ECLI:NL:RBZWB:2017:8013

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
22 november 2017
Publicatiedatum
7 december 2017
Zaaknummer
5836109 CV EXPL 17-1541
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil over franchiseovereenkomst met beroep op verrekening en ondeugdelijke prognose

In deze zaak, die voor de Rechtbank Zeeland-West-Brabant is behandeld, betreft het een geschil tussen een franchisegever en een franchisenemer. De franchisenemer, aangeduid als [naam 1], heeft in conventie een vordering ingesteld tegen de franchisegever, aangeduid als [eiseres], tot betaling van een bedrag van € 25.000,00, vermeerderd met wettelijke handelsrente. De franchisegever heeft verweer gevoerd en de vordering afgewezen. In reconventie heeft [naam 1] een aantal vorderingen ingesteld, waaronder een verklaring voor recht dat [eiseres] onrechtmatig heeft gehandeld en dat hij gedwaald heeft bij het sluiten van de franchiseovereenkomst. De kantonrechter heeft vastgesteld dat er een franchiseovereenkomst is gesloten op 19 november 2013 en dat [naam 1] op 1 maart 2015 heeft aangegeven deze te willen beëindigen. De kantonrechter heeft de vordering in conventie en reconventie beoordeeld en geconcludeerd dat het beroep op verrekening niet eenvoudig vast te stellen is, waardoor dit beroep wordt gepasseerd. Tevens is het beroep op dwaling afgewezen, omdat [naam 1] niet heeft aangetoond dat hij de overeenkomst niet zou hebben gesloten als hij de juiste informatie had ontvangen. De kantonrechter heeft de verdere beslissingen aangehouden en de zaak verwezen naar een volgende zitting op 20 december 2017 voor het nemen van een akte door [eiseres].

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Cluster I Civiele kantonzaken
Breda
zaak/rolnr.: 5836109 CV EXPL 17-1541
vonnis d.d. 22 november 2017
inzake
[eiseres] ,
gevestigd te [woonplaats] ,
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
gemachtigde: mr. W.C.J. Driessen, werkzaam ten kantore van Alkema | Vloet | Kuijpers Gerechtsdeurwaarders te Arnhem,
tegen
[woonplaats]h.o.d.n.
[naam 1],
wonende en zaakdoende te ( [adres] ,
gedaagde in conventie,
eiser in reconventie,
gemachtigde: mr. A.W. Dolphijn, advocaat te Houten.
Partijen worden hierna aangeduid als “ [eiseres] ” en “ [naam 1] ”.

1.Het verloop van het geding

De procesgang blijkt uit de volgende stukken:
a. het tussenvonnis in deze zaak van 14 juni 2017 met de daarin genoemde processtukken;
b. de conclusie van antwoord in reconventie van 11 juli 2017 met producties;
c. de brief zijdens [eiseres] van 27 juli 2017 met één productie;
d. de aantekeningen van de griffier van de mondelinge behandeling van 4 augustus 2017.

2.Het geschil

In conventie:
2.1
[eiseres] vordert om bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, [naam 1] te veroordelen tot betaling van een bedrag van € 25.000,00, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente over een bedrag van € 24.910,76 vanaf 12 september 2016 tot aan de dag der algehele voldoening, met veroordeling van [naam 1] in de proceskosten.
2.2
[naam 1] voert verweer en concludeert tot afwijzing van de vordering, met veroordeling van [eiseres] in de proces- en nakosten.
In reconventie:
2.3
[naam 1] vordert om bij vonnis, zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
- te verklaren voor recht dat [eiseres] jegens [naam 1] onrechtmatig heeft gehandeld ex artikel 6:162 van het Burgerlijk Wetboek (BW) en uit dien hoofde schadeplichtig is geworden jegens [naam 1] ;
- te verklaren voor recht dat [naam 1] heeft gedwaald bij zijn beslissing om een franchiseovereenkomst te sluiten met [eiseres] door onjuiste inlichtingen van [eiseres] en dat, ter opheffing van dit nadeel, [eiseres] verplicht is de dientengevolge door [naam 1] geleden schade te vergoeden;
- te verklaren voor recht dat [eiseres] jegens [naam 1] toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van de op haar rustende contractuele verplichtingen uit hoofde van de franchiseovereenkomst en uit dien hoofde schadeplichtig is geworden jegens [naam 1] ;
- [eiseres] te veroordelen tot betaling van een bedrag van € 29.660,12 uit hoofde van schadeloosstelling, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van opeisbaarheid tot aan de dag van de algehele voldoening, te betalen binnen vijf dagen na dagtekening van het vonnis;
- [eiseres] te veroordelen in de proces- en nakosten.
2.4
[eiseres] voert verweer en concludeert tot afwijzing van de vordering, kosten rechtens.

3.De beoordeling

In conventie en reconventie:
3.1
Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend, dan wel niet of onvoldoende betwist, staat tussen partijen het volgende vast:
- op 4 oktober 2013 is de eenmanszaak van [naam 1] ingeschreven in het handelsregister;
- op 19 november 2013 is er tussen partijen een franchiseovereenkomst gesloten, waarin is opgenomen dat [naam 1] onder de handelsnaam en franchiseformule van “ [naam 2] ” gaat ondernemen;
- per brief van 1 maart 2015 heeft [naam 1] aangegeven de franchiseovereenkomst te willen beëindigen;
- op 10 maart 2015 heeft [eiseres] [naam 1] bericht haar dienstverlening op te schorten;
- op 13 april 2015 heeft de heer [naam 3] zijn eenmanszaak “ [naam 2] ” ingeschreven in het handelsregister;
- per brief van 11 januari 2016 heeft [eiseres] de franchiseovereenkomst met [naam 1] ontbonden.
In conventie:
3.2
Alvorens in te gaan op de standpunten van partijen overweegt de kantonrechter dat [naam 1] in conventie op de hoofdvordering enkel een beroep doet op verrekening. In artikel 6:127 lid 2 BW is bepaald dat de bevoegdheid tot verrekening wordt verkregen, wanneer de schuldenaar een prestatie te vorderen heeft die beantwoordt aan zijn schuld jegens dezelfde wederpartij en hij bevoegd is zowel tot betaling van de schuld als tot het afdwingen van de betaling van de vordering. Het beroep op verrekening kan echter ex artikel 6:136 BW worden gepasseerd, indien de gegrondheid van het verrekening verweer niet op eenvoudige wijze is vast te stellen en de vordering overigens voor toewijzing vatbaar is.
3.3
De kantonrechter overweegt dat de vordering, die [naam 1] stelt te willen verrekenen met de vordering in conventie, gemotiveerd wordt betwist door [eiseres] . Dientengevolge is de kantonrechter van oordeel dat sprake is van een situatie zoals bedoeld in artikel 6:136 BW. Het beroep op verrekening dient dan ook te worden gepasseerd.
3.4
Daarnaast voert [naam 1] nog verweer tegen de hoogte van de vordering, de bestanddelen van de vordering en de nevenvorderingen. Nu de beoordeling van die verweren afhankelijk is van de beoordeling in reconventie zal iedere verdere beslissing in conventie worden aangehouden.
In reconventie:
Onrechtmatige daad:
3.5
[naam 1] stelt dat [eiseres] hem een ondeugdelijke prognose voor heeft gelegd in de precontractuele fase van de franchiseovereenkomst, zodat [eiseres] jegens hem een onrechtmatige daad heeft gepleegd. Ter onderbouwing van die stelling voert hij aan dat [eiseres] een benchmark uit 2009 heeft gehanteerd, die niet actueel was doordat geen rekening was gehouden met de negatieve marktontwikkelingen vanwege de economische crisis. Vervolgens doet [eiseres] een beroep op de omkering van de bewijslast ingevolge de Wet Acquisitiefraude (artikel 6:195 lid 1 BW).
3.6
[eiseres] voert bij conclusie van antwoord in reconventie aan dat er wel rekening is gehouden met de crisis en verwijst naar productie 12 bij de conclusie van antwoord in reconventie. Ter zitting voert zij aan dat de prognose bovendien is gebaseerd op de benchmark van 2012 en niet die van 2009. Deze is echter nog niet in het geding gebracht, zodat zij aanbiedt deze in het geding te brengen. Met betrekking tot de omkering van de bewijslast voert zij aan dat de Wet Acquisitiefraude ruim twee jaar later is ingetreden dan het moment dat de overeenkomst is gesloten, zodat deze niet van toepassing is op de onderhavige zaak.
3.7
De kantonrechter overweegt dat bij het in werking treden van de Wet Acquisitiefraude geen onderscheid is gemaakt in de toepasselijkheid van de bepalingen op overeenkomsten die zijn gesloten voor of na de datum van in werking treden. De kantonrechter is dan ook van oordeel dat deze van toepassing is op de onderhavige zaak. Bovendien is de door [eiseres] , ter onderbouwing van het tegendeel, aangehaalde metafoor van ‘de autogordel’ niet juist. Het gaat immers om een zorgplicht die al bestond voordat de Wet Acquisitiefraude in werking was getreden. Enkel is door artikel 6:195 lid 1 BW de bewijslast omgekeerd. Om in dezelfde metafoor te blijven, is door de Wet Acquisitiefraude bepaald dat de autofabrikant moet aantonen dat de geplaatste autogordels veilig zijn en is het niet de autokoper die moet bewijzen dat de gordels onveilig zijn.
3.8
Vervolgens is het meest verstrekkende verweer zijdens [eiseres] dat de prognose is gebaseerd op een andere benchmark dan [naam 1] stelt. De kantonrechter ziet in het verlengde van het onder 3.7 overwogene aanleiding [eiseres] in de gelegenheid te stellen de genormaliseerde en niet-genormaliseerde benchmark van 2012, voorzien van een toelichting, in het geding te brengen, zoals ook door [eiseres] aangeboden.
3.9
[eiseres] zal daartoe op de na te noemen rolzitting in de gelegenheid worden gesteld. Iedere verdere beslissing op dit punt wordt aangehouden.
Dwaling:
3.1
Van dwaling ex artikel 6:228 lid 1 sub a BW is sprake indien de overeenkomst is gesloten op basis van een onjuiste voorstelling van zaken, die veroorzaakt is door (een gebrek aan) inlichtingen van de wederpartij, waarbij die partij niet mocht aannemen dat de overeenkomst ook zonder die inlichtingen zou zijn gesloten. De kantonrechter overweegt dat, ook in het geval dat in deze procedure komt vast te staan dat [eiseres] [naam 1] onjuist heeft geïnformeerd, het beroep op dwaling niet kan slagen. [naam 1] heeft immers geenszins onderbouwd dat hij, als hij de werkelijke feiten onder ogen had gekregen, de overeenkomst niet had getekend, zodat niet kan worden vastgesteld dat [eiseres] niet mocht aannemen dat ook dan de overeenkomst zou zijn gesloten. Hierbij neemt de kantonrechter in ogenschouw dat [naam 1] heeft verklaard dat hij op zoek was naar een dergelijke constructie om meer vastigheid in zijn werkaanbod te krijgen. Bovendien is door [naam 1] niet gesteld of anderszins gebleken dat hij voorafgaande aan het tekenen van de franchiseovereenkomst een dermate goede bedrijfsvoering had dat hij bij de juiste voorstelling van zaken niet was overgegaan tot het tekenen van de franchiseovereenkomst. De gevorderde verklaring voor recht wordt dan ook afgewezen.
Toerekenbare tekortkoming:
3.11
Daarnaast vordert [naam 1] nog een verklaring voor recht dat sprake is van een toerekenbare tekortkoming in de nakoming van de overeenkomst door [eiseres] . [naam 1] beroept zich ook bij dit punt op de voorgelegde prognoses. De kantonrechter overweegt dat bij dit deel van de vordering de bewijslast niet is omgekeerd. Omdat er aanvullende informatie is gevraagd met betrekking tot het beroep op een onrechtmatige daad, ziet de kantonrechter aanleiding in de proceseconomie om op dit punt vooralsnog niet te beslissen. De beslissing zal dan ook worden aangehouden.
3.12
[naam 1] stelt vervolgens dat het verdwijnen van het lidmaatschap van de VLOK een toerekenbare tekortkoming in de nakoming van de overeenkomst door [eiseres] is. Tussen partijen staat echter vast dat dit is besloten door de franchiseraad, waarin de franchisenemers zijn vertegenwoordigd, zodat, voor zover al sprake is van een tekortkoming, deze niet kan worden toegerekend aan [eiseres] .
Schadevergoeding:
3.13
De gevorderde schadevergoeding ziet enkel op de gemaakte kosten ten tijde van de looptijd van de overeenkomst. Deze komen enkel voor toewijzing in aanmerking als sprake is van nadeelsopheffing ten gevolge van de vernietiging van de overeenkomst. Het beroep op dwaling is echter afgewezen en de overige stellingen kunnen niet leiden tot de vernietiging van de overeenkomst. Dientengevolge dient dit deel van de vordering te worden afgewezen.
Overige vorderingen:
3.14
De nevenvorderingen worden, gelet op het voorgaande, aangehouden.

4.De beslissing

De kantonrechter:
In conventie:
houdt iedere beslissing aan;
In reconventie:
verwijst de zaak naar de terechtzitting van
woensdag 20 december 2017 te 09.00 uur, voor het nemen van een akte na tussenvonnis door [eiseres] zoals bedoeld in overweging sub 3.8;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.G.M. Zander en in het openbaar uitgesproken op
22 november 2017.