ECLI:NL:RBZWB:2017:7861

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
29 november 2017
Publicatiedatum
1 december 2017
Zaaknummer
6174132 CV EXPL 17-4537
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuurdersaansprakelijkheid en terugvordering van advocaatkosten door vennootschap in liquidatie

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 29 november 2017 uitspraak gedaan in een geschil tussen een vennootschap in liquidatie en haar bestuurder, die advocaatkosten door de vennootschap had laten betalen. De vennootschap vorderde terugbetaling van deze kosten, die waren gemaakt in een procedure ter voorkoming van liquidatie. De kantonrechter moest beoordelen of de bestuurder ernstig verwijtbaar had gehandeld en of er sprake was van vereenzelviging van het aandeelhoudersbelang met het belang van de vennootschap. De rechtbank concludeerde dat er geen voldoende vereenzelviging was en dat de bestuurder niet aansprakelijk was voor de kosten. De vordering van de vennootschap werd afgewezen, en het beslag dat was gelegd op de bankrekeningen van de bestuurder werd opgeheven. De rechtbank oordeelde dat de bestuurder niet onrechtmatig had gehandeld door de kosten ten laste van de vennootschap te brengen, aangezien deze kosten waren gemaakt in het belang van de vennootschap. De vennootschap werd veroordeeld in de proceskosten van de bestuurder.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Cluster I Civiele kantonzaken
Tilburg
zaaknummer: 6174132 CV EXPL 17-4537
vonnis van 29 november 2017
in de zaak van
[eiseres in conventie/gedaagde in reconventie]
,
gevestigd te [woonplaats 1] ,
eiseres in conventie, verweerster in reconventie,
verder te noemen: [eiseres in conventie/gedaagde in reconventie] ,
gemachtigde: mr. E.W. Mehring, advocaat te Den Haag,
tegen
[gedaagde in conventie/eiser in reconventie],
wonende te [woonplaats 2] ,
gedaagde in conventie, eiser in reconventie,
verder te noemen: [gedaagde in conventie/eiser in reconventie] ,
gemachtigde: mr. D.P.M.G. van den Boom, advocaat te Tilburg.

1.Het verloop van het geding

1.1.
De procesgang blijkt uit de volgende stukken:
a. het tussenvonnis van 6 september 2017 en de daarin genoemde stukken;
b. de akte houdende inbreng producties van de zijde van [gedaagde in conventie/eiser in reconventie] ;
c. de aantekeningen van de griffier van de zitting op 30 oktober 2017.
1.2.
Vervolgens is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiseres in conventie/gedaagde in reconventie] , voorheen [naam 1] , was een dochtervennootschap van [naam 2] .
2.2.
Op 21 maart 2014 hebben [gedaagde in conventie/eiser in reconventie] en [naam 3] (verder te noemen: [naam 3] ) afstand gedaan van 15% van hun gezamenlijke aandelen in het geplaatste kapitaal van [eiseres in conventie/gedaagde in reconventie] .
2.3.
Na voornoemde aandelentransactie was 80% van de aandelen van [eiseres in conventie/gedaagde in reconventie] in handen van [naam 2] . [gedaagde in conventie/eiser in reconventie] en [naam 3] waren ieder voor 10% aandeelhouder alsmede statutair bestuurder van [eiseres in conventie/gedaagde in reconventie] . Enig bestuurder en aandeelhouder van [naam 3] is de heer [naam 3] (verder te noemen: [naam 3] ).
2.4.
Op de algemene vergadering van aandeelhouders van 10 juli 2014 is het besluit tot ontbinding van [eiseres in conventie/gedaagde in reconventie] genomen.
2.5.
[eiseres in conventie/gedaagde in reconventie] heeft de factuur van [naam 4] . (verder te noemen: [naam 4] ) van 4 augustus 2014 ad € 6.050,00 betaald. De facturen van [naam 5] (verder te noemen: [naam 5] ) van 3 september 2014, 17 september 2014 en 20 oktober 2014, met een totaal van € 24.835,23, zijn ook door [eiseres in conventie/gedaagde in reconventie] betaald.
2.6.
[naam 1] , [gedaagde in conventie/eiser in reconventie] , [naam 3] en [naam 3] (gezamenlijk te noemen: [naam 6] ) hebben in kort geding gevorderd dat het [naam 2] niet is toegestaan om gebruik te maken van het stemrecht verbonden aan de door haar van [naam 3] en [gedaagde in conventie/eiser in reconventie] op 21 maart 2014 op oneigenlijke wijze verkregen aandelen, op straffe van een dwangsom. [naam 3] heeft zijn vordering ter zitting ingetrokken.
In het kort geding vonnis van deze rechtbank van 3 oktober 2014 is onder meer het volgende overwogen:

3.8. Met [naam 2] is de voorzieningenrechter van oordeel dat de vordering, voor zover ingesteld door [naam 1] , moet worden afgewezen. De stelling van [naam 6] dat de vordering mede namens [naam 1] is ingesteld, omdat haar vennootschapsbelang wordt geraakt kan niet tot de conclusie leiden dat zij bevoegd is een vordering als de onderhavige in te stellen. In onderhavige zaak gaat het om een geschil tussen de aandeelhouders van [naam 1] , te weten [gedaagde in conventie/eiser in reconventie] en [naam 3] Beheer als minderheidsaandeel-houders en [naam 2] als meerderheidsaandeelhouder. De vordering kan om die reden enkel door de aandeelhouders van [naam 1] worden ingesteld.
(...)
3.11.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter zijn er voorshands onvoldoende aanwijzingen dat [naam 2] ten tijde van de aandelenoverdracht op 21 maart 2014 reeds de bedoeling had om [naam 1] te ontbinden. Daarom is thans niet in hoge mate aannemelijk dat de bodemrechter de overeenkomst tot aandelenoverdracht zal vernietigen op grond van dwaling en/of bedrog, dan wel op grond van onrechtmatig handelen. Gelet op de gemotiveerde betwisting door [naam 2] is nadere bewijsvoering nodig om dat te kunnen vaststellen. Anders dan dat [gedaagde in conventie/eiser in reconventie] en [naam 3] Beheer de door [naam 2] aangevoerde verweren weerspreken, hebben zij immers geen concrete feiten en omstandigheden gesteld op grond waarvan kan worden geconcludeerd dat [naam 2] reeds ten tijde van de aandelenoverdracht voornemens was om [naam 1] te ontbinden. Nu een procedure in kort geding zich niet leent voor nadere bewijsvoering en [gedaagde in conventie/eiser in reconventie] en [naam 3] beheer derhalve hun stelling thans niet aannemelijk hebben kunnen maken, zal de vordering dan ook worden afgewezen.”
De voorzieningenrechter heeft [naam 1] , [gedaagde in conventie/eiser in reconventie] en [naam 3] Beheer veroordeeld in de proceskosten, welke kosten aan de zijde van [naam 2] zijn begroot op € 1.424,00.
2.7.
[eiseres in conventie/gedaagde in reconventie] bevindt zich sinds 30 oktober 2014 in liquidatie.
2.8.
De gemachtigde van [eiseres in conventie/gedaagde in reconventie] heeft [gedaagde in conventie/eiser in reconventie] en [naam 3] bij brief van 28 januari 2015 gesommeerd tot betaling van een bedrag van € 32.309,23, zijnde het totaal van de hiervoor onder 2.5. en 2.6. genoemde bedragen. In die brief is verder vermeld dat [eiseres in conventie/gedaagde in reconventie] bij niet tijdige betaling de vordering zal verrekenen met de salarisbetaling/
eindafrekening voor januari 2015 van [gedaagde in conventie/eiser in reconventie] en met die van [naam 3] , ieder voor de helft van het bedrag.
2.9.
Er heeft geen betaling plaatsgevonden.
2.10.
Op 28 januari 2015 is van de bankrekening van [eiseres in conventie/gedaagde in reconventie] een bedrag van € 16.412,64 naar [gedaagde in conventie/eiser in reconventie] overgemaakt.
2.11.
Op 5 juli 2017 heeft [eiseres in conventie/gedaagde in reconventie] , na daartoe strekkend verlof van de voorzieningenrechter van deze rechtbank, ten laste van [gedaagde in conventie/eiser in reconventie] conservatoir beslag laten leggen onder de ABN AMRO Bank N.V. en de ING Bank N.V., beiden statutair gevestigd te Amsterdam, mede kantoorhoudende te Capelle aan den IJssel, ter verzekering van een vermeende vordering, inclusief rente en kosten, van € 21.000,00.

3.Het geschil

3.1.
[eiseres in conventie/gedaagde in reconventie] vordert bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, [gedaagde in conventie/eiser in reconventie] te veroordelen tot betaling van:
- € 16.412,64, primair uit hoofde van schadevergoeding ten gevolge van onrechtmatig handelen en subsidiair wegens ongerechtvaardigde verrijking, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 28 januari 2015, althans vanaf 7 juni 2017, althans vanaf de dag van de dagvaarding tot aan de voldoening;
- proceskosten;
- buitengerechtelijke incassokosten.
3.2.
[gedaagde in conventie/eiser in reconventie] voert verweer en vordert opheffing van het beslag binnen drie dagen na het te wijzen vonnis, althans een in goede justitie te bepalen termijn, met veroordeling van [eiseres in conventie/gedaagde in reconventie] in de werkelijk gemaakte en nog te maken kosten aan de zijde van [gedaagde in conventie/eiser in reconventie] die verband houden met deze procedure, althans [eiseres in conventie/gedaagde in reconventie] te veroordelen in de proceskosten, de hoogte in goede justitie te bepalen, te vermeerderen met de nakosten en de wettelijke rente indien deze kosten niet binnen veertien dagen na betekening van het te wijzen vonnis zijn voldaan.

4.De beoordeling

4.1.
Vast staat dat [eiseres in conventie/gedaagde in reconventie] facturen van [naam 5] met een totaal van € 24.835,23, een factuur van [naam 4] van € 6.050,00 alsmede de proceskosten in kort geding van € 1.424,00 heeft betaald.
4.2.
[eiseres in conventie/gedaagde in reconventie] heeft aan haar vordering ten grondslag gelegd dat de door [naam 5] in rekening gebrachte kosten zijn gemaakt in het kader van de gevoerde kort geding procedure in 2014. Die kosten, evenals de proceskostenveroordeling die toen is uitgesproken, moeten door [gedaagde in conventie/eiser in reconventie] (en [naam 3] ) betaald worden. Ter onderbouwing van deze stelling wijst [eiseres in conventie/gedaagde in reconventie] op rechtsoverweging 3.8. van het kort geding vonnis van 3 oktober 2014 (zie hiervoor onder 2.6.). Nu daarin is geoordeeld dat enkel de aandeelhouders van [naam 1] de vordering konden instellen, zijn het ook die aandeelhouders die de kosten van de procedure moeten dragen, aldus [eiseres in conventie/gedaagde in reconventie] . [eiseres in conventie/gedaagde in reconventie] heeft deze kosten berekend op € 24.835,23 aan facturen Boom Advocaten B.V., € 1.424,00 aan proceskosten kort geding en € 6.050,00 aan factuur [naam 4] ., en aldus voor een totaal bedrag van € 32.309,23. Door dit bedrag ten laste te brengen van de vennootschap, hebben [gedaagde in conventie/eiser in reconventie] en [naam 3] B.V. onrechtmatig gehandeld. [eiseres in conventie/gedaagde in reconventie] wenste de aldus ten onrechte in rekening gebrachte kosten te verrekenen met het nog uit te betalen salaris van [gedaagde in conventie/eiser in reconventie] en [naam 3] . Bij brief van 28 januari 2015 is aan [gedaagde in conventie/eiser in reconventie] medegedeeld dat bij niet betaling [eiseres in conventie/gedaagde in reconventie] de helft van het bedrag (zijnde € 16.154,62) zal worden verrekend met zijn salarisbetaling/eindafrekening van januari 2015. Desondanks heeft [gedaagde in conventie/eiser in reconventie] op 28 januari 2015 opdracht gegeven aan [eiseres in conventie/gedaagde in reconventie] om ten gunste van hem een salarisbetaling uit te voeren van € 16.412,64. Dit acht [eiseres in conventie/gedaagde in reconventie] (ook) onrechtmatig, althans heeft [gedaagde in conventie/eiser in reconventie] zich aldus ongerechtvaardigd verrijkt, enerzijds omdat Van de Star aldus het recht op verrekening heeft miskent en anderzijds doordat [gedaagde in conventie/eiser in reconventie] ten tijde van de overboeking niet meer gerechtigd was om over de bankrekening te beschikken, omdat met het liquidatiebesluit van 30 oktober 2014 zijn functie als statutair directeur van de vennootschap per direct eindigde en hij op diezelfde datum expliciet is ontslagen. [eiseres in conventie/gedaagde in reconventie] stelt dat zij op 7 juni 2017 een vordering op [gedaagde in conventie/eiser in reconventie] heeft van € 17.210,45, zijnde het bedrag van € 16.154,62 inclusief vertragingsrente.
4.3.
[gedaagde in conventie/eiser in reconventie] heeft daartegen ingebracht dat de facturen van [naam 5] niet uitsluitend betrekking hadden op het kort geding maar ook op uitgebreide advisering van [naam 1] , onder andere in het kader van het voorgenomen besluit tot ontbinding van de vennootschap. Het grootste gedeelte van de uren werd besteed in de periode voor het kort geding, aldus [gedaagde in conventie/eiser in reconventie] . Verder heeft [gedaagde in conventie/eiser in reconventie] aangevoerd dat [naam 1] wel degelijk een zelfstandige vordering en een gerechtvaardigd zelfstandig belang had bij de kort geding procedure. Het ging immers om haar voortbestaan. Het oordeel van de voorzieningenrechter brengt bovendien niet met zich mee dat de kosten van de procedure niet door [naam 1] gedragen kunnen worden. De factuur van [naam 4] . betroffen kosten die zijn gemaakt om het personeel voor te kunnen lichten ter zake de situatie die was ontstaan door de aanstaande liquidatie van de vennootschap. [naam 4] . is een juridisch adviseur in arbeidszaken, aldus [gedaagde in conventie/eiser in reconventie] .
4.4.
De kantonrechter stelt vast dat [eiseres in conventie/gedaagde in reconventie] [gedaagde in conventie/eiser in reconventie] aan spreekt op grond van onrechtmatig handelen als bestuurder van [eiseres in conventie/gedaagde in reconventie] , door de bewuste facturen ten laste te brengen van de vennootschap. Beoordeling van deze stelling dient daarom plaats te vinden aan de hand van artikel 2:9 BW dat de bestuurder aansprakelijk stelt voor onbehoorlijk bestuur, indien aan hem een ernstig verwijt kan worden gemaakt (art. 2:9, tweede lid BW).
4.5.
Gelet op het uitgebreide verweer van [gedaagde in conventie/eiser in reconventie] , inhoudende - kort gezegd - dat het geoorloofd was de facturen door de vennootschap te laten betalen, zal de kantonrechter eerst dit bespreken.
4.5.1.
Het verweer van [gedaagde in conventie/eiser in reconventie] begrijpt de kantonrechter zo, dat zijn stelling is dat zijn belangen als minderheidsaandeelhouder zo is verweven, althans op één lijn ligt, met het belang van [eiseres in conventie/gedaagde in reconventie] , destijds [naam 1] , als vennootschap dat dit moet betekenen dat de (advocaat)kosten die zijn gemoeid met het juridisch dispuut ter zake dat gezamenlijk belang, voor rekening van [eiseres in conventie/gedaagde in reconventie] moeten komen.
4.5.2.
Aan de orde is dus de vraag of het aandeelhoudersbelang, in het bijzonder hier: het
minderheidsaandeelhoudersbelang van [gedaagde in conventie/eiser in reconventie] (en van [naam 3] ) in dit geval gelijk te stellen is met het vennootschappelijk belang van [eiseres in conventie/gedaagde in reconventie] . [gedaagde in conventie/eiser in reconventie] kan worden gevolgd in zijn opvatting dat, zij het onder omstandigheden, het aandeelhoudersbelang voor een aanzienlijk deel kan samenvallen met het vennootschapsbelang. Daarvan kan bijvoorbeeld sprake zijn indien een onderneming die door de besloten vennootschap wordt gevoerd, feitelijk wordt gevoerd door de directeur, (enig en groot-)aandeelhouder. De kantonrechter vindt voor deze opvatting steun in de memorie van toelichting bij de wet Flexibilisering B.V.-recht (Kamerstukken II 2006/07, 31058, 3, p.3).
“Het belang van de vennootschap vereist dat in de besluitvorming tevens de belangen van andere partijen die bij de vennootschap zijn betrokken worden meegewogen, zoals werknemers, afnemers en leveranciers. Ook in het herziene B.V.-recht blijft het belang van de vennootschap onverminderd gelden. Wel zal de grotere flexibiliteit die de wet gaat bieden aan de oprichters en aandeelhouders de invulling van dit begrip kleuren. Bij kleine vennootschappen met een beperkt aantal aandeelhouders zal het vennootschappelijk belang dichter liggen bij het belang van de aandeelhouders dan bij een grote vennootschap met veel werknemers en maatschappelijke belangen.”
Echter, de situatie van de directeur-groot aandeelhouder, verschilt sterk van die waar het in deze procedure om gaat. Hier is sprake van een situatie waarin de besloten vennootschap [naam 1] een dochter is van [naam 2] en zijn er werknemers werkzaam in de onderneming die door de vennootschap wordt gevoerd. Dat maakt dat de vennootschap ook rekening dient te houden met die belangen. Dat kan er toe leiden dat beslissingen die de vennootschap als zodanig raken, kunnen zijn ingegeven door beleid van de moeder en door inzichten binnen het concern voor wat betreft de allocatie van mensen en middelen. Zo stelt [eiseres in conventie/gedaagde in reconventie] in dit geval dat [naam 2] een internationale herstructurering wilde doorvoeren, als gevolg (mede) waarvan Vitaphne Nederland moest worden geliquideerd. Indien en voor zover daar andere motieven aan te grondslag zouden liggen (zoals het op een zijspoor zetten van [gedaagde in conventie/eiser in reconventie] en [naam 3] ), zijn die in deze procedure niet, althans onvoldoende, vast komen te staan. Nog afgezien van deze omstandigheid, acht de kantonrechter ook van belang het feit dat [gedaagde in conventie/eiser in reconventie] en [naam 3] B.V een minderheidsbelang vertegenwoordigen. Dat maakt dat dat belang, zo mogelijk nog moeilijker te vereenzelvigen valt met dat van de vennootschap. Het enkele feit dat [gedaagde in conventie/eiser in reconventie] het behoud van de vennootschap voor ogen heeft, en [naam 2] de vennootschap wil liquideren, maakt niet dat het belang van [gedaagde in conventie/eiser in reconventie] (als aandeelhouder) is te vereenzelvigen met dat van de vennootschap. Immers, zo volgt uit het voorgaande, kunnen andere belangen nopen tot andere beslissingen, mogelijk zelf tot liquidatie van de vennootschap waarbij de ondernemingsactiviteiten worden ondergebracht bij andere (bestaande of nieuw op te richten) vennootschappen.
4.5.3.
In het licht van de beoordelingsmaatstaf van artikel 2:9 BW, tweede lid, kan uit het voorgaande echter niet de conclusie worden getrokken dat [gedaagde in conventie/eiser in reconventie] ernstig verwijtbaar heeft gehandeld door de facturen te laten betalen door de vennootschap. Hierbij speelt een rol dat het een procedure een kort geding betrof waarin een voorlopig oordeel is gegeven en in dat kader is geoordeeld dat [naam 1] geen partij kon zijn in de rechtsstrijd tussen [gedaagde in conventie/eiser in reconventie] en [naam 3] ( [naam 3] ) en [naam 2] , maar onbetwist ook is ingestoken vanuit het belang van de [naam 1] nu het om het voorbestaan van de vennootschap ging. Anders gezegd: kosten ten laste brengen van de vennootschap in verband met een procedure die het oogmerk heeft om te voorkomen dat de vennootschap wordt geliquideerd, kan niet zondermeer als onbehoorlijk bestuur worden aangemerkt, ook al is die procedure, begeleid door een advocaat, in kort geding niet succesvol. Dit geldt voor zowel de facturen van [naam 5] als voor die van [naam 4] , indien beide facturen zien op kosten van de kort geding procedure (zoals [eiseres in conventie/gedaagde in reconventie] stelt), en des te sterker voor de factuur van [naam 4] indien deze ziet op bijstand gericht op de voorlichting aan het personeel over het liquidatiebesluit (zoals [gedaagde in conventie/eiser in reconventie] beweert). Dit betekent dat de stelling van [eiseres in conventie/gedaagde in reconventie] dat [gedaagde in conventie/eiser in reconventie] als bestuurder onrechtmatig heeft gehandeld, geen stand houdt. Aldus had [eiseres in conventie/gedaagde in reconventie] geen recht op verrekening jegens [gedaagde in conventie/eiser in reconventie] .
4.6.
[eiseres in conventie/gedaagde in reconventie] voert echter tevens aan dat [gedaagde in conventie/eiser in reconventie] onrechtmatig het bedrag van € 16.412,64 vanuit de vennootschap naar zijn rekening heeft overgeboekt. Die onrechtmatigheid kan niet bestaan in het miskennen van het recht op verrekening, nu hiervoor is overwogen en beslist dat [eiseres in conventie/gedaagde in reconventie] dat recht niet had. [eiseres in conventie/gedaagde in reconventie] stelt ook dat [gedaagde in conventie/eiser in reconventie] niet gerechtigd was die overboeking te doen, nu hij als statutair directeur reeds was ontslagen. Dit laatste feit is door [gedaagde in conventie/eiser in reconventie] niet betwist. [eiseres in conventie/gedaagde in reconventie] heeft er op gewezen dat uit het banksysteem (overgelegd als productie 11) blijkt dat het [gedaagde in conventie/eiser in reconventie] is geweest die tot de overschrijving opdracht heeft gegeven. Uit het verweer van [gedaagde in conventie/eiser in reconventie] leidt de kantonrechter af dat hij recht had op het bedrag en de overboeking dus niet onrechtmatig was, ‘wie die betaling ook heeft gedaan’ en dat hij de bankpas van de vennootschap wel degelijk had ingeleverd. Dit verweer acht de kantonrechter onvoldoende, waardoor voorshands bewezen wordt geacht dat [gedaagde in conventie/eiser in reconventie] de overboeking heeft gedaan. Nu vaststaat dat hij daartoe niet bevoegd was (want inmiddels als statutair directeur ontslagen), is die overboeking als onrechtmatig aan te merken. Dit enkele feit kan evenwel niet tot toewijzing van de vordering van [eiseres in conventie/gedaagde in reconventie] leiden. Immers, [eiseres in conventie/gedaagde in reconventie] heeft als schade van deze onrechtmatige handeling uitsluitend aangevoerd de in haar ogen ten onrechte in rekening gebrachte facturen. Hiervoor is beslist dat zij daartoe geen vordering had op [gedaagde in conventie/eiser in reconventie] . Andere schade is niet gesteld, noch gebleken. Omdat [gedaagde in conventie/eiser in reconventie] onbetwist heeft gesteld dat hij recht had op de bewuste (loon)betaling, kan geen sprake zijn van onverschuldigde betaling of ongerechtvaardigde verrijking.
4.7.
Op grond van het voorgaande kan de vordering van [eiseres in conventie/gedaagde in reconventie] niet worden toegewezen.
4.8.
[gedaagde in conventie/eiser in reconventie] vraagt opheffing van het beslag. Nu de vordering waarvoor beslag is gelegd niet wordt toegewezen, bestaat er aanleiding het beslag op te heffen binnen drie dagen nadat dit vonnis aan [eiseres in conventie/gedaagde in reconventie] is betekent.
4.9.
Nu [eiseres in conventie/gedaagde in reconventie] in het ongelijk is gesteld, wordt zij in de proceskosten in conventie aan de zijde van [gedaagde in conventie/eiser in reconventie] veroordeeld. De kantonrechter ziet geen aanleiding [eiseres in conventie/gedaagde in reconventie] tot betaling van de werkelijke kosten te veroordelen. Volgens vaste jurisprudentie is slechts in bijzondere gevallen vergoeding van de werkelijk gemaakte proceskosten aangewezen. Dat is bijvoorbeeld het geval wanneer het instellen van de vordering, gelet op de evidente ongegrondheid ervan, in verband met de betrokken belangen van de wederpartij achterwege had behoren te blijven. Hiervan kan eerst sprake zijn als eiser zijn vordering baseert op feiten en omstandigheden waarvan hij de onjuistheid kende dan wel behoorde te kennen of op stellingen waarvan hij op voorhand moest begrijpen dat deze geen kans van slagen hadden. Bij het aannemen van misbruik van procesrecht of onrechtmatig handelen door het aanspannen van een procedure past terughoudendheid, gelet op het recht op toegang tot de rechter dat mede gewaarborgd wordt door art. 6 EVRM. De kantonrechter zal de proceskosten aan de zijde van [gedaagde in conventie/eiser in reconventie] daarop vaststellen op € 600,00 (2 punten á € 300,00 per punt).

5.De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
wijst de vorderingen af;
5.2.
heft op binnen drie dagen nadat dit vonnis aan [eiseres in conventie/gedaagde in reconventie] is betekend, de ten laste van [gedaagde in conventie/eiser in reconventie] door [eiseres in conventie/gedaagde in reconventie] krachtens een beslagverlof van 4 juni 2017 van de voorzieningenrechter van deze rechtbank gelegde conservatoire beslagen onder ABN AMRO bank N.V. en ING bank N.V.;
5.3.
veroordeelt [eiseres in conventie/gedaagde in reconventie] de proceskosten aan de zijde tot op heden vastgesteld op € 600,00;
5.4.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.J.M. Rouwen, en in het openbaar uitgesproken op 29 november 2017.