ECLI:NL:RBZWB:2017:8175

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
6 december 2017
Publicatiedatum
13 december 2017
Zaaknummer
AWB 16_8135
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering bevordering naar functieschaal in het bestuursrecht met betrekking tot de CAO Provincies

In deze zaak heeft eiseres, werkzaam bij de Regionale Uitvoeringsdienst Zeeland (RUD), beroep ingesteld tegen een besluit van het dagelijks bestuur van 8 september 2016, waarin haar verzoek om bevordering naar de functieschaal 8 werd geweigerd. De rechtbank Zeeland-West-Brabant heeft op 6 december 2017 uitspraak gedaan in deze kwestie. Eiseres was in dienst getreden op 1 januari 2014 in de functie van Inspecteur C, maar was geplaatst in aanloopschaal 7. De weigering tot bevordering was gebaseerd op de beoordeling van haar functioneren, waaruit bleek dat zij niet voldeed aan de vereisten voor de hogere salarisschaal. Tijdens de zitting op 2 november 2017 heeft eiseres haar standpunt toegelicht, waarbij zij stelde dat haar functioneren niet correct was beoordeeld en dat zij recht had op bevordering.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de beoordeling van eiseres over 2015, waarin werd geconcludeerd dat zij haar werkzaamheden niet op het vereiste niveau uitvoerde, in rechte vaststond. De rechtbank oordeelde dat het dagelijks bestuur bevoegd was om de bevordering te weigeren, aangezien eiseres niet voldeed aan de voorwaarden die in de CAO Provincies waren gesteld. De rechtbank heeft ook overwogen dat de eis om de opleiding Handhaving Milieu (HAMIL) te volgen niet in strijd was met het gelijkheidsbeginsel, gezien de verschillende startposities van eiseres en haar collega’s.

Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep van eiseres ongegrond verklaard en geen proceskostenvergoeding toegekend, omdat het beroep niet succesvol was. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun recht om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 16/8135 AW

uitspraak van 6 december 2017 van de meervoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiseres] , te [naam woonplaats] , eiseres,

en

het dagelijks bestuur van de Regionale Uitvoeringsdienst Zeeland, verweerder.

Procesverloop

Eiseres heeft beroep ingesteld tegen een besluit van 8 september 2016 (bestreden besluit) van het dagelijks bestuur. Dat besluit heeft betrekking op de weigering haar te bevorderen naar de bij haar functie behorende salarisschaal.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden in Middelburg op 2 november 2017. Eiseres is verschenen, vergezeld door haar echtgenoot. Het dagelijks bestuur heeft zich laten vertegenwoordigen door [naam vertegenwoordiger 1] en [naam vertegenwoordiger 2] .

Overwegingen

1. Op grond van de stukken en de behandeling ter zitting gaat de rechtbank uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Eiseres trad met ingang van 1 januari 2014 in dienst van de Regionale Uitvoeringsdienst Zeeland (RUD) in de functie van Inspecteur C. Bij die functie hoort de functieschaal 8. Eiseres is geplaatst in aanloopschaal 7. Haar bezwaar tegen die inschaling is ongegrond verklaard. Deze rechtbank heeft, bij uitspraak van 4 maart 2015, het beroep daartegen ongegrond verklaard. Daar is geen hoger beroep tegen ingesteld.
Het dagelijks bestuur heeft geweigerd eiseres per 1 januari 2015 te bevorderen naar de functieschaal, omdat zij slechts voor een beperkt deel van de functie ingezet kon worden. Het bezwaar van eiseres tegen die weigering is ongegrond verklaard. Daar is geen beroep tegen ingesteld.
Op 19 mei 2016 is de beoordeling over het jaar 2015 vastgesteld (primair besluit). In die beoordeling is geconcludeerd dat eiseres haar werkzaamheden met beperkte diepgang naar behoren uitvoert maar dat zij niet in staat is op termijn de functie van Inspecteur C in te vullen. Het invullen van de functie Inspecteur C is beoordeeld als matig. In de beoordeling is voorgesteld om de functiebeschrijving van Inspecteur D te laten waarderen en eiseres in die functie aan te stellen.
Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen de volgende tekst uit de beoordeling 2015: “Geen bevordering naar functieschaal 8, maar na waardering van de functie inspecteur D, haar aanstellen in deze functie”.
Bij het bestreden besluit heeft het dagelijks bestuur, overeenkomstig het advies van de Adviescommissie bezwaarschriften, het bezwaar van eiseres tegen de beslissing om haar niet te bevorderen naar de functieschaal 8 ongegrond verklaard, en bepaald dat de inschaling gebaseerd blijft op de aanloopschaal 7.
2. Eiseres heeft in beroep, samengevat en voor zover van belang voor de beoordeling in beroep, de ontwikkelingen beschreven rond haar overgang van de provincie Zeeland naar de RUD en daarna. Zij heeft alle controles in de provincie Zeeland zelfstandig uitgevoerd, en zij doet dat nog steeds tot volle tevredenheid van de opdrachtgevers. Eiseres wil beoordeeld worden op haar functioneren als zodanig en waarvoor zij is aangesteld.
De beoordeling van de competenties en werkresultaten in 2015 is volgens eiseres niet onderbouwd. Zij heeft de geplande handhavingsdoelstelling ruimschoots gehaald. De conclusie van haar leidinggevende met betrekking tot een nieuwe functiebeschrijving is volgens eiseres niet onderbouwd. Zij heeft gewezen op het bepaalde in artikel 6:19 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
3. In artikel C.5, vijfde lid, van de Collectieve Arbeidsvoorwaardenregeling Provincies (CAO) is bepaald dat de RUD de salarisschaal van de ambtenaar kan bepalen op die welke voorligt aan de salarisschaal die voor de functie geldt, indien de ambtenaar bij benoeming in de functie nog niet volledig voldoet aan het minimaal noodzakelijke niveau voor de functie. Na maximaal twaalf maanden geldt voor de ambtenaar de bij de uitkomst van de functiewaardering behorende salarisschaal, tenzij hij blijkens een beoordeling nog niet volledig voldoet aan het minimaal noodzakelijke niveau voor de functie.
4. De rechtbank staat eerst stil bij de vraag naar wat in beroep moet worden beoordeeld. Bezwaar en beroep kan alleen worden ingesteld tegen besluiten die zijn gericht op rechtsgevolg. Onder rechtsgevolg moet in dit verband worden verstaan: een wijziging in de rechten en plichten tussen eiseres als ambtenaar en de RUD als werkgever. Het niet bevorderen naar een hogere salarisschaal is ook op rechtsgevolg gericht, als daar om gevraagd is of als een dergelijke bevordering verwacht mag worden bij functioneren op een voldoende niveau.
In het primaire besluit zijn twee zogenoemde ‘rechtsgevolgen’ te onderscheiden. In de eerste plaats is de beoordeling over het functioneren in 2015 vastgesteld. In de tweede plaats is, als uitvloeisel daarvan, besloten om eiseres niet te bevorderen naar functieschaal 8.
Daarnaast is het voornemen uitgesproken om eiseres aan te stellen in de functie van inspecteur D, na waardering van die functie. Een voornemen is echter niet gericht op rechtsgevolg, omdat het geen verandering brengt in de rechtsverhouding tussen eiseres en de RUD. Daarom staat tegen dat voornemen geen bezwaar in de zin van de Awb open. De rechtbank zal zich dus niet uitlaten over wat eiseres tegen dat voornemen heeft aangevoerd. Eiseres kan bezwaar maken, en zo nodig beroep instellen, als zij wordt ontheven uit de huidige functie en wordt aangesteld in de functie van Inspecteur D.
Uit het bezwaarschrift van eiseres blijkt niet dat zij bezwaar heeft gemaakt tegen de vaststelling van de beoordeling. Die is dan ook in rechte komen vast te staan. Wel blijkt uit het beroepschrift van bezwaren tegen de beoordeling, maar die stond toen al in rechte vast en staat daarom nu niet meer ter discussie.
De rechtbank zal alleen een oordeel geven over de weigering eiseres naar de functieschaal te bevorderen.
5. Met betrekking tot die weigering overweegt de rechtbank het volgende.
Eiseres is bij haar indiensttreding bij de RUD geplaatst in de functie van Inspecteur C terwijl zij daar geen brede ervaring in had en zij eveneens technische achtergrond miste. Zij was voordien voornamelijk werkzaam in ondersteunende functies. Omdat zij nog veel te leren had en omdat zij de functie niet onmiddellijk volledig kon vervullen is zij in een aanloopschaal geplaatst; dit met het vooruitzicht, zoals beschreven in artikel C.5, vijfde lid van de CAO, dat zij in de functieschaal geplaatst zou worden wanneer zij de functie wel volledig zou vervullen.
In de beoordeling over het jaar 2014 zijn de afspraken over de loonontwikkeling beschreven. Die beoordeling vond plaats om te bezien of eiseres inmiddels voldeed aan de voorwaarden om naar de functieschaal bevorderd te worden. Toen is vastgesteld dat eiseres zich heeft ontwikkeld op het gebied van een zeer beperkt deel van de totale functie Inspecteur C en dat zij nog niet voldeed aan het minimaal noodzakelijke niveau van haar functie. Er zijn afspraken gemaakt waaraan eiseres moest voldoen om in de functieschaal te komen. Daarover heeft op 10 april 2015 een voortgangsgesprek plaatsgevonden.
In de beoordeling over het jaar 2015 is vastgesteld dat de ontwikkeling waardoor eiseres breder inzetbaar zou worden niet heeft plaatsgevonden. Er wordt niet voldoende inhoud gegeven aan de functie Inspecteur C. Die beoordeling staat in rechte vast.
Het dagelijks bestuur was dan ook bevoegd om eiseres niet te bevorderen naar de functieschaal. Niet is gebleken dat in redelijkheid geen gebruik kon worden gemaakt van die bevoegdheid.
6. Eiseres is het er niet mee eens dat het dagelijks bestuur wil dat zij de opleiding Handhaving Milieu (HAMIL) volgt, terwijl de collega’s die de functie Inspecteur C vervullen die opleiding niet hebben gevolgd en die eis aan hen ook niet wordt gesteld.
De rechtbank is uit de stukken gebleken, en ter zitting is toegelicht, dat eiser als enige niet-functievolger in de functie is benoemd. Alle collega’s waren bij hun vorige werkgever al inspecteur C en vervullen die functie volledig. Naar het oordeel van de rechtbank is dan ook begrijpelijk dat het dagelijks bestuur eiseres in de gelegenheid stelt om het gevraagde functieniveau te bereiken door de HAMIL-opleiding te volgen.
Dat dat van eiseres wel wordt gevraagd en niet van de collega’s in haar functie is gezien het verschil in startpositie niet als een schending van het gelijkheidsbeginsel op te vatten.
7. Volgens eiseres is haar toegezegd dat zij naar de functieschaal zou worden bevorderd als zij de werkzaamheden zou blijven doen die zij deed. Uit de stukken is de rechtbank niet gebleken dat een dergelijke toezegging is gedaan. Dat dergelijke toezeggingen zijn gedaan is niet aannemelijk omdat wat in het kader van de beoordeling over 2014 is besproken er juist op duidt dat eiseres niét in de functieschaal zou komen als zij zich niet aan aanvullende afspraken hield. Alleen al daarom is van schending van het vertrouwensbeginsel niet gebleken.
8. De rechtbank concludeert dat de beroepsgronden van eiseres niet slagen. Het beroep zal daarom ongegrond worden verklaard.
9. Omdat het beroep ongegrond wordt verklaard ziet de rechtbank geen reden om aan eiseres een vergoeding van proceskosten toe te kennen.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.S.M. van Bergen, voorzitter, en mr. W. Toekoen en mr. C.E.M. Marsé, leden, in aanwezigheid van mr. P. Oudkerk, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 6 december 2017.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.