ECLI:NL:RBZWB:2017:6547

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
5 oktober 2017
Publicatiedatum
13 oktober 2017
Zaaknummer
AWB 17_3153
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning bijstandsuitkering aan verzoekster na emigratie echtgenoot en proceskostenveroordeling

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 5 oktober 2017 uitspraak gedaan in een verzoek om veroordeling in de proceskosten. Verzoekster ontving aanvankelijk een bijstandsuitkering naar de norm voor een echtpaar, maar na de emigratie van haar echtgenoot naar het buitenland op 20 januari 2017, werd haar uitkering aangepast naar de norm voor een echtpaar met een niet-rechthebbende partner. Verzoekster heeft in bezwaar en beroep aangevoerd dat zij en haar echtgenoot duurzaam gescheiden leven, en dat zij recht heeft op een uitkering naar de norm voor een alleenstaande ouder. Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Tilburg heeft in een besluit van 18 mei 2017 vastgesteld dat verzoekster per 20 januari 2017 recht heeft op een bijstandsuitkering naar de norm voor een alleenstaande ouder, waarmee het college aan verzoekster is tegemoetgekomen. De rechtbank heeft geoordeeld dat het college terecht is overgegaan tot deze wijziging van de uitkeringsnorm. Tevens heeft de rechtbank het college veroordeeld in de proceskosten van verzoekster, vastgesteld op € 1.485,-. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun rechtsmiddelen.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 17/3153 PW
uitspraak van 5 oktober 2017 van de meervoudige kamer op het verzoek om veroordeling in de proceskosten in de zaak tussen
[naam verzoekster], te [woonplaats] , verzoekster,
gemachtigde: mr. S. Cakal,
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Tilburg, verweerder.

Procesverloop

Verzoekster heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 23 maart 2017 (bestreden besluit) van het college inzake haar recht op een bijstandsuitkering.
Bij besluit van 18 mei 2017 heeft het college de uitkeringsnorm herzien.
Vervolgens heeft verzoekster het beroep ingetrokken, met het verzoek om het college te veroordelen in de proceskosten. Het college heeft gebruik gemaakt van de gelegenheid hierop te reageren.
De rechtbank heeft, met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), een behandeling van het verzoek ter zitting achterwege gelaten.

Overwegingen

1. Op grond van artikel 8:75a, eerste lid, van de Awb kan de rechtbank, indien het beroep wordt ingetrokken omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is tegemoetgekomen, het bestuursorgaan veroordelen in de proceskosten.
2. De rechtbank staat voor de vraag of het college met het besluit van 18 mei 2017 aan verzoekster is tegemoetgekomen.
Aanloop naar de beroepsprocedure
3. Verzoekster is getrouwd met de heer [naam persoon1] . Zij ontvingen van het college een bijstandsuitkering naar de norm voor een echtpaar.
Zij hebben in november 2016 een gesprek gehad met een medewerker van het college. Zij hebben toen aangegeven dat de heer [naam persoon1] in januari 2017 zal remigreren naar Turkije. De remigratie vond plaats op 20 januari 2017.
Bij besluit van 23 januari 2017 (primair besluit) heeft het college de bijstandsuitkering van verzoekster gewijzigd. Vanaf 20 januari 2017 heeft de heer [naam persoon1] volgens het college geen recht op bijstand. Verzoekster krijgt daarom per die dag een bijstandsuitkering naar de norm voor een echtpaar met een niet rechthebbende partner. De hoogte van die bijstandsuitkering bedraagt € 701,99 per maand.
Verzoekster heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit. Bij het bestreden besluit heeft het college de bezwaren van verzoekster ongegrond verklaard.
4. Het college heeft zich in het bestreden besluit, samengevat, op het standpunt gesteld dat verzoekster niet kan worden aangemerkt als duurzaam gescheiden van de heer [naam persoon1] . De uitkeringsnorm is op goede gronden aangepast.
5. Verzoekster heeft in beroep, samengevat, het volgende aangevoerd. Zij en haar man dienen aangemerkt te worden als duurzaam gescheiden. De man is geëmigreerd naar Turkije en zij hebben ook niet de intentie om met elkaar te leven. Inmiddels is de echtscheidingsprocedure in gang gezet. De bijstandsnorm dient daarom aangepast te worden naar de norm voor een alleenstaande ouder.
6. Verzoekster heeft in beroep een brief overgelegd van een advocaat die haar gaat bijstaan in de echtscheidingsprocedure. Deze brief dateert van 18 april 2017.
Besluit van 18 mei 2017
7. Bij besluit van 18 mei 2017 heeft het college bepaald dat verzoekster per 20 januari 2017 recht heeft op een bijstandsuitkering naar de norm voor een alleenstaande ouder. Het college laat het eerder genomen besluit van 23 januari 2017 vallen, omdat uit onderzoek is gebleken dat de echtscheidingsprocedure in gang is gezet. Sinds het vertrek van de heer [naam persoon1] op 20 januari 2017 is er sprake van feitelijk duurzaam gescheiden leven en dit is bekrachtigd door het in werking zetten van de echtscheidingsprocedure, aldus het college.
Oordeel rechtbank
8. Naar het oordeel van de rechtbank blijkt uit het besluit van 18 mei 2017 dat het college aan verzoekster is tegemoetgekomen.
Op grond van artikel 3, tweede lid, aanhef en onder b, van de Participatiewet wordt als ongehuwd mede aangemerkt degene die duurzaam gescheiden leeft van de persoon met wie hij gehuwd is. Volgens vaste rechtspraak (Centrale Raad van Beroep (CRvB), 30 november 2010, ECLI:NL:CRVB:2010:BO6538) is van duurzaam gescheiden levende echtgenoten eerst sprake indien het een door beide betrokkenen, of één van hen, gewilde verbreking van de echtelijke samenleving betreft, waardoor ieder afzonderlijk zijn eigen leven leidt als ware hij niet met de ander gehuwd en deze toestand door ten minste één van hen als bestendig is bedoeld. Hierbij wordt tevens gewezen naar de uitspraak van de CRvB van 19 november 2013, ECLI:NL:CRVB:2013:2482.
In dit geval is het college de mening toegedaan dat er vóór het in gang zetten van de echtscheidingsprocedure al sprake was van duurzaam gescheiden leven. Bij besluit van 18 mei 2017 is de bijstandsuitkering immers vanaf de dag van vertrek (20 januari 2017) van de heer [naam persoon1] gewijzigd naar de norm voor een alleenstaande ouder. Dat het college pas na het opstarten van een echtscheidingsprocedure aanleiding heeft gezien om verzoekster per die dag als duurzaam gescheiden levend aan te merken, maakt dat niet anders.
De rechtbank ziet daarom aanleiding om het college te veroordelen in de door verzoekster gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.485,- (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, 1 punt voor het verschijnen bij de hoorzitting, en 1 punt voor het indienen van het beroepschrift, met een waarde per punt van € 495, en wegingsfactor 1).
9. De rechtbank overweegt ten overvloede dat het college op grond van artikel 8:41, zevende lid, van de Awb het griffierecht van € 46,- aan verzoekster dient te vergoeden, zodat een veroordeling daartoe niet nodig is.

Beslissing

De rechtbank veroordeelt het college in de proceskosten van verzoekster tot een bedrag van € 1.485,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W. Toekoen, voorzitter, en mr. D. van Kralingen en mr. S.A.M.L. van de Sande, leden, in aanwezigheid van E.C. Petrusma, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 5 oktober 2017.
griffier voorzitter
De griffier is niet in de gelegenheid
de uitspraak te ondertekenen
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan verzet worden gedaan bij de rechtbank.