In deze zaak heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 13 februari 2017 uitspraak gedaan in een geschil tussen een horeca-exploitant en de burgemeester van Breda. De burgemeester had de Drank- en Horecawetvergunning van de eiser geschorst voor een periode van vier weken, ingaande op 12 januari 2016, en daarnaast de openingstijden van de horeca-inrichting rondom thuiswedstrijden van NAC aangepast. De eiser, die zijn zaak exploiteert in Breda, heeft beroep ingesteld tegen dit besluit, waarbij hij aanvoert dat de burgemeester zich niet aan de regels van openbare bekendmaking heeft gehouden en dat er sprake is van strijd met het gelijkheidsbeginsel.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de burgemeester de bevoegdheid had om de sluitingstijden te wijzigen op basis van artikel 10, vierde lid, van de Drank- en Horecaverordening Breda 2014. De rechtbank oordeelt dat de uitleg van de burgemeester over deze bevoegdheid juist is en dat de schorsing van de vergunning niet onredelijk was, gezien de omstandigheden rondom de thuiswedstrijden. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de burgemeester zich niet aan het informatievoorschrift van openbare bekendmaking heeft gehouden, maar dat eiser hierdoor niet benadeeld is. De door eiser gestelde schade is niet het gevolg van het gebrek aan bekendmaking, maar volgt uit het besluit zelf. De rechtbank heeft de beroepsgrond over het gelijkheidsbeginsel verworpen, omdat eiser niet heeft aangetoond dat er sprake is van gelijke gevallen. Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard en het bestreden besluit in stand gelaten.