Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
1.Beslissing
2.Gronden
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 24 januari 2017 uitspraak gedaan over de onverbindendheid van de BIZ-verordening en de bezwaren van belanghebbende tegen de BIZ-aanslagen voor de jaren 2013, 2014 en 2015. De rechtbank oordeelde dat de bezwaren tegen de BIZ-aanslagen voor de jaren 2013 en 2014 terecht niet-ontvankelijk waren verklaard door de heffingsambtenaar, omdat belanghebbende niet tijdig bezwaar had gemaakt. De aanslagen waren opgelegd op basis van de Verordening BIZ, die op 23 november 2011 was bekendgemaakt en op 1 januari 2012 in werking was getreden. Belanghebbende had in december 2012 de onroerende zaak verworven en was pas na de draagvlakmeting in het BIZ-gebied gevestigd. De rechtbank oordeelde dat de procedurele fout bij de draagvlakmeting niet ten nadele van belanghebbende was gemaakt, waardoor de Verordening niet onverbindend was. Voor het jaar 2015 werd de rechtmatigheid van de BIZ-aanslag beoordeeld. De rechtbank concludeerde dat de staffel die in de Verordening was opgenomen niet in strijd was met het gelijkheids- of evenredigheidsbeginsel. De rechtbank verklaarde de beroepen ongegrond en zag geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.