ECLI:NL:RBZWB:2017:7046
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Voorlopige voorziening+bodemzaak
- C.E.M. Marsé
- M.I.P. Buteijn
- Rechtspraak.nl
Beëindiging van bijstandsuitkering op grond van de Participatiewet
In deze zaak heeft verzoeker beroep ingesteld tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Breda, dat op 2 mei 2017 zijn bijstandsuitkering op grond van de Participatiewet heeft beëindigd. Verzoeker heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen. De zitting vond plaats op 27 oktober 2017, waar verzoeker aanwezig was en het college vertegenwoordigd werd door R. van Heugten en R. Jansens. De voorzieningenrechter heeft gebruik gemaakt van zijn bevoegdheid om onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak, omdat nader onderzoek niet meer bijdroeg aan de beoordeling.
Verzoeker betoogde dat de beëindiging van zijn uitkering onrechtmatig was, omdat hij gedwongen bij zijn vader in [woonplaats vader] verbleef en niet vrijwillig. Hij stelde dat het college en de Stichting Maatschappelijke Opvang (SMO) hem niet hielpen aan een normale huurwoning en dat de aangeboden woonvoorzieningen niet geschikt voor hem waren. Verzoeker weigerde mee te werken aan een diagnostisch onderzoek en stelde dat SMO niet bevoegd was om hem dwingende voorwaarden op te leggen.
De voorzieningenrechter overwoog dat op grond van de Participatiewet recht op bijstand bestaat jegens het college van de gemeente waar de belanghebbende woonplaats heeft. De voorzieningenrechter concludeerde dat verzoeker sinds augustus 2016 niet meer in Breda woonde, maar bij zijn vader. Daarom werd het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen. De voorzieningenrechter stelde vast dat het college terecht de bijstandsuitkering had beëindigd, omdat verzoeker niet voldeed aan de voorwaarden voor bijstand volgens de Participatiewet.