Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
1.Ontstaan en loop van het geding
2.Feiten
3.Geschil
4.Beoordeling van het geschil
5.Proceskosten
6.Beslissing
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 17 november 2017 uitspraak gedaan in een geschil tussen een belanghebbende, die als privépersoon bedragen in rekening heeft gebracht aan zijn eenmanszaak voor de verhuur van kantoorruimte, en de inspecteur van de Belastingdienst. De belanghebbende had omzetbelasting op de facturen vermeld, maar de rechtbank oordeelde dat deze niet als voorbelasting aftrekbaar was, omdat de omzetbelasting niet door een andere ondernemer in rekening was gebracht. De rechtbank stelde vast dat de belanghebbende als ondernemer voor de omzetbelasting zelf belastingplichtig was en dat hij feitelijk aan zichzelf omzetbelasting in rekening had gebracht. Hierdoor was niet voldaan aan de wettelijke eisen voor aftrekbaarheid van voorbelasting.
De rechtbank beoordeelde ook de naheffingsaanslagen die aan de belanghebbende waren opgelegd over de jaren 2011 tot en met 2014. De inspecteur had de naheffingsaanslagen opgelegd vanwege onterecht geclaimde voorbelasting op facturen van derden. De rechtbank concludeerde dat de inspecteur terecht de aftrek van de op de facturen in rekening gebrachte omzetbelasting had gecorrigeerd, omdat de belanghebbende niet had aangetoond dat de goederen en diensten waren gebruikt voor belaste prestaties. De rechtbank verklaarde de beroepen van de belanghebbende ongegrond en bevestigde de beslissingen van de inspecteur.