ECLI:NL:RBZWB:2017:763

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
8 februari 2017
Publicatiedatum
13 februari 2017
Zaaknummer
AWB 16_1460
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen besluit minister inzake verplichting gebruik dienstauto door ambulante medewerkers NVWA

In deze zaak heeft eiser, drs. [naam eiser], beroep ingesteld tegen een besluit van de minister van Economische Zaken, dat hem verplicht om per 7 mei 2016 gebruik te maken van een dienstauto. Het beroep is eerder door de rechtbank Limburg verwezen naar de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De zitting vond plaats op 16 november 2016 in Breda, waar eiser aanwezig was en de minister vertegenwoordigd werd door mr. A. van der Bent. Eiser is inspecteur bij de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) en maakt voor zijn werkzaamheden gebruik van zijn eigen auto, waarvoor hij een vergoeding ontvangt. De rechtbank heeft de uitspraaktermijn verlengd.

De rechtbank heeft overwogen dat het bestreden besluit is gebaseerd op de Regeling dienstauto’s NVWA en het Overgangsbeleid, die beide in 2014 in werking zijn getreden. De rechtbank heeft vastgesteld dat het beleid van de minister, dat ambulante medewerkers in beginsel gebruik moeten maken van een dienstauto, niet in strijd is met de hogere regelgeving, namelijk de Autoregeling LNV. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat er geen sprake is van kennelijk onredelijk beleid en dat de minister de Regeling en het Overgangsbeleid op juiste wijze heeft toegepast.

Eiser heeft aangevoerd dat hij door het gebruik van een dienstauto onevenredig wordt belast, vooral tijdens beschikbaarheidsdiensten. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de hardheidsclausule niet van toepassing is in zijn situatie. Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en de minister opgedragen om binnen 13 weken een nieuw besluit te nemen, waarbij het griffierecht aan eiser wordt vergoed. De rechtbank heeft opgemerkt dat eiser in hoger beroep kan gaan tegen deze uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 16/1460 AW

uitspraak van 8 februari 2017 van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

drs. [naam eiser], te [woonplaats eiser], eiser,

en

de minister van Economische Zaken, verweerder.

Procesverloop

Eiser heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 11 december 2015 (bestreden besluit) van de minister inzake de verplichting om per 7 mei 2016 gebruik te maken van een dienstauto.
Het beroep van eiser is door de rechtbank Limburg verwezen naar de rechtbank Zeeland-West-Brabant op grond van het bepaalde in artikel 8:13 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden in Breda op 16 november 2016. Deze zaak is gelijktijdig behandeld met de beroepen van [naam eiser 1] (BRE 16/402 AW), [naam eiser 2] (BRE 16/1390 AW) en [naam eiser 3] (BRE 16/1461 AW). Eiser is verschenen. De minister heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. A. van der Bent.
De rechtbank heeft de uitspraaktermijn verlengd.

Overwegingen

1. Eiser is inspecteur/medewerker Toezicht bij de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA). Dit is een ambulante functie (een functie zonder vaste standplaats). Eiser maakte voor de uitvoering van zijn werkzaamheden gebruik van zijn eigen auto en kreeg daar een vergoeding voor.
Bij besluit van 7 mei 2015 (primair besluit) heeft de minister bepaald dat eiser per 1 januari 2016 gebruik moet maken van een dienstauto. Bij het bestreden besluit heeft de minister de bezwaren van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard, maar heeft ook bepaald dat er voor eiser een overgangstermijn geldt van één jaar te rekenen vanaf de datum van het primaire besluit. Dit houdt voor eiser in dat hij uiterlijk met ingang van 7 mei 2016 gebruik moet maken van een dienstauto.
Totstandkoming Regeling dienstauto’s NVWA
2. In 2012 is de Voedsel- en Warenautoriteit (VWA) samengevoegd met de Algemene Inspectiedienst (AID) en de Plantenziektenkundige Dienst (PD). Hieruit is de NVWA ontstaan. Ten behoeve van de samenvoeging van de VWA, AID en PD is er een Overeenkomst Arbeidsvoorwaarden NVWA (Overeenkomst) opgesteld. In deze overeenkomst staat dat ambulante medewerkers een dienstauto krijgen.
3. Het bestreden besluit is gebaseerd op de Regeling dienstauto’s NVWA (Regeling) en het Overgangsbeleid Dienstauto’s NVWA (Overgangsbeleid). De Regeling en het Overgangsbeleid zijn op 13 mei 2014 in werking getreden. De Regeling geeft het beleid van de NVWA weer ten aanzien van het ter beschikking stellen van dienstauto’s.
4. Het is in beginsel aan het bestuursorgaan voorbehouden om – bij het vaststellen van beleid – alle betrokken belangen af te wegen. De bestuursrechter moet het resultaat daarvan respecteren. Dit uitgangspunt lijdt uitzondering indien aan de inhoud of de wijze van totstandkoming van het beleid zodanig ernstige gebreken kleven dat het beleid niet als grondslag kan dienen voor daarop in concrete gevallen te baseren besluiten. Het is daarom niet aan de rechtbank om te bepalen wat het beleid dient te zijn, maar zij kan slechts beoordelen of in redelijkheid tot dit beleid gekomen had kunnen worden. De rechtbank heeft daarbij een zeer terughoudende toets.
Eiser heeft gronden aangevoerd die zien op de totstandkoming of de inhoud van het beleid. De rechtbank zal deze beroepsgronden bespreken aan de hand van de volgende vragen:
5.
Is er sprake van strijd met hogere regelgeving?
De hogere regelgeving is in dit geval de Autoregeling LNV. De Autoregeling LNV geeft de Inspecteur-Generaal van de NVWA de bevoegdheid tot het treffen van een regeling ten aanzien van het gebruik van dienstauto’s, met daarbij als enige voorwaarde dat de afweging voor het wel of niet toekennen van een dienstauto moet gebeuren op zakelijke gronden. In de Regeling wordt deze afweging gebaseerd op veiligheid en uitstraling. Dit zijn zakelijke gronden. Naar het oordeel van de rechtbank is de Regeling niet in strijd met de Autoregeling LNV.
6.
Is er sprake van kennelijk onredelijk beleid?
De minister voert het beleid dat ambulante medewerkers in het belang van veiligheid en uitstraling in beginsel gebruik moeten maken van een dienstauto. Dit beleid is gebaseerd op de (eerdergenoemde) Overeenkomst. Bij de totstandkoming van deze overeenkomst waren betrokken de Secretaris-Generaal van Economische Zaken, de Inspecteur-Generaal van NVWA, vertegenwoordigers van vier vakbonden en vertegenwoordigers van de ondernemingsraden van de VWA, AID en PD. Deze partijen zijn overeengekomen dat ambulante medewerkers een dienstauto krijgen.
Verder is in overeenstemming met de ondernemingsraad NVWA en de vakbonden een overgangsregeling (Overgangsbeleid) vastgesteld. Ten slotte kan er in individuele gevallen van de Regeling worden afgeweken (artikel 6 van de Regeling).
De rechtbank is niet gebleken dat de Regeling en het Overgangsbeleid op onjuiste wijze tot stand zijn gekomen. Daarnaast acht de rechtbank van belang dat de Regeling en het Overgangsbeleid tot stand zijn gekomen in samenspraak met de vakbonden en de ondernemingsraad. Verder bieden de overgangsregeling en de hardheidsclausule voldoende waarborgen voor de belangen van individuele medewerkers. Er is – met inachtneming van de hiervoor bedoelde terughoudende toets – geen enkele grond voor het oordeel dat het beleid geen stand zou kunnen houden. Dat betekent dat de minister het bestreden besluit heeft kunnen baseren op de Regeling en het Overgangsbeleid.
7.
Is er een juiste toepassing gegeven aan het beleid?
Eiser heeft een ambulante functie. Dit betekent dat hij zijn werkzaamheden met een dienstauto moet uitvoeren (artikel 2 en 5 van de Regeling). Daarnaast is het overgangsrecht op eiser van toepassing verklaard. Naar het oordeel van de rechtbank is er een juiste toepassing gegeven aan de Regeling en het Overgangsbeleid.
8.
Zijn er omstandigheden op grond waarvan de ‘hardheidsclausule’ (artikel 6 van de Regeling) toegepast had moeten worden?
Eiser heeft in dit kader, samengevat, het volgende aangevoerd. Bij besluit van 4 april 2006 heeft de minister van Landbouw, Natuur en Voedselveiligheid bepaald dat eiser gebruik maakt van zijn eigen auto voor inspectiereizen. Dit besluit is nog steeds geldig. Er is geen maatwerkoplossing geboden. De minister is op dit punt zijn toezeggingen niet nagekomen. De vergoeding voor beschikbaarheidsdiensten is onvoldoende om de negatieve gevolgen van het gebruik van een dienstauto weg te nemen.
De rechtbank zal deze punten hieronder bespreken.
Eerder besluit
9. Het besluit van 4 april 2006 gaat over de vergoeding van woon-werkverkeer. In dit besluit staat dat eiser gebruik maakt van zijn eigen auto voor inspectiereizen, en dat hij daarom in aanmerking komt voor een (nader genoemde) financiële vergoeding voor woon-werkverkeer. Hoewel de zinsnede ‘
U maakt gebruik van uw eigen auto voor inspectiereizen’ een feitelijke vaststelling lijkt, behelst het – zeker nu kennelijk sinds 2006 conform is gehandeld – ook een besluit dat eiser recht geeft op vergoeding van de kosten die hij met zijn eigen auto maakt voor inspectiereizen. Dát geeft hem echter geen aanspraak op onbeperkte voortzetting van dat gebruik en die vergoeding. Geen rechtsregel verzet zich ertegen dat een afspraak als gevolg van gewijzigd beleid aangepast wordt, mits daarbij in redelijkheid rekening wordt gehouden met de belangen van betrokkenen. Vaststaat dat ter bescherming van de belangen van de medewerkers van de NVWA het Overgangsbeleid is vastgesteld. Het beroep van eiser kan op dit punt dan ook niet slagen.
Maatwerkoplossing
10. In de Overeenkomst is het volgende vermeld:
‘Als gevolg van de realisatie van de nVWA doen zich situaties voor waarvoor in goed overleg met de medewerker en met inachtneming van de financiële gevolgen voor de medewerker een maatwerk oplossing wordt gevonden. Het betreft […] de inspecteur of rechercheur die na de overgang niet langer gebruik mag maken van de eigen auto, maar gebruik dient te maken van een dienstauto. Wanneer duidelijk is wat de omvang en de aard van de behoefte aan maatwerk is voor de medewerkers, stelt werkgever in overleg met de vakbonden een overgangsregeling vast. De maatwerkoplossingen worden voorbereid en voorafgaand aan definitieve besluitvorming door de IG voor advies en toetsing voorgelegd aan een paritaire commissie.’
Naar het oordeel van de rechtbank blijkt hieruit dat niet bedoeld is om te komen tot individuele maatwerkoplossingen, maar dat wordt geïnventariseerd welke ‘maatwerkoplossing’ er nodig is, en dat die ‘maatwerkoplossing’ wordt vervat in een overgangsregeling. Het Overgangsbeleid is dus als zodanig de maatwerkoplossing zoals hiervoor bedoeld. Het beroep van eiser kan op dit punt evenmin slagen.
Beschikbaarheidsdiensten
11. Eiser heeft op dit punt het volgende aangevoerd. Als hij tijdens avond- of weekenddiensten privé op pad gaat, moet hij zijn privéauto gebruiken. Als hij tijdens een beschikbaarheidsdienst naar een melding moet, dan wordt zijn privéauto met dubbele kilometers belast. Hij mag immers tijdens de beschikbaarheidsdienst niet met de dienstauto naar privéadressen. Na het afwerken van de melding moet hij weer met zijn privéauto naar zijn privéafspraak. Deze onevenredige belasting van de privétijd en autokosten worden volgens eiser niet verrekend in de vergoeding die er voor beschikbaarheidsdiensten staat.
De minister heeft ter zitting naar voren gebracht dat eiser een vergoeding krijgt voor beschikbaarheidsdiensten, en dat het draaien van dergelijke diensten ook enige beperking van eisers vrijheid met zich meebrengt. Volgens de minister kan eiser op dit punt geen geslaagd beroep doen op de hardheidsclausule.
12. De rechtbank overweegt als volgt. Ter zitting is namens de minister toegelicht dat de hardheidsclausule is bedoeld voor zeer bijzondere omstandigheden, bijvoorbeeld als er sprake was van medische klachten in combinatie met het rijden van weinig kilometers. De rechtbank is van oordeel dat de minister ten aanzien van de (persoonlijke) afwegingen bij beschikbaarheidsdiensten in redelijkheid geen aanleiding heeft hoeven zien om de hardheidsclausule toe te passen. Eisers beroep kan op dit punt niet slagen.
Tripartiete commissie
13. Eiser heeft ten slotte aangevoerd dat zijn bedenkingen ten onrechte niet zijn voorgelegd aan de tripartiete commissie.
14. De rechtbank overweegt ten aanzien van dit punt als volgt. In het addendum behorende bij de Regeling dienstauto’s NVWA, zoals overeengekomen op 7 juni 2012, inhoudende het Overgangsbeleid Dienstauto’ NVWA, is onder de kop “algemene bepalingen: “ opgenomen: “8. Indien de medewerker van oordeel is dat het overgangsbeleid in zijn individuele situatie niet passend is, wordt de kwestie voorgelegd aan een tripartiete commissie.”
De rechtbank stelt vast dat eiser in zijn bedenkingen van 22 oktober 2014, die hij bovendien heeft geadresseerd aan de Tripartiete commissie, heeft aangevoerd dat de in het overgangsbeleid genoemde overgangsperiode te kort is om een aangeschafte privéauto economisch verantwoord te verwaarden. Uit het primaire besluit blijkt dat eisers bedenkingen niet zijn voorgelegd aan de tripartiete commissie, omdat deze primair gericht zouden zijn op de Regeling. Bij verweer en ter zitting heeft de minister het standpunt gehandhaafd dat het bezwaar om genoemde reden niet hoefde te worden voorgelegd aan de tripartiete commissie.
Op dit punt heeft de minister zijn beleid onjuist toegepast. Eiser heeft in zijn bedenkingen duidelijk aangegeven het niet eens te zijn met het Overgangsbeleid, omdat de daarin opgenomen overgangsperiode te kort zou zijn om een aangeschafte privéauto economisch verantwoord te verwaarden, en hij heeft die bovendien geadresseerd aan de tripartiete commissie. De minister had die bedenkingen dan ook aan een dergelijke commissie moeten voorleggen. Dat eiser ook argumenten heeft genoemd die ertoe zouden moeten leiden dat hij helemaal geen gebruik hoeft te gaan maken van een dienstauto, zodat het overgangsrecht niet aan de orde zou komen, en dat dit (financiële) aspect waarschijnlijk niet alleen voor eiser geldt, maakt dat niet anders.
15. Het beroep zal gegrond worden verklaard en de rechtbank zal het bestreden besluit vernietigen. De rechtbank ziet geen aanleiding om een bestuurlijke lus toe te passen, omdat dat naar het zich laat aanzien geen doelmatige en efficiënte afdoeningswijze zou inhouden.
De minister zal daarom een nieuw besluit moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank stelt hiervoor een termijn van 13 weken.
16. Nu het beroep gegrond wordt verklaard, dient het griffierecht aan eiser te worden vergoed.
17. Er zijn geen voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten.
Ter voorlichting aan eiser
18. Ten overvloede merkt de rechtbank het navolgende op. In deze uitspraak zal het beroep gegrond worden verklaard en het bestreden besluit worden vernietigd. De rechtbank heeft echter een aantal beroepsgronden uitdrukkelijk verworpen. Indien eiser daarin niet wil berusten, kan hij hoger beroep in te stellen tegen deze uitspraak.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • draagt de minister op binnen 13 weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
  • draagt de minister op het betaalde griffierecht van € 168,- aan eiser te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.P. Broeders, rechter, in aanwezigheid van E.C. Petrusma, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 8 februari 2017.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.