ECLI:NL:RBZWB:2017:7201

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
1 november 2017
Publicatiedatum
8 november 2017
Zaaknummer
AWB 17_2390
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen invordering van dwangsommen in bestuursrechtelijke context

Op 1 november 2017 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke zaak tussen een eiseres en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Loon op Zand. Eiseres had beroep ingesteld tegen een besluit van verweerder, waarbij een bedrag van € 7.000,-- aan dwangsommen werd ingevorderd. Deze dwangsommen waren opgelegd wegens overtredingen van de last onder dwangsom die in 2012 was opgelegd, waarbij eiseres was gelast om het illegale gebruik van een gedeelte van haar pand te staken. Tijdens de zitting op 29 september 2017 heeft eiseres aangevoerd dat verweerder niet bevoegd was tot invordering over te gaan, omdat de last onder dwangsom was opgelegd onder een ander bestemmingsplan. Eiseres betwistte ook de feitelijke constatering van overtredingen door verweerder.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de verhuur van het pand voor recreatief verblijf in strijd is met de geldende beheersverordening. De rechtbank oordeelde dat eiseres drie dwangsommen had verbeurd, en dat het beroep gegrond was. De rechtbank heeft het bestreden besluit vernietigd voor zover het de invordering van zeven dwangsommen betrof en heeft de invordering vastgesteld op € 3.000,-- plus wettelijke rente. Tevens is verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiseres, die zijn vastgesteld op € 495,--. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun rechtsmiddelen.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 17/2390 GEMWT

uitspraak van 1 november 2017 van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiser], te [woonplaats eiser], eiseres

en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Loon op Zand, verweerder.

Procesverloop

Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van (bestreden besluit) van verweerder inzake de invordering van € 7.000,-- aan dwangsommen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden in Breda op 29 september 2017. Eiseres is in persoon verschenen, bijgestaan door mr. J.H. Hartman. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door [naam vertegenwoordiger verweerder 1] en [naam vertegenwoordiger verweerder 2].

Overwegingen

1. Op grond van de stukken en de behandeling ter zitting gaat de rechtbank uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Bij besluit van 10 januari 2012 heeft verweerder eiseres gelast vóór 1 april 2012 het illegale gebruik van de verdieping van het afgescheiden achterste gedeelte van het pand [adres pand], zijnde het na verlening van de bouwvergunning en vrijstelling met nummer 20080054 resterende gedeelte van het bedrijfspand, te staken en gestaakt te houden. Daarbij is eiseres aangezegd dat zij een dwangsom van € 1.000,-- per overtreding verbeurt per week dat geconstateerd wordt dat niet is voldaan aan de last, tot een maximum van € 10.000,--. Deze last is onherroepelijk.
Op 31 maart 2016 hebben bewoners van het pand [adres pand 2] aan verweerder verzocht om handhavend op te treden tegen de verhuur van het gedeelte van het pand [adres pand] met de bestemming “bedrijfsdoeleinden”.
Dit heeft geleid tot controles van de zijde van verweerder, waarbij op 19 juli 2016 door toezichthouders van de gemeente Loon op Zand is geconstateerd dat de verdieping van het afgescheiden achterste gedeelte van het pand [adres pand] in gebruik was als Bed & Breakfast-locatie door een vrouw met haar 9-jarige dochter. Daarnaast is uit bureauonderzoek gebleken dat een deel van het pand op het adres [adres pand] via airbnb.nl is verhuurd en zijn zes recensies van gasten aangetroffen.
Daarop heeft verweerder bij brief van 20 juli 2016 te kennen gegeven dat eiseres het strijdig gebruik van het pand niet gestaakt heeft en dat zij zeven keer een dwangsom van Є 1.000,-- heeft verbeurd.
Bij het primaire besluit van 20 september 2016 heeft verweerder in totaal € 7.008,03 ingevorderd, zijnde de zeven dwangsommen, vermeerderd met de wettelijke rente tot 21 september 2016. Hiertegen heeft eiseres een bezwaarschrift ingediend.
Bij het bestreden besluit heeft verweerder de bezwaren van eiseres ongegrond verklaard.
2. Eiseres heeft in beroep aangevoerd dat verweerder niet bevoegd was tot invordering over te gaan omdat de last onder dwangsom is opgelegd onder de gelding van een ander bestemmingsplan. Toen had het achterste gedeelte van het pand de bestemming “bedrijfsdoeleinden, maar volgens eiseres laat de thans geldende beheersverordening de bewoning van dit deel wel toe. Subsidiair in dit verband heeft eiseres betoogd dat het op de weg van verweerder had gelegen om de last uit 2012 in te trekken omdat er tot de inwerkingtreding van de nieuwe beheersverordening langer dan een jaar geen overtredingen zijn geconstateerd. Voorts heeft eiseres betwist dat de zeven overtredingen hebben plaatsgevonden. Van de overtreding op 19 juli 2016 heeft zij geen verslag ontvangen en de overige zes overtredingen zijn niet feitelijk geconstateerd, aldus eiseres.
3. Ingevolge de ter plaatse geldende beheersverordening “Woongebieden Kaatsheuvel” rust op het onderhavige perceel de bestemming ‘Wonen’ met de nadere aanduiding ‘b’.
Krachtens artikel 18.1, aanhef en onder a en onder l, van de planregels zijn de voor 'Wonen' aangewezen gronden bestemd voor wonen en voor bestaande (ondergeschikte) bedrijfsactiviteiten, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf’.
Ingevolge artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) is het verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan of een beheersverordening.
Artikel 18.4.1, van de planregels bepaalt dat onder gebruiken in strijd met de beheersverordening in ieder geval wordt verstaan het (laten) gebruiken van gronden en bouwwerken voor en/of als:
a. (…);
b. (…);
c. vrijstaande bijgebouwen voor permanente of tijdelijke bewoning; bij aangebouwde bijgebouwen is de woonfunctie wel toegestaan.
In artikel 1.57 van de planregels is ‘woning’ gedefinieerd als: een (gedeelte van een) gebouw dat dient voor de zelfstandige huisvesting van één huishouden.
Artikel 1.11 definieert Bed and Breakfast als:
het aanbieden van recreatief nachtverblijf in de vorm van logies met ontbijt binnen bestaande woongebouwen gericht op kortdurend verblijf.
4. De rechtbank overweegt dat uit de redactie van artikel 18.1 van de planregels voortvloeit dat op het hele pand [adres pand] de bestemming “wonen” rust en dat op het achterste gedeelte met de (b) niet alleen wonen is toegestaan maar ook de voortzetting van bestaande (ondergeschikte) bedrijfsactiviteiten. De bestemming “wonen” laat de bouw van twee-aaneen-gebouwde woningen toe, waarbij “woning” in artikel 1.57 van de planregels is gedefinieerd als een (gedeelte van een) gebouw dat dient voor de zelfstandige huisvesting van één huishouden. Naar het oordeel van de rechtbank is de verhuur van (een gedeelte van) het pand [adres pand] ten behoeve van recreatief verblijf in strijd met de beheersverordening omdat het niet op één lijn gesteld kan worden met de zelfstandige huisvesting van één huishouden. De rechtbank overweegt voorts dat de “woonfunctie” als bedoeld in artikel 18.4.1, sub c, van de planregels een gebruik van het achterste gedeelte van de [adres pand] ten dienste van een huishouden toelaat, maar niet een gebruik voor recreatief verblijf.
5.1
Verweerder heeft een controlerapport overgelegd van de controle op 19 juli 2016, waaruit blijkt dat de verdieping van het afgescheiden achterste gedeelte van het pand [adres pand] in gebruik was als Bed & Breakfast-locatie door een vrouw met haar 9-jarige dochter. De desbetreffende vrouw heeft ten overstaan van de gemeentelijke toezichthouder en twee getuigen verklaard dat ze de ruimte voor drie dagen had gehuurd. De rechtbank ziet geen reden om te twijfelen aan de juistheid van deze rapportage.
5.2.1
Voorts heeft verweerder een uitdraai van de website van Airbnb.nl overgelegd. Daaruit blijkt dat eiseres het afgescheiden achterste gedeelte van het pand [adres pand] voor verhuur heeft aangeboden. Op deze uitdraai staan ook zes recensies die betrekking hebben op dit gedeelte van het pand [adres pand]. De rechtbank ziet geen reden te twijfelen aan de juistheid van de bevindingen van verweerder en is van oordeel dat het deugdelijke en controleerbare gegevens betreft. De enkele ontkenning van eiseres dat de verhuur niet heeft plaatsgevonden, is onvoldoende is voor een ander oordeel. De rechtbank verwijst in dit verband naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrecht van de Raad van State (AbRS) van 9 juli 2014, ECLI:NL:RVS:2014:2474.
5.2.2
De rechtbank stelt vervolgens vast dat de overgelegde uitdraai geen uitsluitsel geeft over de exacte data van de verhuur aan de zes Airbnb-gasten. De uitdraai vermeldt vier gasten die in april 2016 bij eiseres hebben gelogeerd en twee gasten die in mei 2016 bij eiseres hebben gelogeerd. Daarom kan niet worden uitgesloten dat meerdere overtredingen binnen één week hebben plaatsgevonden. Omdat een dwangsom wordt verbeurd per geconstateerde overtreding per week kan zonder vermelding van de huurdata hooguit met zekerheid gesteld worden dat er één overtreding (binnen één week) in april 2016 heeft plaatsgevonden en één overtreding (binnen één week) in mei 2016.
6. Aangezien de verhuur van het afgescheiden achterste gedeelte van het pand [adres pand] voor recreatief verblijf in strijd is met de beheersverordening is er niets veranderd ten opzichte van de geconstateerde strijd met het voorheen ter plaatse geldende bestemmingsplan. De toentertijd opgelegde last onder dwangsom was gericht op het staken en gestaakt houden van illegaal gebruik van het achterste gedeelte van het pand [adres pand] en hiervoor is vastgesteld dat eiseres niet alleen de last ten minste driemaal heeft overtreden, maar ook de nieuwe beheersverordening. Gelet hierop is de nieuwe beheersverordening geen omstandigheid op grond waarvan verweerder van invordering had moeten afzien. Ten slotte overweegt de rechtbank dat eiseres niet heeft verzocht om intrekking van de last en dat verweerder niet gehouden was om de last op eigen initiatief in te trekken.
7. Het vorenstaande leidt de rechtbank tot de conclusie dat eiseres drie dwangsommen heeft verbeurd, dat het beroep van eiseres daarom gegrond is en dat het bestreden besluit vernietigd dient te worden voor zover daarbij zeven dwangsommen zijn ingevorderd.
De rechtbank ziet aanleiding zelf in de zaak te voorzien, in die zin dat de invordering wordt vastgesteld op € 3.000,-- plus wettelijke rente tot 21 september 2016 en dat deze uitspraak in de plaats zal treden van het vernietigde gedeelte van het bestreden besluit.
Nu het beroep gegrond wordt verklaard, dient het griffierecht aan eiseres te worden vergoed.
De rechtbank zal verweerder veroordelen in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 495,-- (1 punt voor het verschijnen ter zitting van de gemachtigde van eiseres, met wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond en vernietigt het bestreden besluit voor zover daarbij zeven dwangsommen zijn ingevorderd;
  • stelt de invordering vast op € 3.000,-- plus wettelijke rente tot 21 september 2016;
  • bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde gedeelte van het bestreden besluit;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 168,-- aan eiseres te vergoeden;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 495,--.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P.H.J.G. Römers, rechter, in aanwezigheid van mr. P.H.M. Verdonschot, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 1 november 2017.
P.H.M. Verdonschot, griffier P.H.J.G. Römers, rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.