ECLI:NL:RBZWB:2017:6984

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
24 oktober 2017
Publicatiedatum
2 november 2017
Zaaknummer
02-800262-17
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Meervoudige strafzaak tegen verdachte wegens ontucht, verkrachting, mishandeling en poging tot afdreiging

In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 24 oktober 2017, staat de verdachte terecht voor meerdere ernstige strafbare feiten, waaronder ontucht, verkrachting, mishandeling en poging tot afdreiging. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, die op het moment van de feiten bijna 18 jaar oud was, zich schuldig heeft gemaakt aan ontuchtige handelingen met een minderjarige, [Slachtoffer 1], die op het moment van de feiten nog geen 16 jaar oud was. De verdachte heeft [Slachtoffer 1] gedwongen om hem orale seks te geven, waarbij hij haar bedreigde met het openbaar maken van beeldmateriaal. Daarnaast heeft de verdachte [Slachtoffer 2] verkracht en mishandeld, waarbij hij geweld heeft gebruikt en haar heeft gedwongen tot seksuele handelingen. De rechtbank heeft ook vastgesteld dat de verdachte [Slachtoffer 3] heeft gedwongen om een relatie met hem in stand te houden door haar te bedreigen met het openbaar maken van belastende foto's. De rechtbank heeft de verklaringen van de slachtoffers als consistent en geloofwaardig beoordeeld, en heeft geoordeeld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de ten laste gelegde feiten. De verdachte is veroordeeld tot een jeugddetentie van 15 maanden, waarvan 4 maanden voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden, waaronder een behandelverplichting en toezicht door de reclassering. De rechtbank heeft ook rekening gehouden met de psychische problematiek van de verdachte, waaronder ASS, en heeft besloten om het jeugdstrafrecht toe te passen, gezien zijn leeftijd en de omstandigheden waaronder de feiten zijn gepleegd.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Team jeugd
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02/800262-17
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 24 oktober 2017
in de strafzaak tegen
[Verdachte]
geboren op [geboortedag] 1998 te [geboorteplaats]
gedetineerd in de Justitiële Jeugdinrichting Den Hey-Acker te Breda
raadsman mr. P. van de Kerkhof, advocaat te Amsterdam

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld met gesloten deuren op de zitting van 10 oktober 2017, waarbij de officier van justitie, mr. De Graaf, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

Verdachte staat terecht, terzake dat:
1. hij in of omstreeks de periode van 1 mei 2016 tot en met 3 oktober 2016 te
Tilburg, meermalen, althans een maal met [Slachtoffer 1] , geboren op [geboortedatum slachtoffer 1]
2000 , die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had
bereikt,
buiten echt, een of meer ontuchtige handelingen heeft gepleegd, die (telkens)
bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam
van die [Slachtoffer 1] , hebbende verdachte meermalen, althans eenmaal:
- zijn penis in de mond van die [Slachtoffer 1] geduwd en/of gebracht en/of laten nemen
en/of,
- zich (vervolgens) laten pijpen door die [Slachtoffer 1] ;
art 245 Wetboek van Strafrecht
2. hij op of omstreeks 20 september 2016 te Tilburg, door geweld en/of een andere
feitelijkheid [Slachtoffer 2] heeft gedwongen tot het ondergaan van handelingen
die mede hebben bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam van
[Slachtoffer 2] , immers heeft hij, verdachte, toen en aldaar zijn penis in de
mond en/of in de vagina van [Slachtoffer 2] gebracht en/of gedrukt en/of zich
door die [Slachtoffer 2] laten pijpen
en bestaande dat geweld en die andere feitelijkheid hierin dat hij, verdachte,
- tegen die [Slachtoffer 2] op dwingende toon heeft gezegd "Doe je ding!", en/of
- die [Slachtoffer 2] op haar hoofd en/of op haar benen, in elk geval op/tegen haar
lichaam heeft geslagen en/of gestompt en/of haar keel heeft dicht gedrukt,
en/of
- die [Slachtoffer 2] met grof taalgebruik heeft toegesproken, waaronder: "Houd je
kankerbek" en/of "Kom hier!", en/of
- zijn, verdachtes, broek en boxershort onverhoeds en meteen naar beneden
heeft getrokken en/of daarbij tegen [Slachtoffer 2] heeft gezegd "Pijp me", en/of
- aldus een bedreigende situatie voor [Slachtoffer 2] heeft gecreëerd en/of doen
ontstaan en
- misbruik heeft gemaakt van een uit feitelijke verhouding voortvloeiend
overwicht van hem, verdachte, op [Slachtoffer 2] (welk overwicht is veroorzaakt door
de lichamelijke verschillen tussen hem, verdachte en [Slachtoffer 2] );
art 242 Wetboek van Strafrecht
3. hij op of omstreeks 3 oktober 2016 te Tilburg
[Slachtoffer 1] heeft mishandeld door die [Slachtoffer 1] op haar hoofd en/of haar ribben, in
elk geval op/tegen haar lichaam te slaan en/of te stompen en/of door die
[Slachtoffer 1] tegen haar be(e)n(en) te schoppen en/of te trappen waardoor die
[Slachtoffer 1] pijn en/of letsel heeft ondervonden;
art 300 lid 1 Wetboek van Strafrecht
4. hij op of omstreeks 18 november 2016, in elk geval in het jaar 2016 te Tilburg
en/of te Arnhem, in elk geval in Nederland ter uitvoering van het door
verdachte voorgenomen misdrijf om met het oogmerk om zich wederrechtelijk te
bevoordelen, door bedreiging met smaad en/of smaadschrift en/of openbaring van
een geheim, [Slachtoffer 3] te dwingen tot de afgifte van een geldbedrag van 300
euro, geheel of ten dele toebehorende aan die [Slachtoffer 3] althans aan een ander
dan aan verdachte, aan die [Slachtoffer 3] via Whatts app heeft laten
weten dat hij een of meerdere foto('s) van seksuele handelingen (door [Slachtoffer 3]
verricht), in elk geval (een) sexueel of belastende foto('s) van
[Slachtoffer 3] op Instagram, in elk geval op social media zou plaatsen, althans
openbaar zou maken als zij hem genoemd geldbedrag niet zou geven, terwijl de
uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
art 318 lid 1 Wetboek van Strafrecht
art 317 lid 1 Wetboek van Strafrecht
art 312 lid 2 ahf/sub 2 Wetboek van Strafrecht
art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht
subsidiair, althans, indien het vorenstaande onder 4 niet tot een veroordeling
mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 18 november 2016, in elk geval in het jaar 2016 te Tilburg
en/of te Arnhem, in elk geval in Nederland, ter uitvoering van het door hem
voorgenomen misdrijf om [Slachtoffer 3] door bedreiging met smaad of smaadschrift of
door enige andere feitelijkheid wederrechtelijk te dwingen iets te doen, niet
te doen of te dulden, opzettelijk die [Slachtoffer 3] dwingend heeft laten weten
(geappt) dat hij 300 euro van haar wil hebben ("3. barki") en eerst dan na
ontvangst van die 300 euro een of meerdere (sexueel getinte) foto('s) van die
[Slachtoffer 3] wil verwijderen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf
niet is voltooid;
art. 45 Wetboek van Strafrecht
art. 284 lid 1 subs 1 Wetboek van Strafrecht
art 284 lid 1 ahf/sub 2 Wetboek van Strafrecht
5. hij op of omstreeks 15 augustus 2016, in elk geval in de maand augustus 2016
te Tilburg, in elk geval in Nederland, een ander, te weten [Slachtoffer 3] ,
door bedreiging met smaad en/of smaadschrift of enige andere feitelijkheid
gericht tegen [Slachtoffer 3]
heeft gedwongen iets te doen, niet te doen en/of te dulden,
te weten: het in stand laten van de relatie met hem, verdachte (welke relatie
die [Slachtoffer 3] wilde verbreken) door die [Slachtoffer 3] mede te delen:"Ik heb foto's
die laat ik aan je familie zien, ik kan je zwart maken dus beter blijf je bij
mij", althans woorden van soortgelijke aard of strekking;
art 284 lid 1 ahf/sub 2 Wetboek van Strafrecht
6. ter berechting gevoegd: 665329-17
hij op of omstreeks 03 november 2016 te Tilburg
[Slachtoffer 4] heeft mishandeld door die [Slachtoffer 4] meermalen, althans eenmaal (met de
vuist) in/tegen het gezicht en/of tegen het hoofd, althans tegen het lichaam
te slaan en/of te stompen waardoor deze [Slachtoffer 4] pijn en/of letsel heeft
ondervonden;
art 300 lid 1 Wetboek van Strafrecht

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De ontvankelijkheid van de officier van justitie ten aanzien van de vervolging van feit 5.
De verdediging heeft aangevoerd dat dit ten laste gelegde feit een klachtdelict betreft en stelt zich op het standpunt dat een klacht van de aangeefster ontbreekt in het dossier. De klacht als opgenomen op pagina 248 van het eindproces-verbaal ziet niet op dit feit. Ook uit de aangifte kan naar de mening van de verdediging onvoldoende worden opgemaakt dat aangeefster vervolging wenst van dit feit. Daarom dient de officier van justitie niet-ontvankelijk te worden verklaard ten aanzien van de vervolging van dit feit.
De officier van justitie heeft aangevoerd dat uit de klacht op pagina 248 van het eindproces-verbaal voldoende blijkt dat aangeefster tegen haar wil seks met verdachte heeft om te voorkomen dat verdachte foto’s van haar openbaar maakt. Hieruit volgt voldoende dat deze klacht ook ziet op de vervolging van feit 5.
De rechtbank overweegt als volgt. Feit 5 is een klachtdelict. De ratio van het klachtvereiste is dat vaststaat dat de tot klacht gerechtigde persoon zelf wenst dat er strafvervolging wordt ingesteld. De rechtbank stelt vast dat pagina 284 van het eindproces-verbaal een klacht van 20 december 2016 bevat waaruit blijkt dat de aangeefster uitdrukkelijk heeft verzocht tot vervolging van verdachte omdat hij haar heeft gedreigd dat er belastende foto’s van haar op Instagram worden gezet als zij geen geld geeft. Ook geeft zij aan uit angst hiervoor tegen haar wil sex met verdachte te hebben gehad. Aangeefster heeft in de aangifte van 20 december 2016 voorts laten opnemen dat zij de relatie heeft laten voortduren onder de dreiging dat er foto’s openbaar zouden worden gemaakt. De rechtbank is derhalve van oordeel dat de klacht voldoende ziet op hetgeen aan verdachte ten laste gelegd is onder feit 5. De officier van justitie is daarom ontvankelijk in de vervolging van feit 5.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
feit 1
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte ontucht heeft gepleegd met aangeefster [Slachtoffer 1] . Aangeefster was jonger dan 16 jaar, verdachte bijna 18 jaar. Blijkens het later aan het eindproces-verbaal toegevoegde proces-verbaal van bevindingen van 11 juli 2017 hebben deze ontuchtige handelingen plaatsgevonden in de periode van 1 mei tot en met 21 juli 2016. Verder baseert de officier van justitie zich op de aangifte, waaraan hij niet twijfelt, en de verklaring van verdachte.
feit 2:
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte aangeefster [Slachtoffer 2] heeft verkracht. Hij baseert zich daarbij onder meer op de aangifte, de verklaring van de begeleidster van aangeefster, de foto’s in het dossier van het letsel van aangeefster en de uitdraai van de WhatsAppberichten van verdachte aan aangeefster.
feit 3:
De officier van justitie heeft geen reden om te twijfelen aan de aangifte. Hij meent echter dat er vanwege het ontbreken van ondersteunden bewijs in het dossier onvoldoende wettig bewijs is om dit feit wettig en overtuigend bewezen te verklaren.
feit 4:
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de primair ten laste gelegde poging tot afdreiging op 18 november 2016 in Nederland. Hij baseert zich daarbij op de aangifte en de verklaring van verdachte.
feit 5:
De officier van justitie acht ook dit feit wettig en overtuigend bewezen. Verdachte heeft gedreigd een foto aan de familie van aangeefster te laten zien. Met deze bedreiging probeerde hij te voorkomen dat zij bij hem wegging. De officier van justitie baseert zich daarbij op de aangifte en op de verklaring van verdachte.
feit 6:
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte aangever tweemaal met een vuist op het achterhoofd heeft geslagen. Het is volgens de officier van justitie aannemelijk dat aangever als gevolg van deze klappen pijn heeft ondervonden. De officier van justitie baseert zich op de aangifte, de verklaring van getuigen en de verklaring van verdachte.
4.2
Het standpunt van de verdediging
feit 1:
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen van dit feit. Daarbij is door de verdediging aangevoerd dat zowel aangeefster [Slachtoffer 1] als verdachte hebben verklaard dat er seksueel contact tussen hen heeft plaatsgevonden in die zin dat aangeefster verdachte heeft gepijpt. Deze handeling kan volgens de verdediging echter niet als ontucht worden gekwalificeerd. Er is geen sprake van handelingen in strijd met de sociaal-ethische norm. Het contact is op een vriendschappelijke wijze ontstaan en van beide kanten is het contact steeds meer seksueel getint geworden. Dit was op een plagend uitdagende manier. Van dwang is dus volgens de verdediging ook geen sprake. De verklaring van aangeefster dat zij gedwongen is en dat er bedreigingen door verdachte zijn geuit, vindt geen steun in andere bewijsmiddelen. Bovendien is aangeefster niet consistent in haar verklaring dat zij gedwongen zou zijn om verdachte te pijpen en hoe dit zou zijn gegaan. Ook is uit het dossier niet gebleken dat verdachte een filmpje zou hebben gemaakt van aangeefster, terwijl zij hem pijpte. Er zijn volgens de verdediging gegronde redenen om de verklaring van aangeefster met terughoudendheid te benaderen, nu het niet ondenkbaar is dat zij vanwege invloed vanuit de familie en/of cultuur een draai heeft gegeven aan het (seksueel) contact met verdachte. Ook is het leeftijdsverschil tussen aangeefster en verdachte niet zodanig dat aangeefster zich in een dermate ondergeschikte positie bevond dat zij zich daarom in redelijkheid niet aan de seksuele handelingen heeft kunnen onttrekken. Dat er sprake zou zijn geweest van dwang vindt enkel steun in de verklaring van aangeefster. Steunbewijs hiervoor ontbreekt verder in het dossier. De verdediging verzoekt verdachte dan ook vrij te spreken van dit feit.
feit 2
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen dat verdachte aangeefster [Slachtoffer 2] zou hebben verkracht. Volgens de verdediging is er geen sprake van dwang geweest. De verklaringen van verdachte en aangeefster lopen geheel uiteen. Zo verklaart verdachte dat zij in de nacht van de ontmoeting seks hebben gehad, terwijl aangeefster verklaart dat het een dag daarna heeft plaatsgevonden. De verklaring van verdachte vindt echter steun in objectieve feiten terwijl de verklaringen van aangeefster elementen bevatten die niet te rijmen zijn met enkele bewijsmiddelen. Aangeefster en verdachte hebben seks met elkaar gehad. Daarbij heeft aangeefster verdachte gepijpt en heeft verdachte zijn penis in de vagina van aangeefster gebracht. Deze seksuele handelingen hebben plaatsgevonden op basis van vrijwilligheid. Dat er sprake zou zijn geweest van dwang vindt volgens de verdediging onvoldoende steun in de bewijsmiddelen in het dossier. Ook dient er met terughoudend te worden omgegaan met de verklaring van aangeefster. Zo heeft zij in eerste instantie niet verklaard dat verdachte ook zijn penis in haar vagina heeft gebracht omdat zij dacht, zo zegt zij, dat dit niet belangrijk was om te vertellen. Verdachte meent dat aangeefster mogelijk een ander motief heeft met haar aangifte, aangezien zij al snel bezitterig op verdachte overkwam en hij haar heeft afgewezen. Als aangeefster zich gebruikt voelde, is dat wellicht de reden voor haar geweest om achteraf te vertellen dat zij gedwongen werd. Verder past het letsel niet op het door aangeefster gestelde toegepaste geweld. Bovendien is het ten laste gelegde geweld niet gericht geweest op het bewerkstelligen van seksueel contact. Verder zijn de feitelijkheden zoals deze door aangeefster zijn verklaard niet zo bedreigend geweest dat zij ook echt gedwongen is. De verdediging is dan ook van mening dat er onvoldoende bewijs is voor dwang of andere feitelijkheden. De lezing van verdachte dat hij meende dat aangeefster vrijwillig handelde kan geenszins worden uitgesloten. Verdachte dient derhalve te worden vrijgesproken van dit feit.
feit 3:
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen van dit feit. De gang van zaken zoals deze worden verklaard door aangeefster liggen niet voor de hand. Bovendien zit er een behoorlijke tijd tussen het aantal uren dat zij die dag afwezig is geweest op school en de tijd waarbinnen de mishandeling volgens haar heeft plaatsgevonden. Haar verklaring is aantoonbaar onjuist op dit punt. Verdachte ontkent dat hij aangeefster heeft mishandeld. Hij sluit niet uit dat een ander het letsel heeft toegebracht. Zowel verdachte als de broer van verdachte hebben gehoord dat een oom mogelijk het letsel heeft toegebracht. Een eerkwestie in de familie van aangeefster kan volgens verdachte niet worden uitgesloten. Onvoldoende kan dan ook worden vastgesteld dat verdachte het letsel aan aangeefster zou hebben toegebracht. Verdachte dient dan ook te worden vrijgesproken van dit feit.
feit 4:
De verdediging heeft aangevoerd dat verdachte heeft bekend dat hij berichten aan aangeefster heeft gestuurd waarin hij vraagt om 3 barki. Hij heeft hiermee echter niet het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening gehad. Nu dit oogmerk ontbreekt dient verdachte van het primaire ten laste gelegde feit te worden vrijgesproken. De verdediging refereert zich verder aan het oordeel van de rechtbank ten aanzien van de bewezenverklaring van het subsidiair ten laste gelegde feit.
feit 5:
De verdediging stelt zich op het standpunt dat er geen sprake is van een voltooid delict. Uit het dossier blijkt niet dat de relatie tussen aangeefster en verdachte in stand is gehouden. Aangeefster was bang voor klappen van verdachte en zij zou om die reden contact hebben gehouden met verdachte. De uitspraken over de foto’s lijken voor aangeefster geen doorslaggevende rol te hebben gespeeld. De relatie was ten tijde van de ten laste gestelde periode al over. Gelet op het voorgaande verzoekt de verdediging verdachte van dit feit vrij te spreken.
feit 6:
De verdediging refereert zich aan het oordeel van de rechtbank ten aanzien van de bewezenverklaring van dit feit gezien de bekennende verklaring van verdachte.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Omwille van de leesbaarheid van het vonnis zal de rechtbank de ten laste gelegde feiten in de navolgende volgorde bespreken. Zij zal hierbij niet de volgorde van de tenlastelegging aanhouden.
feit 2:
Op 20 september 2016 heeft [Slachtoffer 2] (hierna te noemen: [Slachtoffer 2] ) een informatief gesprek gehad bij de politie. Namens haar is op 28 oktober 2016 aangifte gedaan door haar persoonlijk begeleider mevrouw [naam begeleider]
[Slachtoffer 2] heeft verdachte leren kennen op zondag 18 september 2016 bij de [Naam horeca gelegenheid] in Tilburg. Verdachte heeft [Slachtoffer 2] die avond naar huis gebracht. Toen zij bij haar huis kwamen, heeft [Slachtoffer 2] verdachte gevraagd of hij kasten voor haar in elkaar kon zetten. Deze vraag heeft verdachte bevestigend beantwoord. Hij zou hiervoor de volgende dag terugkomen. De volgende dag appte verdachte [Slachtoffer 2] omstreeks 23.00 uur of hij langs kon komen. Dit was op maandag 19 september 2016. [Slachtoffer 2] vond dit goed. [1] Er zijn verschillende WhatsAppberichten over en weer gestuurd. Tijdens het WhatsApp-gesprek spraken verdachte en [Slachtoffer 2] af dat hij naar haar toe zou komen. [2] Hij was rond 0.00 uur bij [Slachtoffer 2] in haar woning in Tilburg. Verdachte ging na binnenkomst meteen op het bed van [Slachtoffer 2] zitten en zei “doe je ding”. Hij zei dit op een beetje agressieve toon. [Slachtoffer 2] had het gevoel dat zij gewoon moest luisteren en geen kant op kon. Met doe je ding bedoelde verdachte dat zij hem moest pijpen. Hij zei niet letterlijk “pijp mij”. Hij zei alleen “doe je ding” en hij deed zijn broek uit. [3] Toen [Slachtoffer 2] aangaf dat zij niet wilde zei verdachte “houd je kankerbek! Kom hier!” [4] Nadat hij het nog een keer had gezegd heeft [Slachtoffer 2] verdachte gepijpt omdat zij bang was. [5] Daarna moest zij gaan liggen van verdachte en deed hij zijn piemel in haar vagina. Daarna moest zij hem weer pijpen. [Slachtoffer 2] werd door verdachte geslagen waarna zij hem weer moest pijpen. [6] [Slachtoffer 2] stapte uit bed en ging op de bank zitten. Verdachte kwam naar haar toe met een gebalde vuist. [7] Hij sloeg [Slachtoffer 2] op haar hoofd en benen. Hij kneep haar keel dicht. [8] Verdachte sloeg [Slachtoffer 2] op haar hoofd en sleurde haar mee naar het bed en daar sloeg hij haar verder met zijn vuist. Nadat verdachte wilde dat [Slachtoffer 2] hem verder zou pijpen, heeft [Slachtoffer 2] voorgesteld om hem te masseren. Hierna is het gestopt. Verdachte zei tegen [Slachtoffer 2] dat hij de volgende dag langs zou komen. Uit angst heeft zij gezegd dat dit goed was. Zij was bang voor verdachte, omdat hij zo agressief was. Zij durfde daarom ook niet de politie te bellen. [9]
[Slachtoffer 2] is rond 12.00 uur die dag naar haar begeleiders van [Naam instantie 1] gegaan. Zij was overstuur en zij vertelde dat zij geslagen was en pijn had. Er zijn toen foto’s gemaakt van het letsel van [Slachtoffer 2] . Haar begeleidster mevrouw [naam begeleider] heeft krassen in de nek van [Slachtoffer 2] gezien. [10] [11] Gedurende de middag kreeg [Slachtoffer 2] WhatsAppberichten van verdachte. [12] Verdachte staat onder de naam [bijnaam verdachte] weggeschreven in de telefoon van [Slachtoffer 2] . Hij stuurde haar op 20 september 2016 meerdere berichten tussen 12.11 uur en 15.14 uur. Hij geeft aan dat zij langskomen rond 17.00 uur. Vervolgens vraagt hij of zij hem negeert en daarna stuurt hij om 12.29 uur de berichten: “WIL JIJ WEER KLAPPE. HEB JIJ BIET AFGELEERD”. Om 12.34 uur stuurt verdachte de berichten: “Reageer. WOLLAH HAND OP DE KORAN. IK GA. JOU SLOPEN. REAGEER JONGE.” [13] Verdachte heeft verklaard dat deze berichten zijn verstuurd met een telefoon van een niet nader te noemen vriend, welke telefoon hij in die periode ook in gebruik had. [14]
Gelet op voornoemde bewijsmiddelen is de rechtbank van oordeel dat verdachte [Slachtoffer 2] heeft gedwongen tot het ondergaan van handelingen die mede hebben bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam van [Slachtoffer 2] .
Anders dan de verdediging is de rechtbank van oordeel dat sprake is geweest van dwang. Verdachte heeft door zijn handelen [Slachtoffer 2] gedwongen hem te pijpen en te ondergaan dat hij zijn penis in haar vagina bracht. Hij heeft meteen bij binnenkomst in de woning van [Slachtoffer 2] zijn broek naar beneden getrokken, daarbij een dwingende toon aangenomen, haar met grof taalgebruik toegesproken, haar tegen haar hoofd en haar benen geslagen en haar keel dichtgeknepen. Door zijn handelen heeft hij een bedreigende situatie voor [Slachtoffer 2] gecreëerd. Het verweer van de verdediging dat er geen sprake is geweest van dwang dan wel dat het geweld niet zag op het bewerkstelligen van seksueel contact volgt de rechtbank niet. Verdachte heeft [Slachtoffer 2] immers onder voornoemde omstandigheden gedwongen hem te pijpen alsmede zijn penis in haar vagina gebracht. Dat [Slachtoffer 2] zich fysiek nauwelijks heeft verzet maakt dit niet anders. Zij was zeer angstig voor verdachte waardoor zij zich niet durfde te verzetten.
Bovendien is de volgende dag vastgesteld dat [Slachtoffer 2] letsel had in die zin dat zij blauwe plekken en krassen in haar nek had. Dit past bij de verklaring van [Slachtoffer 2] . Bovendien heeft verdachte op 20 september 2016 meerdere WhatsAppberichten naar [Slachtoffer 2] gestuurd waaronder een berichtje waarin hij haar vroeg of zij nog meer klappen wilde. Het letsel van [Slachtoffer 2] kan naar het oordeel van de rechtbank niet anders worden uitgelegd dan dat het een gevolg is van op haar toegepast geweld.
Aan de verklaring van verdachte dat deze WhatsAppberichten zijn verstuurd door een vriend van hem, die de eigenaar zou zijn van deze telefoon en deze telefoon zo nu en dan zelf in gebruik had, gaat de rechtbank voorbij. Verdachte heeft geen helderheid willen geven over wie deze vriend is en waarom deze vriend de berichten zou hebben gestuurd naar [Slachtoffer 2] . De rechtbank acht het in het licht van de genoemde bewijsmiddelen onwaarschijnlijk dat deze vriend precies op dat moment deze berichten naar [Slachtoffer 2] stuurde.
Ook het verweer van de verdediging dat [Slachtoffer 2] met haar aangifte een ander motief heeft, namelijk wraak omdat zij zich door verdachte voelde afgewezen en gebruikt, stelt de rechtbank terzijde. Dit verweer vindt geen steun in de gebezigde bewijsmiddelen.
De rechtbank acht de verklaringen van [Slachtoffer 2] op essentiële onderdelen consistent en deze worden bovendien in voldoende mate ondersteund in de overige tot het bewijs te bezigen middelen.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank is dan ook van oordeel dat wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte [Slachtoffer 2] heeft verkracht.
Feit 5:
Verdachte heeft in mei 2016 een relatie gekregen met [Slachtoffer 3] (hierna te noemen: [Slachtoffer 3] ). Op 15 augustus 2016 heeft [Slachtoffer 3] tegen verdachte in zijn woning in Tilburg gezegd dat zij de relatie wilde verbreken. Verdachte wilde seks met haar en aangeefster zei nee. Verdachte zei dat het niet uit was, pas als hij zei dat het uit was, was het uit. Hij zei tegen [Slachtoffer 3] : “Ik heb foto’s die laat ik aan je familie zien, ik kan je zwart maken dus beter blijf je bij mij.” Er ontstond een discussie over de foto’s en toen voelde [Slachtoffer 3] dat verdachte haar opzettelijk en krachtig tegen haar arm stompte met zijn vuist. Verdachte zei tegen haar “doe nou maar voordat het erg wordt.” [Slachtoffer 3] was bang voor verdachte en zij deed wat hij zei. Zij hebben toen tegen haar wil seks gehad. Vervolgens heeft zij verdachte laten denken dat zij nog een relatie hadden. Als zij elkaar zagen wilde verdachte altijd seks, terwijl [Slachtoffer 3] niet wilde. Verdachte sloeg [Slachtoffer 3] dan vaak hard op haar arm en omdat zij bang was voor meer klappen had zij iedere keer tegen haar zin seks met verdachte. Op 27 september 2016 heeft zij het nogmaals uitgemaakt met verdachte. [15]
Verdachte heeft verklaard dat hij [Slachtoffer 3] zag als zijn vriendin. Hij wilde haar niet kwijt en hij zag geen andere optie dan dreigen om de foto’s die hij had op internet te zetten. Verdachte heeft verklaard dat hij dit deed om haar aandacht te krijgen. [16]
De rechtbank stelt op basis van het voorgaande vast dat in voldoende mate is gebleken dat [Slachtoffer 3] haar relatie met verdachte langer heeft laten voortduren ook uit angst dat verdachte een foto van haar op het internet zou zetten of dat hij haar op een andere wijze zou zwart maken. Anders dan de verdediging heeft aangevoerd is er naar het oordeel van de rechtbank sprake van een voltooid delict nu de relatie door het handelen van verdachte langer in stand is gebleven dan dat [Slachtoffer 3] wilde.
De rechtbank is van oordeel dat verdachte door bedreiging met smaadschrift en een andere feitelijkheid [Slachtoffer 3] heeft gedwongen de relatie met verdachte in stand te houden. Het onder feit 5 ten laste gelegde feit kan dan ook wettig en overtuigend worden bewezen.
Feit 4:
Op 18 november 2017 heeft verdachte via WhatsApp aan [Slachtoffer 3] 300 euro gevraagd. Als zij dit niet zou betalen dan zou hij belastende foto’s van haar op Instagram plaatsen. [17] Verdachte is woonachtig in Tilburg en [Slachtoffer 3] in Arnhem. [18] Verdachte heeft via WhatsApp [Slachtoffer 3] te verstaan gegeven dat zij haar nieuwe wachtwoord van Instagram moest geven. Zij kreeg tot 4 uur de tijd om dit te doen. Toen [Slachtoffer 3] in datzelfde WhatsAppgesprek vroeg wanneer hij van plan was om die foto te verwijderen, stuurde verdachte: “Wnnr ik 3.barki heb”. Vervolgens dreigt hij die foto binnenkort te posten. [19] [Slachtoffer 3] heeft hem de 300 euro niet betaald. [20]
Verdachte heeft bekend dat hij deze berichtjes naar [Slachtoffer 3] heeft verzonden. Hij heeft deze berichten gestuurd om te voorkomen dat hij [Slachtoffer 3] zou kwijtraken. Hij stelt nimmer de intentie te hebben gehad de foto te posten. Het was een foto waar hij samen met [Slachtoffer 3] op staat. Zij zit bij hem op schoot en zij zoenen elkaar. De ouders van [Slachtoffer 3] mochten niet weten van hun relatie. Verdachte kan zich voorstellen dat [Slachtoffer 3] zich door hem bedreigd voelde. [21]
De rechtbank stelt op basis van het voorgaande vast dat verdachte 300 euro aan [Slachtoffer 3] heeft gevraagd onder de bedreiging dat hij anders een foto van [Slachtoffer 3] op Instagram zou plaatsen. Voldoende aannemelijk is dat dit een belastende foto was. Anders dan de verdediging is de rechtbank van oordeel dat verdachte het oogmerk had om zich wederrechtelijk te bevoordelen. [Slachtoffer 3] heeft deze berichten – gelet op de toon daarvan – niet anders opgevat danwel hoeven opvatten dan dat verdachte wilde dat zij hem 300 euro zou betalen.
De verklaring van verdachte dat hij de berichten aan [Slachtoffer 3] slechts heeft gestuurd om te voorkomen dat hij haar kwijt zou raken, acht de rechtbank, mede gelet op de aard en toonzetting van de door hem gestuurde berichten, niets afdoen aan het oogmerk van wederrechtelijke bevoordeling.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank dan ook van oordeel dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de onder dit feit ten laste gelegde poging tot afdreiging.
Feit 1 en 3:
Verdachte en aangeefster [Slachtoffer 1] (hierna te noemen: [Slachtoffer 1] ), geboren op [geboortedatum slachtoffer 1] 2000 , kregen in het voorjaar van 2016 contact. Zij kenden elkaar van vroeger. Zij stuurden elkaar berichten via Instagram waarin verdachte aangaf dat hij wilde afspreken met [Slachtoffer 1] . [22] Deze afspraak heeft plaatsgevonden in juli 2016. Toen was verdachte 17 jaar oud. [23] [Slachtoffer 1] was in de veronderstelling dat zij gingen chillen met een hele groep, maar toen zij bij verdachte thuis in Tilburg kwam, was er verder niemand anders. Verdachte heeft er toen op aangedrongen dat [Slachtoffer 1] hem oraal zou bevredigen. Zij wilde dit niet, maar hij heeft haar gedwongen dit te doen. [24] Verdachte trok zijn broek uit en zij voelde dat verdachte haar haren vastpakte en haar hoofd richting zijn penis bracht. Zij zei dat zij daar helemaal geen zin in had, maar hij zei dat zij haar mond open moest doen. [Slachtoffer 1] zei dat zij niet wilde, maar hij bleef maar aan haar haren trekken en toen heeft zij het maar gedaan. [25] Zij had het idee dat hij haar aan het filmen was. Zij gaf vervolgens aan dat zij geen contact meer met hem wilde, maar hij dreigde dat wanneer zij niet naar hem toekwam hij dit filmpje op Insta of internet zou zetten. [26] Verdachte heeft verklaard dat hij door [Slachtoffer 1] is gepijpt. Hij ontkent dat hij [Slachtoffer 1] hiertoe heeft gedwongen. Bovendien is hij vaker dan één keer door [Slachtoffer 1] gepijpt. Hij heeft verklaard haar hiertoe nimmer gedwongen te hebben. Bovendien ontkent hij hiervan een filmpje gemaakt te hebben waarmee hij haar heeft bedreigd. [27]
Ongeveer drie maanden na juli 2016 vond verdachte [Slachtoffer 1] op een ander account van Instagram. Hij benaderde haar en begon opnieuw. Hij wilde afspreken en toen heeft [Slachtoffer 1] gezegd dat hij naar haar school moest komen. Verdachte heeft haar op vrijdag getroffen bij haar school. Hij heeft toen haar telefoon gepakt en niet teruggegeven. Na het weekend is [Slachtoffer 1] op maandagochtend naar verdachte gegaan om haar telefoon op te halen. Toen zij bij de deur van zijn kamer kwam, begon hij haar te slaan. [Slachtoffer 1] is bij verdachte een oorbel verloren die verdachte uit haar oor had geslagen. [28] Verdachte heeft haar met zijn vuisten op haar hoofd en op haar ribben geslagen. Zij had heel veel pijn. Hij heeft haar links en rechts, ter hoogte van haar kaak geslagen en ook tegen de bovenkant van haar hoofd. Toen [Slachtoffer 1] weg wilde lopen, voelde zij dat hij haar een trap gaf op haar rechter bovenbeen. Zij liep naar de deur en toen trapte verdachte [Slachtoffer 1] nog een keer en raakte haar met zijn tenen. Hij droeg geen schoenen. [29]
De moeder van [Slachtoffer 1] , [Naam moeder van slachtoffer 1] , heeft verklaard dat [Slachtoffer 1] op vrijdag 30 september 2016 thuis kwam zonder telefoon. Deze zou gestolen zijn uit de kleedkamer. De maandag daarna werd de moeder door de school van [Slachtoffer 1] gebeld dat [Slachtoffer 1] al vier lesuren weg was. [Slachtoffer 1] had gezegd dat zij naar de tandarts moest. Vervolgens werd de moeder omstreeks 17.00 uur teruggebeld door de school dat [Slachtoffer 1] niet in staat was naar huis te fietsen, omdat zij was mishandeld. [Slachtoffer 1] vertelde haar moeder toen dat zij op weg van de tandarts naar school zou zijn aangerand en daarbij was flauwgevallen. Thuis heeft [Slachtoffer 1] in een gesprek met haar moeder aangegeven dat dat zij werd gechanteerd en dat [Verdachte] haar gedwongen heeft langs te komen anders zou hij iets doen. [Slachtoffer 1] vertelde dat zij vanaf mei, juni, juli – ze weet het niet precies - werd gechanteerd. Hij had haar telefoon gestolen. Voorts heeft zij de broer van verdachte gevraagd naar de oorbel van [Slachtoffer 1] te gaan zoeken die tijdens de mishandeling in de kamer van verdachte is achtergebleven. De broer van verdachte heeft de oorbel teruggegeven. [30]
[Slachtoffer 1] is op 4 oktober 2017 onderzocht door een arts, dr. [naam arts 1] . [Slachtoffer 1] had drukpijn op beide bovenarmen, een hematoom bij haar oor links en rechts, een hematoom op haar linker kaak, een hematoom op haar linker bekkenkom. Deze hematomen zijn van circa 2 centimeter doorsnede. Ook is er een zwelling en hematoom geconstateerd van circa 4 bij 5 centimeter op het achterhoofd en een hematoom van 5 – 10 centimeter op het bovenbeen van [Slachtoffer 1] . [31]
De verdediging heeft aangevoerd dat de verklaringen van [Slachtoffer 1] op aantoonbare punten onwaarheden bevatten. Zo past haar verklaring niet in de tijdlijn van hetgeen op maandag
3 oktober 2016 in de ochtend zou hebben plaatsgevonden. Ter onderbouwing heeft de verdediging een routeplanner van Google Maps in het geding gebracht. Uit deze planner zou blijken dat de route van de woning van verdachte naar haar school ongeveer 14 minuten bedraagt, terwijl [Slachtoffer 1] heeft verklaard dat deze route een half uur fietsen is. Daarnaast zou [Slachtoffer 1] niet consistent zijn in haar verklaringen.
De rechtbank volgt dit verweer van de verdediging niet. Ten eerste kan niet worden vastgesteld met welke snelheid [Slachtoffer 1] naar school is gefietst en evenmin of de routeplanner qua tijdsinschatting conform de realiteit is. Daarbij moet in aanmerking worden genomen dat [Slachtoffer 1] letsel had en het dus voorstelbaar is dat zij niet de snelheid kon fietsen waarop de routeplanner van Google Maps is gebaseerd. Daarnaast is de rechtbank van oordeel dat [Slachtoffer 1] weliswaar niet helemaal consistent is in haar verklaringen over hetgeen er precies heeft plaatsgevonden doch, in het licht van hetgeen er tussen haar en verdachte heeft plaatsgevonden alsmede haar leeftijd, zijn afwijkingen in haar verklaringen echter niet van dien aard dat haar verklaringen niet kunnen worden gebezigd voor het bewijs.
De verdediging heeft aangevoerd dat er onvoldoende wettig dan wel overtuigend bewijs in het dossier aanwezig is om te komen tot een bewezenverklaring van feit 1 en feit 3.
De rechtbank stelt vast dat verdachte zich ten aanzien van [Slachtoffer 1] vrijwel hetzelfde heeft gedragen als tegenover de slachtoffers van de ten laste gelegde feiten onder 2, 4 en 5. Verdachte heeft [Slachtoffer 1] , net als [Slachtoffer 2] , hem laten pijpen en zich daarbij bedreigend dan wel chanterend opgesteld. Zo heeft hij zowel [Slachtoffer 1] als [Slachtoffer 3] bedreigd met het plaatsen van beeldmateriaal op Instagram dan wel internet. Verdachte heeft ten aanzien van alle drie de slachtoffers eenzelfde agressieve en dreigende houding aangenomen waardoor zij alle drie zich door verdachte gedwongen hebben gevoeld om bepaalde handelingen te verrichten. De rechtbank wordt gesterkt in haar overtuiging van het voorgaande nu uit het dossier op geen enkele wijze blijkt dat de drie aangeefsters elkaar kennen of contact met elkaar hebben gehad zodat er geen aanknopingspunten zijn om te veronderstellen dat zij hun verklaringen op elkaar zou hebben afgestemd. Voor een dergelijk scenario ontbreekt ieder aanknopingspunt. Het is zeer opmerkelijk en verdacht dat deze drie aangeefsters in bijna dezelfde periode soortgelijke aangiftes tegen verdachte hebben gedaan waarbij de modus operandi op vele punten sterk overeenkomt.
Alle aspecten van de onderhavige strafzaak beziende is de rechtbank, van oordeel dat de aangifte van de twee aangeefsters [Slachtoffer 2] en [Slachtoffer 3] in dit geval zeer wel kunnen dienen als steunbewijs voor die van [Slachtoffer 1] . De omstandigheid dat er sprake is van drie afzonderlijke, betrouwbaar geachte aangiftes van een zelfde soort delicten tegen dezelfde verdachte kan in deze zaak tot geen andere conclusie leiden dan dat deze elkaar over en weer, niet alleen in feitelijke, maar ook in bewijstechnische zin, ondersteunen. Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen en de hierna opgenomen bewijsmiddelen kan niet worden gesproken van slechts één bron. De evidente samenhang tussen de aangiftes zou daarmee ten onrechte worden miskend.
De rechtbank voelt zich hierin gesteund door de vaste jurisprudentie van de Hoge Raad met betrekking tot artikel 342, tweede lid van het Wetboek van Strafvordering, onder meer de uitspraak van de Hoger Raad van 13 juli 2010, ECLI:NL:HR:2010: BM2452, NJ 2010/515.
Voor wat betreft het verweer dat er geen sprake is geweest van ontuchtige handelingen overweegt de rechtbank als volgt. De rechtbank stelt vast dat [Slachtoffer 1] ten tijde van het tenlastegelegde feit de leeftijd van 16 jaren nog niet had bereikt, terwijl verdachte bijna 18 jaar was. Hoewel er sprake is van een relatief gering leeftijdsverschil tussen [Slachtoffer 1] en verdachte is de rechtbank van oordeel dat de handeling die [Slachtoffer 1] bij verdachte heeft verricht wel als ontucht is te kwalificeren. [Slachtoffer 1] voelde zich immers bedreigd door verdachte en voor haar gevoel heeft zij geen keuze gehad. Uit angst heeft zij verdachte gepijpt. Van vrijwilligheid is geen sprake geweest.
Gelet op het bovenstaande is de rechtbank van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte [Slachtoffer 1] in de periode tussen 1 mei 2016 en 21 juli 2016 gedwongen heeft om een ontuchtige handeling bij verdachte te verrichten in die zien dat verdachte zijn penis in de mond van [Slachtoffer 1] heeft gebracht en dat hij zich vervolgens door [Slachtoffer 1] heeft laten pijpen.
Tevens acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte [Slachtoffer 1] op
3 oktober 2016 heeft mishandeld. De rechtbank verwijst naar de reeds hierboven aangehaalde aangifte van [Slachtoffer 1] , de verklaring van de moeder en de medische verklaring. Voorts staat vast dat [Slachtoffer 1] gedurende enige uren niet aanwezig was op school en bij terugkeer op school letsel bleek te hebben. Verdachte heeft toegegeven dat hij de telefoon van [Slachtoffer 1] vóór het weekend heeft afgepakt en toen niet aan haar heeft teruggegeven. [32]
Aan het verweer van de verdediging dat het letsel is toegebracht door een oom van [Slachtoffer 1] dan wel dat [Slachtoffer 1] een ander motief zou hebben bij haar aangifte gaat de rechtbank voorbij, nu dit verweer onvoldoende steun vindt in de aanwezige bewijsmiddelen in het dossier.
Feit 6:
Aangezien verdachte ten aanzien van feit 6 een bekennende verklaring heeft afgelegd en ter zake daarvan geen vrijspraak is bepleit, zal worden volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen als bedoeld in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering en acht de rechtbank dat feit wettig en overtuigend bewezen, gelet op:
- de bekennende verklaring van verdachte afgelegd tijdens de zitting van 10 oktober 2017; [33]
- de aangifte van [Slachtoffer 4] [34]
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
1.
hij in ofomstreeks de periode van 1 mei 2016 tot en met 21 juli 2016 te
Tilburg, een maal met [Slachtoffer 1] , geboren op 14 december
2000, die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had
bereikt,
buiten echt, ontuchtige handelingen heeft gepleegd, die (telkens)
bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam
van die [Slachtoffer 1] , hebbende verdachte meermalen, - zijn penis in de mond van die [Slachtoffer 1] laten nemen
en,
- zich (vervolgens) laten pijpen door die [Slachtoffer 1]
2.
of omstreeks20 september 2016 te Tilburg, door geweld en
/ofeen andere
feitelijkheid [Slachtoffer 2] heeft gedwongen tot het ondergaan van handelingen
die mede hebben bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam van
[Slachtoffer 2] , immers heeft hij, verdachte, toen en aldaar zijn penis
in de
mond en/ofin de vagina van [Slachtoffer 2] gebracht en/
of gedrukt en/ofzich
door die [Slachtoffer 2] laten pijpen
en bestaande dat geweld en die andere feitelijkheid hierin dat hij, verdachte,
- tegen die [Slachtoffer 2] op dwingende toon heeft gezegd "Doe je ding!", en
/of
- die [Slachtoffer 2] op haar hoofd en
/ofop haar benen,
in elk geval op/tegen haar
lichaamheeft geslagen
en/of gestompt en/ofhaar keel heeft dicht gedrukt,
en
/of
- die [Slachtoffer 2] met grof taalgebruik heeft toegesproken, waaronder: "Houd je
kankerbek" en
/of"Kom hier!", en
/of
- zijn, verdachtes, broek
en boxershortonverhoeds en meteen naar beneden
heeft getrokken
en/of daarbij tegen [Slachtoffer 2] heeft gezegd "Pijp me",en
/of
- aldus een bedreigende situatie voor [Slachtoffer 2] heeft
gecreëerd en/ofdoen
ontstaan
en
- misbruik heeft gemaakt van een uit feitelijke verhouding voortvloeiend
overwicht van hem, verdachte, op [Slachtoffer 2] (welk overwicht is veroorzaakt door
de lichamelijke verschillen tussen hem, verdachte en [Slachtoffer 2] );
3. hij op
of omstreeks3 oktober 2016 te Tilburg
[Slachtoffer 1] heeft mishandeld door die [Slachtoffer 1] op haar hoofd en
/ofhaar ribben,
in
elk geval op/tegen haar lichaamte slaan en
/ofte stompen en
/ofdoor die
[Slachtoffer 1] tegen haar be
(e
)n
(en)te schoppen
en/of te trappenwaardoor die
[Slachtoffer 1] pijn en
/ofletsel heeft ondervonden;
4. hij
op ofomstreeks 18 november 2016,
in elk geval in het jaar 2016 te Tilburg
en/of te Arnhem, in elk gevalin Nederland ter uitvoering van het door
verdachte voorgenomen misdrijf om met het oogmerk om zich wederrechtelijk te
bevoordelen, door bedreiging met
smaad en/ofsmaadschrift
en/of openbaring van
een geheim,[Slachtoffer 3] te dwingen tot de afgifte van een geldbedrag van 300
euro,
geheel of ten deletoebehorende aan die [Slachtoffer 3]
, althans aan een ander
dan aan verdachte, aan die [Slachtoffer 3] via Whatts app heeft laten
weten dat hij een
of meerdere foto('s) van seksuele handelingen (door [Slachtoffer 3]
verricht), in elk geval (een) sexueel ofbelastende foto
('s)van
[Slachtoffer 3] op Instagram,
in elk geval op social mediazou plaatsen, althans
openbaar zou maken als zij hem genoemd geldbedrag niet zou geven, terwijl de
uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
5. hij
op of omstreeks 15 augustus 2016, in elk gevalin de maand augustus 2016
in Nederland, een ander, te weten [Slachtoffer 3] ,
door bedreiging met
smaad en/ofsmaadschrift of enige andere feitelijkheid
gericht tegen [Slachtoffer 3]
heeft gedwongen iets te doen, niet te doen en/of te dulden,
te weten: het in stand laten van de relatie met hem, verdachte (welke relatie
die [Slachtoffer 3] wilde verbreken) door die [Slachtoffer 3] mede te delen:"Ik heb foto's
die laat ik aan je familie zien, ik kan je zwart maken dus beter blijf je bij
mij"
, althans woorden van soortgelijke aard of strekking;
6. ter berechting gevoegd: 665329-17
hij op
of omstreeks03 november 2016 te Tilburg
[Slachtoffer 4] heeft mishandeld door die [Slachtoffer 4] meermalen,
althans eenmaal (met de
vuist
) in/tegen het gezicht en/oftegen het hoofd,
althans tegen het lichaam
te slaan en/ofte stompen waardoor deze [Slachtoffer 4] pijn
en/of letselheeft
ondervonden;
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat het meerderjarigenstrafrecht moet worden toegepast waarbij wel ten aanzien van feit 1 rekening gehouden wordt met het feit dat verdachte ten tijde van de bewezen te achten periode nog minderjarig was. Hij vordert aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf van 30 maanden waarvan 10 maanden voorwaardelijk met bijzondere voorwaarden en een proeftijd van 5 jaar.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging stelt zich op het standpunt dat er juist voldoende indicatoren in deze zaak zijn om het minderjarigenstrafrecht toe te passen. De verdediging vreest dat verdachte zijn motivatie voor behandeling en school zal verliezen wanneer hij voor een lange tijd in detentie moet verblijven. De in het kader van de voorlopige hechtenis toegepaste jeugddetentie dient in het belang van verdachte te worden voortgezet. Daarbij onderstreept de verdediging het belang van verdachte dat hij aansluitend aan zijn detentie in de Hey-Acker zal kunnen worden geplaatst op de Belvertshoeve te Oisterwijk. Het is tevens in het belang van verdachte dat de nachtdetentie blijft voortduren zodat hij naar school kan blijven gaan. De verdediging is zich er van bewust dat nachtdetentie niet in het kader van reguliere detentie kan worden opgelegd. Indien evenwel een onvoorwaardelijke jeugddetentie wordt opgelegd van minder dan vijf maanden dan kan de nachtdetentie op grond van het penitentiaire regime voortduren. De verdediging verzoekt in elk geval de strafmaat zoals deze door de officier van justitie is geëist te matigen.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan meerdere strafbare feiten waaronder ernstige zedenfeiten. Verdachte heeft op ernstige wijze de lichamelijke integriteit van de slachtoffers geschonden. Hierdoor heeft verdachte de normale en gezonde seksuele ontwikkeling van de slachtoffers doorkruist. Het is te verwachten dat [Slachtoffer 2] en [Slachtoffer 1] nog lange tijd op het gebied van hun geestelijke gezondheid gevolgen ondervinden van het handelen van verdachte. Ook hun gevoel van veiligheid is in ernstige mate aangetast. Zij zijn door verdachte gedwongen om seksuele handelingen te verrichten onder bedreiging van verdachte en hij heeft geweld tegen hen gebruikt. Verdachte heeft hier kennelijk niet bij stil gestaan en heeft zijn eigen bevrediging vooropgesteld. Daarbij rekent de rechtbank verdachte aan, en is dit tegelijkertijd een zeer zorgelijk punt, dat hij bij zijn verklaring blijft dat zijn slachtoffers niets tegen hun wil hebben gedaan en dat de seks op vrijwillige basis heeft plaatsgevonden. [Slachtoffer 2] , [Slachtoffer 1] en [Slachtoffer 3] hebben los van elkaar, zonder elkaar te kennen, verklaard dat verdachte hen bedreigde of chanteerde en dat zij zich gedwongen voelde. Ook blijkt uit de slachtofferverklaringen van [Slachtoffer 2] en [Slachtoffer 1] hoe groot de impact van de feiten op hun leven is en dat het nog steeds hun dagelijkse leven beïnvloedt. Verder rekent de rechtbank verdachte aan dat hij [Slachtoffer 3] heeft gedwongen om langer met hem een relatie in stand te houden. Hij heeft gedreigd om voor haar belastende foto’s openbaar te maken, terwijl hij wist dat de familie van [Slachtoffer 3] niet op de hoogte mocht komen van hun relatie. Verdachte heeft gebruik gemaakt van het feit dat [Slachtoffer 3] buiten medeweten van haar familie een relatie met verdachte had en hij heeft dit vervolgens op een manier gebruikt die schadelijk is geweest voor [Slachtoffer 3] . Ook dat is een zeer kwalijk feit. Tot slot heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan de mishandeling van [Slachtoffer 4] . Ook dit feit rekent de rechtbank verdachte aan.
De rechtbank houdt in het nadeel van verdachte rekening met de omstandigheid dat verdachte eerder is veroordeeld voor geweldsdelicten.
Drs M. van Heteren , GZ-psycholoog heeft in het psychologisch rapport d.d. 12 juli 2017 vastgesteld – en nader toegelicht ter terechtzitting – dat bij verdachte sprake is van een ziekelijke stoornis. Hij lijdt aan ASS (autisme spectrum stoornis) en daarnaast heeft hij op basis van verbaal, fysiek en seksueel geweld in de thuissituatie een psychotrauma stressor gerelateerde stoornis ontwikkeld. Deze stoornis beïnvloedde de keuze van verdachte ten tijde van het plegen van de ten laste gelegde feiten. Vanuit de ASS heeft verdachte weinig inlevingsvermogen in een ander en hij schuwt het afdwingen van materiële en/of seksuele satisfactie niet. Vanuit hetgeen hij heeft meegemaakt in zijn jeugd (verbaal, fysiek en seksueel geweld tussen zijn ouders) is er weinig cognitieve controle op de seksuele en agressieve impulsen. Hij herhaalt hetgeen hij zelf heeft meegemaakt. De psycholoog adviseert om het ten laste gelegde aan verdachte in verminderde mate toe te rekenen. Vanuit de relatie die hij thuis heeft voorgeleefd gekregen, is verdachte dwingend en eisend in relatie met vrouwen en het machtsaspect is voor hem daarin belangrijk. In de omgang die verdachte in relatie tot de slachtoffers hanteerde, sijpelden agressieregulatieproblemen door. Zonder nu al van een fusie tussen agressie en seksualiteit te kunnen spreken vormt dit wel een gevaar. Verdachte heeft een beperkt probleemoplossend vermogen en problemen met seksuele regulering en agressieregulering. Hij gaat wensvervullend om met vrouwen en schuwt het niet om zijn wensen af te dwingen. Zowel op de korte al lange termijn wordt het risico op een seksueel delict als verhoogd ingeschat. Hij zal stap voor stap moeten verzelfstandigen en meer zelfregulerend moeten worden. Het beheersen van agressieve en seksuele impulsen vraagt veel aandacht. Verdachte heeft verder in enigermate beperkte handelingsvaardigheden. Hij kan risico’s van zijn eigen handelen verkeerd inschatten en hij handelt zonder na te denken. Een pedagogische of gezinsgerichte aanpak lijkt niet meer aan de orde bij verdachte. Ook een groepsgericht leefklimaat lijkt een gepasseerd station. De psycholoog ziet dan ook geen indicatie voor het toepassen van het minderjarigenstrafrecht.
De psycholoog adviseert verdachte deel te laten nemen aan een zedenprogramma gericht op mensen met ASS. Daarnaast adviseert zij EMDR ten aanzien van de seksuele en gewelddadige trauma’s. Hierbij wordt gedacht aan behandeling door forensische polikliniek Het Dok . Bovendien zal verdachte een woonvorm met bescherming, begeleiding en structuur moeten krijgen, dit onder toezicht van de reclassering. De psycholoog adviseert het voorgaande aan verdachte op te leggen in het kader van de bijzondere voorwaarden. Ter terechtzitting heeft de psycholoog daar nog aan toegevoegd dat het in het belang is van verdachte wanneer hij direct na zijn detentie zal worden geplaatst binnen het beschermd wonen. Daarnaast is de (zeden)behandeling van belang nu de behandeling van verdachte in het verleden nooit gericht is geweest op de psycho-educatie van de ASS en zijn trauma’s uit het verleden.
Reclassering Nederland heeft in het adviesrapport van 12 juli 2017 geadviseerd om het volwassenstrafrecht toe te passen aangezien bij verdachte geen sprake is van het functioneren op het niveau van een minderjarige. Geadviseerd wordt om aan verdachte een deels voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen met als bijzondere voorwaarden:
 De meldplicht in die zin dat hij zich binnen 4 dagen na het onherroepelijke vonnis moet melden bij Reclassering Nederland te Tilburg. Hierna moet verdachte zich blijven melden zo frequent en zolang de reclassering dit noodzakelijk acht en zich houden aan de aanwijzingen die hem in het kader van het reclasseringstoezicht worden gegeven;
 Behandelverplichting – ambulante behandeling. Verdachte wordt verplicht mee te werken aan behandeling bij forensisch psychiatrische polikliniek Het Dok of soortgelijke ambulante forensische zorg, zulks ter behoordeling van de reclassering bij verdachte zich zal houden aan de daaruit voortkomende afspraken. Hij zal zich houden aan de aanwijzingen die hem in het kader van die behandeling door of namens de instelling zullen worden gegeven’
 Opname in een instelling voor beschermd wonen. Verdachte wordt verplicht om vanaf het moment dat de proeftijd zal starten in beschermd wonen instelling De Belvertshoeve of soortgelijke instelling, zulks ter beoordeling van de reclassering, te verblijven en zich te houden aan het (dag-)programma dat deze voorziening in overleg met de reclassering heeft opgesteld, zolang de reclassering dit noodzakelijk acht.
 Contactverbod. Verdachte wordt verboden contact te (laten) leggen met [Slachtoffer 2] , [Slachtoffer 1] en [Slachtoffer 3] , zolang de reclassering dit noodzakelijk acht.
Ter terechtzitting heeft de reclasseringswerker aan dit advies nog toegevoegd dat verdachte inmiddels naar school gaat buiten Den Hey-Acker en dat hij zich aan de afspraken houdt in het kader van de nachtdetentie. Mede gezien het gegeven dat de zorg geleverd door de Belvertshoeve niet gecontracteerd is door de gemeente in het kader van de jeugdhulp, verdient de toepassing van het volwassenstrafrecht de voorkeur. Daarbij acht de reclassering het, net als de psycholoog, van belang dat verdachte na zijn detentie in Den Hey-Acker direct zal worden geplaatst op De Belvertshoeve teneinde het risico op recidive en/of terugval in zijn gedrag te voorkomen. Een lange proeftijd wordt door de reclassering van belang geacht nu te verwachten is dat het krap zal zijn om de behandeling van verdachte binnen 2 jaar af te ronden.
De Raad voor de Kinderbescherming (hierna te noemen de raad) sluit zich in het adviesrapport d.d. 6 oktober 2017 aan bij het advies van de psycholoog en de reclassering . Ook de raad onderschrijft nadrukkelijk het belang dat verdachte na zijn detentie in Den Hey-Acker direct zal worden geplaatst binnen het beschermd wonen. Daarnaast adviseert de raad aan verdachte in het kader van bijzondere voorwaarden een locatieverbod op te leggen in die zin dat verdachte zich niet in de directe omgeving van de verblijfplaatsen van de slachtoffers zal bevinden. Ook de raad adviseert toepassing van het volwassenstrafrecht.
Toepassing volwassenstrafrecht of jeugdstrafrecht?
Zowel de psycholoog, Reclassering Nederland als de raad adviseren het volwassenstrafrecht toe te passen. De verdediging heeft juist betoogd om het sanctiestelsel van het jeugdstrafrecht toe te passen gezien de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
De rechtbank stelt vast dat verdachte in het kader van de voorlopige hechtenis in een justitiële jeugdinrichting verblijft. Blijkens de rapportages en hetgeen ter terechtzitting naar voren is gebracht heeft verdachte baat bij de structuur en de benadering in Den Hey-Acker . De rechtbank heeft bij vonnis van 18 juli 2017 in het kader van de voorlopige hechtenis bepaald dat verdachte vanaf 28 augustus 2017 in nachtdetentie verblijft, zodat verdachte buiten Den Hey-Acker onderwijs kan volgen. Gebleken is dat verdachte is gemotiveerd voor zijn opleiding en dat hij zich houdt aan de afspraken die zijn gemaakt in het kader van de nachtdetentie. Zoals hierboven reeds is omschreven is bij verdachte sprake van forse persoonlijke problematiek en een zeer belast verleden, hetgeen ook speelde ten tijde van de feiten. Deswege neemt de rechtbank het advies over dat verdachte als licht verminderd toerekeningsvatbaar moet worden aangemerkt. Voorts was verdachte ten tijde van een deel van de ten laste gelegde periode van feit 1 nog minderjarig. En hoewel verdachte in het kader van de jeugdhulp al de nodige begeleiding heeft gehad in het verleden is zijn behandeling nimmer, althans in onvoldoende mate gericht geweest op de psycho-educatie van zijn ASS en zijn trauma’s in het verleden.
Alle aspecten tegen elkaar afwegend acht de rechtbank – gelet op de persoonlijkheid van verdachte en de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan – het in het belang van verdachte om het sanctiestelsel van het minderjarigenstrafrecht toe te passen. De rechtbank laat hierbij als zwaarst wegen dat verdachte op dit moment in Den Hey-Acker verblijft en onderwijs buiten Den Hey-Acker volgt. Verdachte heeft baat bij de structuur en de begeleiding die hem wordt geboden vanuit Den Hey-Acker . Bovendien onderschrijft ook de rechtbank het belang van verdachte dat hij na zijn detentie direct wordt geplaatst op De Belvertshoeve of een soortgelijke instelling. Toepassing van het volwassenstrafrecht zal voor verdachte betekenen dat hij binnen afzienbare tijd zal worden overgeplaatst naar een penitentiaire inrichting waar hem niet de structuur en begeleiding wordt geboden als in Den Hey-Acker . Gezien de problematiek van verdachte, alsmede het belang van de maatschappij dat verdachte de behandeling en begeleiding krijgt die hij nodig heeft in verband met zijn (zeden)problematiek, dient het huidige regime waar verdachte thans verblijft te worden gecontinueerd. Hoewel een langere proeftijd is gevraagd nu de verwachting is dat verdachte een langdurige behandeling nodig heeft, kan dit voor de rechtbank niet als doorslaggevende reden gelden om het volwassenstrafrecht toe te passen. Ook het gegeven dat De Belvertshoeve geen gecontracteerde jeugdhulp betreft is naar het oordeel van de rechtbank niet doorslaggevend bij de afweging van welk sanctiestelsel van toepassing is. In het kader van het jeugdstrafrecht is een proeftijd van maximaal 2 jaar mogelijk. Indien de officier van justitie aanleiding ziet, kan hij in een later stadium aan de rechtbank een vordering voorleggen om deze proeftijd te verlengen indien dat noodzakelijk wordt geacht.
De rechtbank acht toepassing van het jeugdstrafrecht in het belang van verdachte en in het belang van de maatschappij.
De rechtbank is alles in aanmerking nemend van oordeel dat een jeugddetentie van 15 maanden waarvan 4 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar en met aftrek van de periode dat verdachte in voorarrest heeft gezeten passend en geboden is. De rechtbank zal naast de algemene voorwaarden de bijzondere voorwaarden opleggen zoals deze door Reclassering Nederland zijn geadviseerd, waarbij het toezicht door Reclassering Nederland wordt uitgevoerd. De rechtbank zal geen gebiedsverbod aan verdachte opleggen nu een dergelijk verbod in het advies niet specifiek is omschreven en ook omdat de rechtbank verwacht dat een contactverbod voor verdachte voldoende waarborgen biedt.
Dadelijke uitvoerbaarheid
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan misdrijven gericht tegen de onaantastbaarheid van het lichaam van meer personen, te weten ontucht, verkrachting en mishandeling.
Gelet op de voor omschreven problematiek van verdachte en de noodzaak van behandeling is de rechtbank van oordeel dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte wederom een dergelijk misdrijf zal begaan. Daarom zal de rechtbank bevelen dat de hierna op grond van artikel 77z van het Wetboek van Strafrecht te stellen voorwaarden en het op grond van artikel 77aa van het Wetboek van Strafrecht uitgeoefende toezicht dadelijk uitvoerbaar zijn (artikel 77za, eerste lid van het Wetboek van Strafrecht).
De rechtbank gaat er daarbij vanuit dat, doordat de bijzondere voorwaarden dadelijk uitvoerbaar zijn, de Reclassering Nederland ervoor zal zorgdragen dat verdachte op het moment dat hij in vrijheid wordt gesteld, ongeacht het moment waarop een eventueel hoger beroep wordt behandeld, direct en aansluitend aan de detentie zal worden geplaatst bij De Belvertshoeve in Oisterwijk dan wel een soortgelijke instelling van beschermd wonen, alsmede dat zijn (zeden)behandeling bij Het Dok dan eveneens direct en aansluitend zal aanvangen. Deze voorwaarden zijn expliciet toegesneden op de persoon van verdachte enerzijds en de bescherming van de maatschappij- de slachtoffers in het bijzonder - anderzijds. De rechtbank merkt op dat de proeftijd niet loopt gedurende de tijd dat verdachte rechtens zijn vrijheid is ontnomen (artikel 77y, derde lid van het Wetboek van Strafvordering).

7.De benadeelde partij

feit 1 en 3:
De benadeelde partij [Slachtoffer 1] vordert een schadevergoeding van € 1930,93, waarvan
€ 180,93 materiële schade en € 1750,- immateriële schade voor de feiten 1 en 3.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de materiële schade in voldoende mate is onderbouwd en toegewezen kan worden. Ten aanzien van de immateriële schade is hij van mening dat een bedrag van € 1650,- toegewezen kan worden omdat hij uit is gegaan van een andere bewezen verklaring in die zin dat verdacht vrijgesproken dient te worden van feit 3. Verder verzoekt de officier van justitie de wettelijke rente te bepalen en de schademaatregel op te leggen.
De verdediging refereert zich, bij een bewezenverklaring van deze feiten, aan het oordeel van de rechtbank wat betreft de hoogte van de materiële schade. Ten aanzien van de gestelde immateriële schade heeft de verdediging aangevoerd dat een direct verband tussen de feiten en de gestelde psychische klachten van het slachtoffer onvoldoende is aangetoond en is onderbouwd. De hoogte van de immateriële schade is niet eenvoudig vast te stellen, zodat de benadeelde partij hierin niet-ontvankelijk dient te worden verklaard.
De rechtbank is zowel ten aanzien van de materiële schade als ten aanzien van de immateriële schade van oordeel dat behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. Een direct verband tussen de feiten en de door de benadeelde partij gestelde schade is vooralsnog onvoldoende aangetoond c.q. onderbouwd. De benadeelde partij zal daarom niet-ontvankelijk worden verklaard in haar vordering. Zij kan haar vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
feit 6:
De benadeelde partij [Slachtoffer 4] vordert op 5 april 2017 een schadevergoeding van € 4063,79 voor feit 6, waarvan € 3063,79 materiële schade en € 1000,- immateriële schade.
De officier van justitie is van mening dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk moet worden verklaard in de vordering. De materiële schade bestaat met name uit schade als gevolg van de schouderklachten terwijl aan verdachte geen geweldshandeling ten laste is gelegd waardoor de benadeelde partij het letsel aan de schouder heeft gekregen. Daarnaast heeft de benadeelde partij zelf een aandeel gehad ten aanzien van dit feit. De officier van justitie is dan ook van mening dat de benadeelde partij ook ten aanzien van de vordering van de immateriële schade niet-ontvankelijk moet worden verklaard.
De verdediging heeft aangevoerd dat het letsel van het slachtoffer niet is ontstaan door het handelen van verdachte. De vordering dient dan ook te worden afgewezen. Subsidiair is de verdediging van mening dat het slachtoffer niet-ontvankelijk moet worden verklaard in zijn vordering aangezien de gestelde materiële en immateriële schade onvoldoende is onderbouwd.
De rechtbank is van oordeel dat de vordering van [Slachtoffer 4] moet worden afgewezen. Zij neemt daarbij in aanmerking dat het letsel waarop de vordering is gebaseerd geen verband heeft met het aan verdachte ten laste gelegde. De door de benadeelde partij gestelde schade is in de kern immers gericht op de schouder van [Slachtoffer 4] .

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 27, 45, 77a, 77g, 77h, 77i. 77x, 77y, 77z, 77aa, 77gg, 77za, 242, 245, 284, 300 en 318 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Voorvragen
Feit 5:
- verklaart de officier van justitie ontvankelijk in de vervolging van verdachte;
Bewezenverklaring
- verklaart het ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1:Met iemand, die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren heeft bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen plegen die bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam;
feit 2:Verkrachting;
feit 3:Mishandeling;
feit 4, primair:Poging tot: Afdreiging
feit 5:Een ander door geweld of enige andere feitelijkheid of door bedreiging met geweld of enige andere feitelijkheid, gericht tegen die ander wederrechtelijk dwingen iets te doen, niet te doen of te dulden;
feit 6:Mishandeling;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een jeugddetentie van 15 maanden;
- bepaalt dat een
gedeelte van deze jeugddetentie groot 4 maandenniet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, omdat verdachte voor het einde van de proeftijd van twee jaren na te melden vooraarden niet heeft nageleefd;
- stelt als
algemene voorwaarden:
* dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet zal schuldig maken aan een strafbaar feit;
* dat verdachte ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit, medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage zal aanbieden;
* dat verdachte medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, de medewerking van huisbezoeken daaronder begrepen;
- stelt als
bijzondere voorwaarde:
* dat verdachte zich uiterlijk binnen twee werkdagen na invrijheidstelling zal melden bij Reclassering Nederland, en zich daarna gedurende een door de reclassering te bepalen periode (die loopt tot maximaal het einde van de proeftijd) zal blijven melden, zo lang en zo frequent als de reclassering noodzakelijk acht;
* dat verdachte zich gedurende de proeftijd onder behandeling zal stellen van forensisch psychiatrisch polikliniek Het Dok of soortgelijke ambulante forensische zorg op de tijden en plaatsen als door of namens die instelling aan te geven, teneinde zich te laten behandelen voor zijn (zeden)problematiek en de bij verdachte vastgestelde ASS en PTSS, ook als dit inhoudt dat verdachte moet meewerken aan EMDR;
* dat verdachte gedurende de proeftijd, direct aansluitend aan zijn detentie zal verblijven in een instelling voor begeleid wonen of maatschappelijke opvang te weten De Belvertshoeve te Oisterwijk, of een soortgelijke instelling, en zich zal houden aan het (dag-) programma dat deze instelling in overleg met de reclassering heeft opgesteld;
* dat verdachte gedurende de proeftijd op geen enkele wijze - direct of indirect - contact zal opnemen, zoeken of hebben met [Slachtoffer 2] en [Slachtoffer 1] , zolang de reclassering dit noodzakelijk acht;
- geeft opdracht aan Reclassering Nederland tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarde(n) en verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;
- bepaalt dat de aan de voorwaardelijke straf verbonden voorwaarden en het op de naleving van die voorwaarden uit te oefenen reclasseringstoezicht dadelijk uitvoerbaar zijn, met inachtneming van de ingangsdatum van de proeftijd;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijke deel van de opgelegde jeugddetentie;
Benadeelde partijen
feit 1 en 3:
- verklaart de benadeelde partij [Slachtoffer 1] niet-ontvankelijk in haar vordering en bepaalt dat die vordering bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- veroordeelt de benadeelde partij in de kosten van verdachte, tot op heden begroot op nihil; (BP.15)
feit 6:
- bepaalt dat de vordering van de benadeelde partij [Slachtoffer 4] wordt afgewezen;
- veroordeelt de benadeelde partij in de kosten van verdachte, tot op heden begroot op nihil. (BP.07)
Dit vonnis is gewezen door mr. Huiskamp, voorzitter, tevens kinderrechter, mr. I. de Graaf en mr. Hamburger, rechters, in tegenwoordigheid van Boink, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 24 oktober 2017.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt -tenzij anders vermeld- bedoeld het eindproces-verbaal met dossiernummer Pl2000-2016257077 van de politie Zeeland-West-Brabant, Unit Zeden opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren en doorgenummerd van 1 tot en met 306 (hierna te noemen proces-verbaal 1) of van het eindproces-verbaal met dossiernummer PL2000-2016285032 van de politie eenheid Zeeland-West-Brabant, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren en doorgenummerd van 1 tot en met 24 (hierna te noemen proces-verbaal 2)
2.Het proces-verbaal van bevindingen inclusief bijlage, pagina 140 tot en met 142.
3.Het proces-verbaal van verhoor [Slachtoffer 2] door de rechter-commissaris op 15 september 2017.
4.Het proces-verbaal van aangifte door [naam begeleider] namens [Slachtoffer 2] , pagina 103 van proces-verbaal 1.
5.Het proces-verbaal van verhoor [Slachtoffer 2] door de rechter-commissaris op 15 september 2017.
6.Het proces-verbaal van bevindingen, pagina 108 van proces-verbaal 1.
7.Het proces-verbaal van verhoor [Slachtoffer 2] door de rechter-commissaris op 15 september 2017.
8.Het proces-verbaal van aangifte door [naam begeleider] namens [Slachtoffer 2] , pagina 103 van proces-verbaal 1.
9.Het proces-verbaal van verhoor [Slachtoffer 2] door de rechter-commissaris op 15 september 2017
10.Het proces-verbaal van aangifte door [naam begeleider] namens [Slachtoffer 2] , pagina 102 en 103 van proces-verbaal 1.
11.Het proces-verbaal van aangifte door [naam begeleider] namens [Slachtoffer 2] , bijlage 1 pagina 105 en 106 van proces-verbaal 1.
12.Het proces-verbaal van aangifte door [naam begeleider] namens [Slachtoffer 2] , pagina 103 van proces-verbaal 1.
13.Het proces-verbaal van bevindingen, pagina 140 en 142.
14.De verklaring van verdachte, afgelegd op de zitting van 10 oktober 2017.
15.Het proces-verbaal van aangifte van [Slachtoffer 3] , pagina 251 van proces-verbaal 1.
16.De verklaring van verdachte, afgelegd op de zitting van 10 oktober 2017.
17.Het proces-verbaal van aangifte van [Slachtoffer 3] , pagina 251 van proces-verbaal 1.
18.Het proces-verbaal van aangifte van [Slachtoffer 3] , pagina 250 van proces-verbaal 1.
19.Het proces-verbaal van bevindingen, pagina 265 en 271 tot en met 274 van proces-verbaal 1.
20.Het proces-verbaal van aangifte van [Slachtoffer 3] , pagina 251 van proces-verbaal 1.
21.De verklaring van verdachte, afgelegd op de zitting van 10 oktober 2017.
22.Het proces-verbaal van aangifte van [Slachtoffer 1] , pagina 167 van proces-verbaal 1.
23.Het proces-verbaal van bevindingen van 11 juli 2017, later toegevoegd aan het proces-verbaal 1.
24.Het proces-verbaal van aangifte van [Slachtoffer 1] , pagina 167 van proces-verbaal 1.
25.Het proces-verbaal van aangifte van [Slachtoffer 1] , pagina 169 van proces-verbaal 1.
26.Het proces-verbaal van aangifte van [Slachtoffer 1] pagina 167 en 168 van proces-verbaal 1
27.De verklaring van verdachte, afgelegd op de zitting van 10 oktober 2017.
28.Het proces-verbaal van aangifte van [Slachtoffer 1] , pagina 167 en 168 van proces-verbaal 1
29.Het proces-verbaal van aangifte van [Slachtoffer 1] pagina 174 van proces-verbaal 1.
30.Het proces-verbaal van verhoor getuige [Naam moeder van slachtoffer 1] , pagina 182 en 183 van eind-proces-verbaal 1.
31.Het geschrift, te weten de geneeskundige verklaring, pagina 179 van eind-proces-verbaal 1.
32.De verklaring van verdachte, afgelegd op de zitting van 10 oktober 2017.
33.De verklaring van verdachte, afgelegd op de zitting van 10 oktober 2017.
34.Het proces-verbaal aangifte van [Slachtoffer 4] , pagina 3 en 4 van proces-verbaal 2.