ECLI:NL:RBZWB:2017:7634

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
20 november 2017
Publicatiedatum
23 november 2017
Zaaknummer
AWB 17_4323
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van een maatwerkvoorziening op grond van de Wmo 2015 voor de meerkosten van woonvoorzieningen/badkamer

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 20 november 2017 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Etten-Leur. Eiser heeft beroep ingesteld tegen de afwijzing van zijn verzoek om een maatwerkvoorziening op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015) voor de meerkosten van een badkamer, die noodzakelijk zou zijn voor zijn dochter met een neurologische aandoening. Eiser stelt dat de aanpassing van de badkamer medisch noodzakelijk is en dat deze moet aansluiten op de slaapkamer van zijn dochter. Het college heeft de aanvraag afgewezen, omdat de kosten voor de badkamer als algemeen gebruikelijk worden beschouwd en er geen noodzaak is aangetoond voor een eigen badkamer voor de dochter.

Tijdens de zitting op 9 oktober 2017 heeft eiser zijn standpunt toegelicht, waarbij hij heeft gewezen op de noodzaak van de aanpassing voor de zelfredzaamheid van zijn dochter. Het college heeft echter betoogd dat de woning van eiser, die in aanbouw was, niet voldeed aan de eisen voor een maatwerkvoorziening, omdat de noodzaak voor de aanpassing niet meer kon worden vastgesteld na de start van de bouw. De rechtbank heeft de argumenten van eiser en het college gewogen en geconcludeerd dat de afwijzing van de aanvraag door het college terecht was. De rechtbank oordeelde dat de kosten voor de badkamer binnen het normale bestedingspatroon van een woning vallen en dat er geen specifieke medische noodzaak was aangetoond voor de gevraagde aanpassing.

De rechtbank heeft het beroep van eiser ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep bij de Centrale Raad van Beroep binnen zes weken na verzending van de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 17/4323 WMO15

uitspraak van 20 november 2017 van de meervoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiser] , te [woonplaats] , eiser,

gemachtigde: mr. J.G.J. Spieker,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Etten-Leur(het college), verweerder.

Procesverloop

Eiser heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 9 mei 2017 (bestreden besluit) van het college inzake de afwijzing van zijn verzoek om een vergoeding voor het aanpassen van de woning aan de [adres1] ten behoeve van zijn dochter [naam dochter] .
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden in Breda op 9 oktober 2017. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M. Spruijt.

Overwegingen

1. Op grond van de stukken en de behandeling ter zitting gaat de rechtbank uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Eisers dochter [naam dochter] , geboren op [geboortedatum] , heeft een neurologische aandoening als gevolg waarvan zij meervoudig gehandicapt is.
Op 7 februari 2014 hebben eiser en zijn echtgenote een omgevingsvergunning aangevraagd voor het bouwen van een woning met bijgebouw aan de [adres1] . Het bijgebouw zal worden gebruikt als mantelzorgwoning voor het verlenen van mantelzorg aan [naam dochter] .
Bij besluit van 26 maart 2014 heeft het college de gevraagde vergunning verleend. Eind september 2014 zijn eiser en zijn echtgenote gestart met de bouw van hun woning.
Op 14 november 2014 heeft het college een melding van eiser ontvangen voor een maatwerkvoorziening op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015) vanwege de meerkosten van woonvoorzieningen voor [naam dochter] . Deze meerkosten bestaan blijkens de offerte van Bouwbedrijf [naam bouwbedrijf] van 19 november 2014 uit de realisatie van een badkamer voor [naam dochter] van € 19.553,60. Naar aanleiding daarvan hebben twee Wmo-consulenten op 13 februari 2015 een huisbezoek bij eiser afgelegd.
Op 7 april 2015 hebben eiser en zijn echtgenote een aanvraag ingediend voor een maatwerkvoorziening op grond van de Wmo 2015 vanwege de meerkosten van woonvoorzieningen voor [naam dochter] van € 19.553,60.
Bij besluit van 20 april 2015 (primair besluit) heeft het college afwijzend beslist op de aanvraag. Tegen dit besluit heeft eiser bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 13 augustus 2015 heeft het college aan eiser een mantelzorgwoningsubsidie toegekend van € 2.000,- en een vergoeding voor verhuis- en inrichtingskosten van € 2.468,-.
Bij besluit op bezwaar van 19 oktober 2015 heeft het college de bezwaren ongegrond verklaard. Eiser heeft de aanvraag om een maatwerkvoorziening ingediend nadat hij was begonnen met de realisatie van de woonvoorziening. Het college stelt dat blijkens de jurisprudentie het in een dergelijk geval alleen gehouden is een maatwerkvoorziening te verstrekken indien en voor zover ten tijde van de aanvraag de noodzaak van de voorziening nog kan worden vastgesteld en als de voorziening als goedkoopst adequaat kan worden gekwalificeerd. Het college stelt dat het niet meer kan onderzoeken en vaststellen of de gevraagde maatwerkvoorziening als goedkoopst-adequaat kan worden gekwalificeerd. Het college heeft eisers aanvraag om een maatwerkvoorziening dan ook afgewezen.
De rechtbank heeft op 1 augustus 2016 het tegen dit besluit op bezwaar ingestelde beroep gegrond verklaard en dit besluit vernietigd (zaaknummer 15/7593 WMO15). De rechtbank was onder meer van oordeel dat het feit dat eiser en zijn echtgenote reeds eind september 2014 zijn gestart met de bouw van hun nieuwe woning niet zonder meer meebrengt dat daarna de noodzaak, adequaatheid en passendheid van de gevraagde voorziening niet meer kon worden vastgesteld.
Verzekeringsarts [naam arts] en ergonomisch adviseur [naam adviseur] hebben in opdracht van het college onderzoek verricht naar de beperkingen van [naam dochter] en naar de voorzieningen die die beperkingen kunnen compenseren. Zij hebben op 28 september 2016 een huisbezoek afgelegd. Uit dat onderzoek is gebleken dat een woning geschikt is voor [naam dochter] als deze aan de volgende vijf voorwaarden voldoet:

1. De woning dient rolstoel toe- en doorgankelijk te zijn.

a. Draaicirkel in elke gebruiksruimte (ca. 150 cm.);
b. Voldoende ruimte voor de verzorgers en nodige attributen;

2. Toegang rolstoel geschikt vanaf de straatzijde.

3. Een rolstoel geschikte slaapkamer (ca. 10 m2) op de begane grond, verder voldoen aan

standaard bouwvoorschriften (woningwetwoning);

4. Een natte cel op de begane grond (ca. 6 a 7 m2) direct aansluitend op de slaapkamer.

a. Vlakke douchevloer;
b. Onderrijdbare wastafel met lange spiegel;
c. Standaard toilet;
d. Standaard douchekraan.

5. Algemeen.

a. i.v.m. rolstoel gebruik deuren dagmaat (85 tot 90 cm.);
b. i.v.m. rolstoel gebruik deuren geen drempels. Doorgaans gaat het dan om, de toegangsdeur(en), deur woonkamer/keuken, deur hal, deur slaapkamer en deur natte cel.
Met het bestreden besluit heeft het college opnieuw beslist op het bezwaar, waarbij dat bezwaar alsnog gegrond is verklaard. Het college is daartoe overgegaan, omdat het alsnog een inhoudelijk oordeel heeft kunnen geven over eisers hulpvraag. Het college ziet echter geen reden om bovenop de reeds verstrekte voorzieningen van € 4.468,- een (aanvullende) vergoeding te verstrekken voor de meerkosten aan eisers woning. Het college stelt dat er op grond van de Wmo 2015 geen aanspraak bestaat op de (meer)kosten die eiser voor [naam dochter] badkamer heeft gemaakt. Uit onderzoek blijkt dat de beperkingen van [naam dochter] niet zodanig zijn dat zij een eigen badkamer nodig heeft. Voorts zijn verschillende in de badkamer gerealiseerde voorzieningen, zoals elektra, verlichting en bredere deuren, niet noodzakelijk dan wel zijn deze algemeen gebruikelijk en aan het achterwege laten van een drempel tijdens de bouw zijn geen kosten verbonden. In iedere woning dient in ieder geval één badkamer gerealiseerd te worden, die beschikt over verschillende voorzieningen, zoals een wastafel, een spiegel, een toilet en douchekraan. Niettemin heeft het college vastgesteld dat [naam dochter] een badkamer nodig heeft die iets groter is dan wettelijk gezien is voorgeschreven. Het college stelt de kosten van deze gering grotere oppervlakte niet te hoeven compenseren, omdat deze passen binnen het normale aanschafpatroon van een vrijstaande woning van ca. € 490.000,- en eiser bij de bouw van de woning gemakkelijk rekening had kunnen houden met een voor [naam dochter] noodzakelijke indeling zonder dat er noemenswaardige meerkosten optreden. Geheel ten overvloede merkt het college nog op dat als er al eventuele meerkosten overblijven die niet als algemeen gebruikelijk kunnen worden beschouwd, deze kunnen worden voldaan uit het budget van € 4.468,-, dat door hem reeds aan eiser is toegekend. Subsidiair stelt het college dat uit onderzoek door ergonomisch adviseur [naam adviseur] is gebleken dat er ten tijde van de aanvraag tenminste twee huurwoningen, [adres2] en [adres3] , in [woonplaats] beschikbaar waren die met kleine(re) aanpassingen zonder meer geschikt waren voor [naam dochter] . Verhuizing naar de [adres3] zou de goedkoopst adequate voorziening zijn geweest, aldus het college.
2. Eiser heeft in beroep samengevat aangevoerd dat uit het medisch verslag volgt dat een grotere badkamer medisch noodzakelijk is en dat er een noodzaak is deze aan te laten sluiten op de slaapkamer van [naam dochter] . Eiser stelt dan ook dat een grotere badkamer dient te worden vergoed vanuit de Wmo nu de omvang en situering noodzakelijk zijn voor [naam dochter] om in en om de woning te kunnen leven. Eiser kan zich niet verenigen met het standpunt van het college dat die kosten zijn aan te merken als algemeen gebruikelijk. Ten aanzien van het subsidiaire standpunt van het college stelt eiser dat niet is aangetoond dat de woning aan de [adres3] passend is voor het hele gezin. Daarbij is volgens eiser onder meer van belang dat zijn ouders naast hen wonen. Ter zitting heeft eiser toegelicht dat zijn ouders weliswaar niet regelmatig hulp bieden, maar in geval van een incident snel ter plaatse zijn en hulp kunnen bieden. Het sociale leven speelt zich bovendien af rondom de huidige woning. Daarnaast blijkt uit de stukken onvoldoende dat de woningen aan de [adres3] en de [adres2] ten tijde van de aanvraag beschikbaar waren en dat die woningen voor [naam dochter] geschikt zijn. Eiser wijst in dit verband op de opmerkingen van de ergonomisch adviseur van [naam adviseur] dat de totale oppervlakte van de woonkamer en keuken kleiner is dan waar doorgaans vanuit gegaan wordt bij volledige rolstoelgeschiktheid.
3. Het juridisch kader is opgenomen in een bijlage die deel uitmaakt van deze uitspraak.
4. Eiser heeft in het kader van onderhavige aanvraag om een maatwerkvoorziening een offerte overgelegd van Bouwbedrijf [naam bouwbedrijf] van 19 november 2014. Die offerte betreft de prijsopgave van een badkamer op de begane grond, aansluitend aan de slaapkamer van [naam dochter] , ter hoogte van € 19.553,60. Ter zitting heeft eiser bevestigd dat zijn aanvraag om een maatwerkvoorziening op grond van de Wmo 2015 betrekking heeft op die badkamer en daarmee samenhangende kosten. De beoordeling door de rechtbank is derhalve beperkt tot de vraag of het college een maatwerkvoorziening voor de realisatie van een badkamer aansluitend aan de slaapkamer van [naam dochter] heeft kunnen weigeren, waarbij het gaat om de kosten zoals vermeld in voormelde offerte van [naam bouwbedrijf] .
5.1
Het college heeft eisers aanvraag (primair) afgewezen, omdat niet is gebleken dat [naam dochter] een eigen badkamer nodig heeft. Verder zijn de kosten voor die badkamer algemeen gebruikelijk dan wel worden niet gemaakt. De eventuele extra kosten in verband met de grootte van de badkamer vallen binnen het normale bestedingspatroon van een woning zoals die van eiser dan wel kunnen worden voldaan uit de vergoeding van € 4.468,- die reeds aan eiser is toegekend.
5.2
Eiser stelt dat uit de stukken van [naam adviseur] blijkt dat een grotere badkamer medisch noodzakelijk is voor [naam dochter] en dat er een noodzaak is deze aan te laten sluiten op haar slaapkamer. Eiser kan zich niet verenigen met het standpunt van het college dat die kosten zijn aan te merken als algemeen gebruikelijk.
6.1
Naar het oordeel van de rechtbank volgt uit de adviezen van [naam adviseur] dat er aansluitend aan de slaapkamer van [naam dochter] een badkamer dient te worden gerealiseerd. Uit die adviezen blijkt niet dat dit een
eigenbadkamer voor [naam dochter] dient te zijn waarvan de andere gezinsleden geen gebruik mogen maken. Eiser heeft ook geen stukken overgelegd waaruit blijkt dat een eigen badkamer voor [naam dochter] is aangewezen. Ter zitting heeft eiser verklaard dat die eigen badkamer met name is ingegeven uit praktische overwegingen. Hieruit volgt dat eiser had kunnen volstaan met één centrale badkamer op de begane grond. Niet dan wel onvoldoende is gebleken dat dit tot onoverkomelijke problemen voor de rest van het gezin leidt.
6.2
Voor wat betreft de grootte van de badkamer, die volgens [naam adviseur] voor [naam dochter] ongeveer 6 à 7 m2 dient te zijn, overweegt de rechtbank dat die grootte als algemeen gebruikelijk in woningen van het type en de prijsklasse als eisers woning kan worden aangemerkt. Uit de door verweerder overgelegde en niet bestreden stukken van www.funda.nl en het bouwarchief volgt dat vrijstaande koop- en nieuwbouwwoningen een badkamer hebben met een oppervlakte van meer dan 6 m2. De rechtbank ziet geen reden hieraan te twijfelen. Bovendien heeft eiser ter zitting verklaard dat op de eerste verdieping een badkamer is gerealiseerd van ruim 9 m2.
6.3
Ten aanzien van de voorzieningen in de badkamer overweegt de rechtbank dat uit de offerte van [naam bouwbedrijf] niet blijkt van speciaal voor [naam dochter] , vanwege haar medische toestand, gerealiseerde voorzieningen. Een maatwerkvoorziening daarvoor is derhalve evenmin aan de orde.
7. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat het besluit van het college tot afwijzing van eisers aanvraag om een maatwerkvoorziening voor de realisering van een badkamer, aansluitend op de slaapkamer van [naam dochter] , op de primaire grond standhoudt. De rechtbank komt dan ook niet meer toe aan een bespreking van het subsidiaire standpunt van het college.
8. Het beroep zal ongegrond worden verklaard.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.A. Karsten-Badal, voorzitter, en mr. D. van Kralingen en mr. F.P.J. Schoonen, leden, in aanwezigheid van mr. H.D. Sebel, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 20 november 2017.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.

BIJLAGE

Wet maatschappelijke ondersteuning 2015

Artikel 1.1.1
1. In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder: (…)
- maatwerkvoorziening: op de behoeften, persoonskenmerken en mogelijkheden van een persoon afgestemd geheel van diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen:
1°. ten behoeve van zelfredzaamheid, daaronder begrepen kortdurend verblijf in een instelling ter ontlasting van de mantelzorger, het daarvoor noodzakelijke vervoer, alsmede hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen,
2°. ten behoeve van participatie, daaronder begrepen het daarvoor noodzakelijke vervoer, alsmede hulpmiddelen en andere maatregelen,
3°. ten behoeve van beschermd wonen en opvang (…).
Artikel 2.1.1
1. Het gemeentebestuur draagt zorg voor de maatschappelijke ondersteuning. (…)
Artikel 2.1.2
1. De gemeenteraad stelt periodiek een plan vast met betrekking tot het door het gemeentebestuur te voeren beleid met betrekking tot maatschappelijke ondersteuning. (…)
Artikel 2.1.3
1. De gemeenteraad stelt bij verordening de regels vast die noodzakelijk zijn voor de uitvoering van het in artikel 2.1.2 bedoelde plan en de door het college ter uitvoering daarvan te nemen besluiten of te verrichten handelingen. (…)
Artikel 2.3.1
Het college draagt er zorg voor dat aan personen die daarvoor in aanmerking komen, een maatwerkvoorziening wordt verstrekt.
Artikel 2.3.5
(…) 3. Het college beslist tot verstrekking van een maatwerkvoorziening ter compensatie van de beperkingen in de zelfredzaamheid of participatie die de cliënt ondervindt, voor zover de cliënt deze beperkingen naar het oordeel van het college niet op eigen kracht, met gebruikelijke hulp, met mantelzorg of met hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk dan wel met gebruikmaking van algemene voorzieningen kan verminderen of wegnemen. De maatwerkvoorziening levert, rekening houdend met de uitkomsten van het in artikel 2.3.2 bedoelde onderzoek, een passende bijdrage aan het realiseren van een situatie waarin de cliënt in staat wordt gesteld tot zelfredzaamheid of participatie en zo lang mogelijk in de eigen leefomgeving kan blijven. (…)

Verordening maatschappelijke ondersteuning Etten-Leur 2015

Artikel 1
In deze verordening en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
- algemeen gebruikelijke voorziening: voorziening die niet speciaal is bedoeld voor mensen met een beperking en die algemeen verkrijgbaar is en niet of niet veel duurder is dan vergelijkbare producten (…).
.
Artikel 8
2. Een cliënt komt in aanmerking voor een maatwerkvoorziening:
a. ter compensatie van de beperkingen in de zelfredzaamheid of participatie die de cliënt ondervindt, voor zover de cliënt deze beperkingen naar het oordeel van het college niet op eigen kracht, met gebruikelijke hulp, met mantelzorg of met hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk dan wel met gebruikmaking van algemeen gebruikelijke voorzieningen of algemene voorzieningen kan verminderen of wegnemen. De maatwerkvoorziening levert, rekening houdend met de uitkomsten van het in artikel 5 bedoelde onderzoek, een passende bijdrage aan het realiseren van een situatie waarin de cliënt in staat wordt gesteld tot zelfredzaamheid en/of participatie en zo lang mogelijk in de eigen leefomgeving kan blijven. (…)
5. Als een maatwerkvoorziening noodzakelijk is, verstrekt het college de goedkoopst adequate voorziening.
Beleidsregels maatschappelijke ondersteuning Etten-Leur 2015 gemeente Etten-Leur
Artikel 3.12
De verstrekking is altijd gebaseerd op de goedkoopst adequate voorziening. (…) Een voorziening kan ook bestaan uit compensatie van noemenswaardige meerkosten ten opzichte van de algemeen gebruikelijke kosten die iemand voor de noodzakelijke voorziening moet maken.