERVENCE, hierna te noemen de gecertificeerde instelling (de GI),

gevestigd te Middelburg
en
in de zaak van (
JE RK 17-1878);

[moeder] , hierna te noemen de moeder,

wonende te [woonplaats] ,
advocaat: mr. M.W.A. Verhaard te Vlissingen,
betreffende
[naam minderjarige], geboren op [geboortedatum en -plaats] , hierna te noemen [minderjarige] .
De kinderrechter merkt als belanghebbende aan:

[moeder] , hierna te noemen de moeder,

wonende te [woonplaats] ,
advocaat: mr. M.W.A. Verhaard te Vlissingen.
De kinderrechter merkt als informant aan:

[naam vader] , hierna te noemen de vader,

wonende te [woonplaats] .

Het procesverloop

Het procesverloop blijkt uit de volgende stukken:
JE RK-1736;
- het verzoekschrift met bijlagen van de GI van 21 september 2017, ingekomen bij de griffie op 22 september 2017.
JE RK 17-1878;
- het verzoekschrift met bijlagen van mr. Verhaard, namens de moeder, van 11 oktober 2017, ingekomen bij de griffie op 13 oktober 2017.
JE RK 17-1837;
- het verzoekschrift met bijlagen van de GI van 5 oktober 2017, ingekomen bij de griffie op
6 oktober 2017;
- de brief met als bijlage het eindverslag van speltherapie van de GI van 1 november 2017, ingekomen bij de griffie op 2 november 2017.
Op 6 november 2017 heeft de kinderrechter de zaken gelijktijdig ter zitting met gesloten deuren behandeld.
Gehoord zijn:
- de moeder, bijgestaan door mr. Verhaard;
- de vader;
- een vertegenwoordig(st)er van de GI.

De feiten

Het ouderlijk gezag over [minderjarige] wordt uitgeoefend door de moeder.
[minderjarige] woont bij de moeder.
Bij beschikking van de kinderrechter van 18 november 2014 is [minderjarige] onder toezicht gesteld met ingang van 18 november 2014 en tot 18 november 2015.
De ondertoezichtstelling van [minderjarige] is laatstelijk bij beschikking van de kinderrechter van
17 november 2016 verlengd met ingang van 18 november 2016 en tot 17 november 2017.

De verzoeken

JE RK-1736;
De GI heeft verzocht de ondertoezichtstelling van [minderjarige] te verlengen met ingang van
18 november 2017 en tot 18 november 2018.
JE RK 17-1878;
Mr. Verhaard heeft, namens de moeder, verzocht de schriftelijke aanwijzing van de GI van 27 september 2017 vervallen te verklaren en voorts te bepalen dat de in de beschikking van 23 maart 2016 bepaalde omgangsregeling wordt opgeschort, dan wel het gehechte ouderschapsplan te wijzigen in dier voege dat de daarin vastgestelde omgangsregeling tussen [minderjarige] en de vader wordt gewijzigd naar een weekend per 14 dagen.
JE RK 17-1837;
De GI heeft verzocht de schriftelijke aanwijzing van 27 september 2017 te bekrachtigen. Voorts verzoekt zij een dwangsom conform artikel 611a Rv op te leggen ter hoogte van
€ 150,-- voor iedere keer dat de ouder met gezag de aanwijzing niet naleeft.

De standpunten

De GI heeft ter zitting aangevoerd dat de GI in het kader van de ondertoezichtstelling geen mogelijkheden meer ziet om tot verandering te komen. De ouderschapsbemiddeling in een eerder traject is voortijdig gestopt en eerder is de moeder door de rechtbank verplicht hier haar medewerking aan te verlenen. De speltherapie van [minderjarige] is gestopt, omdat eerst aan de omgevingsfactoren moet worden gewerkt. Zowel de school van [minderjarige] als de speltherapeute hebben te kennen gegeven dat zij het op dit moment niet verstandig vinden dat [minderjarige] contact heeft met de vader. De vader bezoekt een hulpverlener, echter deze heeft op de dag van de zitting te kennen gegeven dat de opgestelde doelen te globaal waren en nader moeten worden gespecificeerd voordat hulp kan worden ingezet, terwijl dit eigenlijk niet aan de gezinsmanager is om te doen. Hulpverlenende instantie Indigo kon eerder geen hulpvraag distilleren, terwijl er naar de mening van de GI toch wel degelijk een hulpvraag ligt ten aanzien van de vader. Ten aanzien van [minderjarige] wordt opgemerkt dat zij een goede indruk maakt. [minderjarige] is een spontaan, leuk en slim meisje en zit goed in haar vel. Ook de school heeft dit bevestigd. School heeft, op het moment dat de contacten met de vader werden geforceerd, wel bepaalde dingen bij haar gezien. De GI twijfelt niet over de pedagogische vaardigheden van de moeder. [minderjarige] gaat het onderwerp vader uit de weg. De hulpverlening is nu gestopt en het gaat naar omstandigheden goed met [minderjarige] . De moeder heeft het beeld van de vader dat zaken niet goed gaan en bij navraag wordt dat niet herkend door de vader. Er gebeuren steeds allerlei dingen die zaken en de uitvoering van de ondertoezichtstelling belemmeren. De GI zou graag, indien de ondertoezichtstelling van GI wordt verlengd, duidelijk te horen willen krijgen wat nog van haar wordt verwacht en waar aan gewerkt moet worden. Omdat er wel iets moest gebeuren, heeft de GI een schriftelijke aanwijzing gegeven, waarin de ouders wordt opgedragen mee te werken aan de ouderschapsbemiddeling. De GI denkt echter ook dat, op dit moment geen enkele vorm van hulpverlening een basis voor vertrouwen zal kunnen creëren. Rust zal wel helpend zijn voor zowel de moeder als [minderjarige] .
Door en namens de moeder is ter zitting naar voren gebracht dat al sinds 2011 sprake is van procedures tussen de ouders en ook al jaren allerlei instanties zijn betrokken door de problematiek tussen de ouders. De moeder heeft geprobeerd om overal aan mee te werken. Er zijn veel dingen gebeurd waardoor de moeder geen vertrouwen meer heeft in de vader en hetgeen hij zegt. De vader zou eerst hulp voor zichzelf moeten krijgen. Dit zou wel helpend zijn voor de moeder om weer vertrouwen te krijgen in de vader. Gemaakte afspraken vanuit omgangsbegeleiding worden tot op de dag van vandaag niet nagekomen tussen de vader. [minderjarige] is van meerdere gebeurtenissen getuige geweest en haar hoofd zit vol. Zij is nog niet toe aan contact met de vader. De speltherapie ging goed, tot aan het moment dat werd gesproken over de vader. Zij heeft echter wel hulpverlening nodig. [minderjarige] wil op dit moment absoluut geen contact met de vader. Het is voor [minderjarige] van belang dat de omgangsregeling wordt opgeschort, omdat is voldaan aan het criterium dat dit ernstig nadeel oplevert voor de minderjarige. Voor het opschorten van de omgangsregeling in februari van dit jaar was de omgangsregeling vrij uitgebreid. Nadat zij een keer van slag is teruggekomen van de vader, hetgeen heeft geleid tot een melding bij het AMK in verband met mogelijk grensoverschrijdende seksuele handelingen door de vader, is dit teruggebracht tot een zaterdag omgang en daarna tot een opschorting om [minderjarige] ruimte te geven om met de speltherapeut te praten. Daarnaast is van belang dat de moeder ruimte krijgt en dat zij niet meer wordt lastiggevallen door de vader, hierbij kan voor de vader leren omgaan met emotieregulatie helpend zijn. De omgangsbegeleiding is erg belastend voor de moeder, omdat zij niet met de vader in gesprek
kan gaan, juist omdat hij tot herstel van hun relatie wil komen. De moeder wil rust en het vertrouwen dat de vader de gemaakte afspraken nakomt. Nadat dat vertrouwen is teruggekomen is wat de moeder betreft pas contact mogelijk. De moeder is van mening dat de schriftelijke aanwijzing van de GI waarin wordt bepaald mee te werken aan de ouderschapsbemiddeling onvoldoende is gemotiveerd. Onduidelijk is waarom opnieuw voor dit traject is gekozen. Door en namens de moeder wordt dan ook verzocht de schriftelijke aanwijzing vervallen te verklaren en de GI op te dragen duidelijkheid te geven over het vervolgtraject.
De vader heeft ter zitting verklaard dat hij al zes gesprekken heeft gehad met een maatschappelijk werkster van de huisartsenpraktijk. De hulpvragen die de GI heeft uitgezet, worden daar behandeld. De vader begrijpt niet waarom de omgangsregeling is stopgezet. Hij is van mening dat de omgangsregeling kan worden hervat, maar dat dit wel samenhangt met de situatie voorafgaand en na de omgang. [minderjarige] was altijd vrolijk bij hem en zij hebben een hechte band. De vader, maar ook zijn familie, hoopt dat [minderjarige] weer naar de vader toe wil.

De beoordeling

Verlenging ondertoezichtstelling;
Op grond van artikel 1:260 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de kinderrechter de ondertoezichtstelling telkens verlengen mits aan de grond bedoeld in artikel 1:255 lid 1 BW is voldaan. Uit artikel 1:255 lid 1 BW volgt dat een minderjarige onder toezicht kan worden gesteld indien deze zodanig opgroeit dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd en de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn gezaghebbende ouder(s), door hen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd. Voorts dient de verwachting gerechtvaardigd te zijn dat de gezaghebbende ouders of ouder binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding in staat zijn te dragen.
De kinderrechter stelt vast dat [minderjarige] op 18 november 2014 voor de eerste maal onder toezicht werd gesteld. In de periode van de ondertoezichtstelling is geprobeerd door middel van omgangsbegeleiding contact plaats te laten vinden tussen de vader en [minderjarige] . Dit heeft er aanvankelijk toe geleid dat er vanaf 2016 weer contact was tussen de vader en [minderjarige] voor een dag in de twee weken. Ook die beperkte vorm van contact heeft echter tot problemen bij [minderjarige] geleid, in die zin dat speltherapie moest worden ingezet en [minderjarige] in januari van dit jaar bij speltherapie te kennen heeft gegeven dat zij niet meer naar de vader toe wil, hetgeen daarna uiteindelijk, na advies daartoe van de huisarts, tot feitelijke opschorting van de omgang heeft geleid. De omgangsregeling is daarna bij beschikking van deze rechtbank van 10 maart 2017 voor 4 maanden geschorst, welke schorsing vervolgens verlengd is tot 18 november 2017 bij beschikking van deze rechtbank d.d. 26 juni 2017. Uit het eindverslag d.d. 31 oktober 2017 van de speltherapeute blijkt dat de voortgang van speltherapie vervolgens door verschillende aspecten onder druk is komen te staan en [minderjarige] de therapie heeft gekoppeld aan vader. [minderjarige] laat tijdens de therapie duidelijk zien dat het contact met de vader erg moeilijk is voor haar, dat zij zich afsluit zodra hij wordt genoemd en er verder niet meer over wil praten. Deze situatie is ongewijzigd gebleven, nu [minderjarige] nog steeds duidelijk te kennen geeft dat zij geen enkel contact wil met de vader. De conclusie in het eindverslag van de speltherapeute van Juvent luidt dan ook: " Duidelijk is dan ook dat de rust die er nu recent tussen ouders is gekomen, voortgezet moet worden. En zij beiden verder gaan werken aan hun eigen stukje. Zo kan deze rust doorgegeven worden aan [minderjarige] . Als dit gebeurt, kan er weer basis voor [minderjarige] komen om therapie op te pakken. Welke vorm van therapie is afhankelijk van [minderjarige] en van de situatie op dat moment." Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is voorts gebleken dat de
ontwikkeling van [minderjarige] , los van het niet hebben van contact met de vader, verder probleemloos verloopt. [minderjarige] doet het goed op school en zit goed in haar vel. De gezinsmanager heeft daarnaast te kennen gegeven dat de gezinssituatie en pedagogische vaardigheden van de moeder goed zijn en geen signalen zijn dat de moeder [minderjarige] negatief (heeft) beïnvloed(t) in het contact met de vader. Onder die omstandigheden rijst dan ook de vraag tot welk doel een verlenging van de ondertoezichtstelling zal leiden. De GI heeft verklaard dat, omdat er wel iets moest gebeuren, zij heeft gekozen om opnieuw de ouderschapsbemiddeling aan de ouders te verplichten. De rechtbank merkt in dat verband allereerst op dat een verplichte deelname via een aanwijzing alleen maar van toepassing kan zijn op de moeder, nu zij het eenhoofdig gezag heeft. De noodzakelijke medewerking van de vader en hulpverlening aan hem kunnen niet via een aanwijzing afgedwongen worden. Verder kan het alleen gaan om aanwijzingen aan de moeder betreffende verzorging en opvoeding van [minderjarige] . Echter er zijn op dit moment aldus de GI, geen signalen dat de moeder die opvoeding en verzorging niet goed zou doen. De GI is er zich verder ook van bewust dat als de moeder geen vertrouwen krijgt door die hulpverlening, dat er verder ook niet toe zal leiden dat de houding van [minderjarige] zal veranderen. De moeder heeft in dit verband aangevoerd dat zij in het verleden verplicht heeft meegewerkt aan ouderschapsbemiddeling en zij op dit moment niet over voldoende draagkracht en vertrouwen beschikt om opnieuw een dergelijk bemiddelingstraject in te gaan. Een dergelijk traject, gericht op het verbeteren van communicatie en vertrouwen zodat de ouders zelfstandig het ouderschap kunnen vormgeven en bij voldoende basis binnen de ouderschapsbemiddeling in samenwerking met het omgangshuis kan worden gewerkt aan contactherstel, is naar het oordeel van de kinderrechter een hulpvorm die onder bovengenoemde omstandigheden, waarin er geen signalen zijn dat de moeder [minderjarige] niet goed zou opvoeden en verzorgen, niet met een aanwijzing afgedwongen kan worden. Ook als dit anders zou zijn, moet worden gezegd dat een dergelijke ingrijpende hulpverlening ook als die wel ten tweede male aan moeder verplicht via een aanwijzing zou kunnen worden opgelegd, maar zeer beperkte kansen biedt op contactherstel tussen vader en dochter, nu voor het slagen van een dergelijk traject belangrijk is de bereidheid en inzet van de ouder(s) die er niet is en naar verwachting ook niet zullen komen. [minderjarige] heeft blijkens bovengenoemd eindverslag van de speltherapeut thans vooral belang bij rust in haar situatie. Ook de GI zelf ziet verdere hulpverlening aan [minderjarige] zelf, zoals bijvoorbeeld "Kinderen uit de Knel" of een nader onderzoek door het NFI, als op dit moment ontoereikend om er voor te zorgen dat de houding van [minderjarige] ten opzichte van de vader zal gaan veranderen. Aannemelijk is dat het enkel volgen van verplichte ouderschapsbemiddeling niet zal leiden tot het ontstaan van meer vertrouwen bij de moeder en de nodige rust voor [minderjarige] en naar verwachting ook niet zal kunnen bijdragen aan het oplossen van de omgangsproblematiek. Gelet hierop is de kinderrechter van oordeel dat, zoals ook de gezinsmanager ter zitting desgevraagd heeft verklaard, verlenging van de ondertoezichtstelling, welke maatregel al sedert 2014 van kracht is, geen doel meer dient. De kinderrechter zal het verzoek strekkende tot verlenging van de ondertoezichtstelling derhalve afwijzen.
Vervallen verklaring schriftelijke aanwijzing;
Nu het verzoek strekkende tot verlenging van de ondertoezichtstelling van [minderjarige] is afgewezen en de huidige ondertoezichtstelling van [minderjarige] afloopt op 17 november 2017, is de kinderrechter van oordeel dat de moeder geen belang meer heeft bij een inhoudelijke behandeling en beoordeling van haar verzoek strekkende tot het vervallen verklaren van de schriftelijke aanwijzing. De moeder wordt derhalve niet-ontvankelijk verklaard in haar verzoek.
Bekrachtiging schriftelijke aanwijzing;
Nu het verzoek strekkende tot verlenging van de ondertoezichtstelling van [minderjarige] is afgewezen en de huidige ondertoezichtstelling van [minderjarige] afloopt op 17 november 2017, is de kinderrechter van oordeel dat de GI geen belang meer heeft bij een inhoudelijke behandeling en beoordeling van haar verzoek tot bekrachtiging van de schriftelijke aanwijzing. De GI wordt derhalve niet-ontvankelijk verklaard in haar verzoek.

De beslissing

De kinderrechter:
wijst het verzoek, strekkende tot verlenging van de ondertoezichtstelling van [minderjarige] , af.
verklaart deze beslissing uitvoerbaar bij voorraad;
verklaart de moeder niet-ontvankelijk in haar verzoek strekkende tot het vervallen verklaren van de schriftelijke aanwijzing van 27 september 2017;
verklaart de GI niet-ontvankelijk in haar verzoek strekkende tot bekrachtiging van de schriftelijke aanwijzing van 27 september 2017.
Deze beschikking is gegeven door mr. M.J.C. Koens, kinderrechter, en uitgesproken door
mr. I. Dijkman ter openbare terechtzitting van 15 november 2017 in tegenwoordigheid van
F. Casant, griffier.
(FC)
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het gerechtshof
's-Hertogenbosch
verzonden op:

Voetnoten

1.In verband met deze procedure/ten behoeve van een juiste procesvoering worden uw persoonsgegevens, voor zover nodig, verwerkt in een systeem van de rechtbank.