ECLI:NL:RBZWB:2017:6876

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
20 oktober 2017
Publicatiedatum
27 oktober 2017
Zaaknummer
6193304 OV VERZ 17-6693
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot instelling van een mentorschap wegens onvoldoende noodzaak en zelfbeschikkingsrecht

In deze beschikking van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, uitgesproken op 20 oktober 2017, wordt het verzoek tot instelling van een mentorschap voor betrokkene afgewezen. Verzoekers, de moeder en broer van betrokkene, hebben aangevoerd dat er een gebrek aan hygiëne en rotzooi in de woning van betrokkene is, wat hen zorgen baart. Betrokkene zelf betwist echter de noodzaak van een mentorschap en geeft aan dat hij in staat is om zijn eigen zorgbelangen te waarnemen. Sinds 2008 is er al een beschermingsbewind over zijn goederen, wat goed verloopt. De kantonrechter benadrukt dat de vraag of een beschermingsbewind nodig is, verschilt van de vraag of iemand zijn zorgbelangen zelf kan waarnemen.

De kantonrechter heeft ter zitting vastgesteld dat betrokkene in staat is om zijn dagelijkse zaken te regelen, zoals het schoonhouden van zijn woning en het onderhouden van persoonlijke hygiëne. De zorgen van de verzoekers, hoewel oprecht, zijn niet voldoende om tegen de wil van betrokkene een mentorschap in te stellen. De kantonrechter concludeert dat de zorgpunten van de verzoekers ook met minder ingrijpende maatregelen kunnen worden opgelost, zoals het inschakelen van hulp bij schoonmaakwerkzaamheden. Het zelfbeschikkingsrecht van betrokkene mag niet verder worden ingeperkt dan noodzakelijk is.

Uiteindelijk wijst de kantonrechter het verzoek tot instelling van een mentorschap af, met de overweging dat de betrokkenheid van de verzoekers weliswaar waardevol is, maar niet voldoende om de autonomie van betrokkene te schenden. De beschikking is gegeven door mr. W.E.M. Verjans en kan door de verzoekers en andere belanghebbenden worden aangevochten binnen de gestelde termijn.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Cluster III Insolventie en kanton beheerszaken
Bergen op Zoom
zaak/rolnr.: 6193304 OV VERZ 17-6693
beschikking d.d. 20 oktober 2017 op een verzoek tot instelling van een mentorschap
van
[verzoekers]
[verzoekers]
.

1.Het procesverloop

1.1
De procesgang blijkt uit de volgende stukken:
a. het op 25 juli 2017 door de griffie van de rechtbank ontvangen verzoekschrift (met bijlagen);
b. het proces-verbaal van de griffier met betrekking tot het verhandelde op de terechtzitting van donderdag 7 september 2017;
c. de op 18 september ontvangen verklaring van de bewindvoerder.
1.2
De inhoud van deze stukken geldt hier als ingelast.

2.De beoordeling

2.1
Het verzoek strekt tot de instelling van een mentorschap over [naam en gegevens betrokkene], onder gelijktijdige benoeming van [naam voorgestelde mentoren], tot mentoren. Verzoekers zijn de moeder en de broer van betrokkene.
2.2
Ter zitting heeft betrokkene -zakelijk weergegeven- aangegeven niet akkoord te gaan met het instellen van een mentorschap. Voor het geval de kantonrechter oordeelt dat er toch een mentorschap ten behoeve van hem dient te worden ingesteld ziet hij graag dat er een professionele mentor wordt benoemd. Hij vreest dat bij een benoeming van zijn moeder en zijn broer tot zijn mentoren de verhouding met hen alleen maar slechter wordt.
2.3
Als reden voor het onderhavige verzoek voeren verzoekers aan een gebrek aan hygiëne en rotzooi in de woning van betrokkene. De verzoekers tevens de voorgestelde mentoren stellen dat zij zich zorgen maken over betrokkene en dat zij het beste voorhebben met betrokkene en zich niet zullen bemoeien met de invulling van zijn vrije tijd. Zij willen slechts meer voor hem kunnen betekenen op het gebied van zorg en begeleiding, dit alles in overleg met betrokkene. Tevens voeren zij aan dat het aanstellen van een professionele mentor extra kosten voor rechthebbende met zich meebrengt.
2.4
Op grond van artikel 1:450, lid 1 BW kan de kantonrechter indien een meerderjarige als gevolg van zijn geestelijke of lichamelijke toestand tijdelijk of duurzaam niet in staat is of bemoeilijkt wordt zijn belangen van niet-vermogensrechtelijke aard zelf behoorlijk waar te nemen, een mentorschap te zijnen behoeve instellen. Het is de kantonrechter ambtshalve bekend dat sinds 2008 sprake is van een meerderjarige beschermingsbewind over de goederen van betrokkene. Dit beschermingsbewind verloopt goed. De kantonrechter heeft ter zitting benadrukt dat de vraag of een beschermingsbewind over goederen nodig is een andere vraag is of dan de vraag of iemand zijn eigen zorgbelangen niet behoorlijk kan waarnemen.
Betrokkene voert in dat verband dat hij ’s-morgens vroeg opstaat om naar zijn werk te gaan en dat hij dan (onder meer) eerst doucht en zijn tanden poetst. Hij gooit ook 3x per week zijn vuilnis weg. Betrokkene weerspreekt niet dan wel onvoldoende dat zijn broer (verzoeker sub 2) de woning van betrokkene een paar keer samen met hem heeft schoongemaakt.
Ter zitting heeft de kantonrechter medegedeeld, dat hij eerst nog bij de bewindvoerster zal informeren naar haar mening betreffende het onderhavige verzoek en dat hij daarna pas zal beslissen op het verzoek.
2.5
Op 18 september 2017 is ter griffie een brief van de bewindvoerster ontvangen, waarin zij aangeeft geen bezwaar te hebben tegen de aanstelling van de moeder en broer van rechthebbende als mentoren.
2.6
De kantonrechter is van oordeel dat op grond van de aanwezige stukken en op grond van het verhandelde ter zitting niet is komen vast te staan dat betrokkene niet in staat is om zijn belangen van niet-vermogensrechtelijke aard (lees: zijn zorgbelangen) behoorlijk waar te nemen. Het feit, dat verzoekers zich zorgen maken, toont zeker hun betrokkenheid voor het welzijn van betrokkene, en verdient waardering maar is onvoldoende om tegen de wil van betrokkene een mentorschap ten behoeve van hem in te stellen. De kantonrechter is van oordeel dat de zorgpunten die verzoekers stellen -kort gezegd het schoonhouden van de woning- ook met een meer passende minder ingrijpende voorziening dat deze beschermende maatregel kan worden bewerkstelligd. Het bijvoorbeeld af en toe helpen bij de schoonmaakwerkzaamheden door de familie of af en toe het inhuren van een externe werkkracht voor deze werkzaamheden lijkt al voldoende. Een voorziening ten behoeve van betrokkene mag niet verder ingrijpen in het zelfbeschikkingsrecht van betrokkene dan noodzakelijk!
2.7
De kantonrechter zal gelet hierop het onderhavige verzoek hierna dan ook afwijzen.
Het bestaan van een beschermingsbewind ten behoeve van betrokkene en het feit, dat zijn bewindvoerster kennelijk geen bezwaar heeft tegen het instellen van een mentorschap, doet aan dit oordeel niet af.

3.De beslissing

De kantonrechter:
wijst het verzoek tot het instellen van een mentorschap ten behoeve van betrokkene af.
Deze beschikking is gegeven door mr. W.E.M. Verjans, kantonrechter, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 20 oktober 2017.
Tegen deze beschikking kan hoger beroep worden ingesteld:
door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van deze beschikking is verstrekt of verzonden: binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
door andere belanghebbenden: binnen drie maanden na de betekening van de beschikking of nadat deze hun op andere wijze bekend is geworden.
Het beroepschrift moet door tussenkomst van een advocaat worden ingediend bij het gerechtshof te 's-Hertogenbosch.