ECLI:NL:RBZWB:2017:651

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
3 februari 2017
Publicatiedatum
7 februari 2017
Zaaknummer
AWB 16/8138
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuursrechtelijke procedure omgevingsvergunning en dwangsom bij niet tijdige bekendmaking

In deze zaak heeft eiseres, een bedrijf gevestigd in Waalwijk, op 6 oktober 2016 beroep ingesteld tegen het niet tijdig bekend maken van een omgevingsvergunning van rechtswege. De rechtbank Zeeland-West-Brabant heeft het beroep versneld behandeld en de zitting vond plaats op 20 januari 2017. Eiseres werd vertegenwoordigd door mr. M.J. Tunnissen, terwijl het college van burgemeester en wethouders van Waalwijk werd vertegenwoordigd door mr. S.H.J. Kuiper. Eiseres betoogde dat zij op 24 juni 2016 een aanvraag voor een omgevingsvergunning had ingediend, waarop niet tijdig was beslist, waardoor een vergunning van rechtswege was ontstaan. Het college betwistte dat er sprake was van een aanvraag en stelde dat de brief van 24 juni 2016 slechts een principeverzoek was.

De rechtbank oordeelde dat de brief van 24 juni 2016 wel degelijk als een aanvraag moest worden aangemerkt. Aangezien het college niet binnen de wettelijke termijn van acht weken had beslist, was de omgevingsvergunning van rechtswege verleend. De rechtbank stelde vast dat het college de beschikking niet tijdig had bekendgemaakt, waardoor het college een dwangsom van € 1.260,- verschuldigd was aan eiseres. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond en droeg het college op om binnen twee weken na de uitspraak alsnog bekend te maken dat de omgevingsvergunning van rechtswege was verleend. Tevens werd het college veroordeeld tot het vergoeden van het griffierecht en de proceskosten van eiseres.

De uitspraak werd gedaan door mr. V.E.H.G. Visser en is openbaar uitgesproken op 3 februari 2017. Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 16/8138 WABOA

uitspraak van 3 februari 2017 van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[Naam bedrijf] , te [Vestigingsplaats] , eiseres,

gemachtigde: mr. J.H. Meijer,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Waalwijk, verweerder.

Procesverloop

Eiseres heeft op 6 oktober 2016 beroep ingesteld tegen het beweerdelijk niet (tijdig) bekend maken van een omgevingsvergunning van rechtswege.
De rechtbank heeft besloten het beroep versneld te behandelen, onder toepassing van afdeling 8.2.3 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden in Breda op 20 januari 2017. Eiseres werd vertegenwoordigd door mr. M.J. Tunnissen (kantoorgenoot van gemachtigde). Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. S.H.J. Kuiper.

Overwegingen

1. Eiseres betoogt dat zij bij brief van 24 juni 2016 een aanvraag voor een omgevingsvergunning heeft gedaan, waarop niet tijdig is beslist, zodat een vergunning van rechtswege is ontstaan. Eiseres heeft het college verzocht de van rechtswege verleende vergunning bekend te maken.
2. Het college stelt zich op het standpunt dat in de brief van 24 juni 2016 geen aanvraag is gedaan, zodat geen vergunning van rechtswege tot stand is gekomen. De bewoordingen in de brief van 24 juni 2016 kunnen volgens het college hoogstens worden opgevat als een principeverzoek om planologische medewerking.
3. Op grond van artikel 4:20b, eerste lid, van de Awb is de gevraagde beschikking van rechtswege gegeven indien niet tijdig op de aanvraag tot het geven van een beschikking is beslist.
Op grond van artikel 1:3, derde lid, van de Awb wordt onder aanvraag verstaan: een verzoek van een belanghebbende, een besluit te nemen.
4. Om te kunnen beoordelen of de omgevingsvergunning van rechtswege aan eiseres is verleend, dient de rechtbank eerst te beoordelen of de brief van 24 juni 2016 moet worden aangemerkt als een aanvraag. Voor het antwoord op de vraag of een verzoek is gericht op het nemen van een besluit, zijn de inhoud en strekking van het verzoek bepalend.
In de aanhef van de brief van 24 juni 2016 staat:
“Betreft: Woonboulevard [Naam bedrijf2] , [Adres1] ”
Eiseres verzoekt het volgende:
“Gezien de structuurvisie en alle ontwikkelingen in en rondom [Naam gebied] verzoek ik u om planologisch mee te werken de bestaande bebouwing op de hiervoor genoemde locatie te gebruiken voor reguliere detailhandel.”
De afsluiting van de brief luidt:
“Met vriendelijke groet en in afwachting van uw reactie/besluitvorming.”
De rechtbank is van oordeel dat deze brief een duidelijk verzoek van een belanghebbende bevat aan het bevoegd gezag om de bestaande bebouwing aan de [Adres1] te mogen gaan gebruiken voor reguliere detailhandel. Het college had dit verzoek moeten herkennen als een aanvraag, ondanks dat deze vervat is in een brief over een structuurvisie (vergelijk de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 20 februari 2013, ECLI:NL:RVS:2013:BZ1684).
De enkele omstandigheid dat eiseres niet het daarvoor bestemde formulier heeft gebruikt, betekent niet dat geen sprake is van een aanvraag om omgevingsvergunning. Het college heeft eiseres niet in de gelegenheid gesteld alsnog het vorenbedoelde formulier in te vullen en, voor zover het anderszins om een onvolledige aanvraag zou gaan, deze aan te vullen als bedoeld in artikel 4:5, eerste lid, aanhef en onder a, van de Awb. Nu het college dat niet heeft gedaan, had het de aanvraag in behandeling moeten nemen.
5. Het college heeft de aanvraag ontvangen op 24 juni 2016. Aangezien op de aanvraag de reguliere voorbereidingsprocedure van toepassing is, had het college binnen acht weken na ontvangst van de aanvraag daarop moeten beslissen. Het college heeft niet op uiterlijk 19 augustus 2016 op de aanvraag beslist. Het college heeft de beslistermijn ook niet tijdig verlengd. Dit betekent dat de omgevingsvergunning van rechtswege is verleend.
6. Op grond van artikel 4:20c, eerste lid, van de Awb had het college de beschikking bekend moeten maken binnen twee weken nadat zij van rechtswege was gegeven. Dat heeft het college niet gedaan.
Het beroep tegen het niet tijdig bekend maken van de verlening van de omgevingsvergunning van rechtswege is daarom gegrond.
7. Eiseres heeft het college bij brief van 16 september 2016 in gebreke gesteld in verband met het uitblijven van de bekendmaking van de vergunning van rechtswege. Het college is op grond van artikel 4:20d, eerste lid, van de Awb een dwangsom verschuldigd vanaf de dag dat twee weken zijn verstreken sinds die ingebrekestelling. Nu het college nog geen besluit heeft bekendgemaakt, wordt de verschuldigde dwangsom op € 1.260,- vastgesteld.
8. Op grond van artikel 8:55d, eerste lid, van de Awb bepaalt de rechtbank als het beroep gegrond is en nog geen besluit is bekendgemaakt dat het bestuursorgaan binnen twee weken na de dag waarop de uitspraak wordt verzonden alsnog een besluit bekendmaakt.
De rechtbank bepaalt met toepassing van artikel 8:55d, tweede lid, van de Awb en in overeenstemming met het landelijke beleid (gepubliceerd op www.rechtspraak.nl) dat het college een dwangsom van € 100,- verschuldigd is voor elke dag waarmee de hiervoor genoemde termijn wordt overschreden, met een maximum van € 15.000,-.
9. Nu het beroep gegrond wordt verklaard, dient het griffierecht aan eiseres te worden vergoed.
10. De rechtbank zal het college veroordelen in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 990,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 495, en wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • stelt de hoogte van de door het college verschuldigde dwangsom vast op € 1.260,-.
  • draagt het college op om binnen twee weken na de dag van verzending van deze uitspraak alsnog bekend te maken dat een omgevingsvergunning van rechtswege is verleend aan eiseres;
  • bepaalt dat het college aan eiseres een dwangsom van € 100,- verbeurt voor elke dag waarmee het de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 15.000,-;
  • draagt het college op het betaalde griffierecht van € 334,- aan eiseres te vergoeden;
  • veroordeelt het college in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 990,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. V.E.H.G. Visser, rechter, in aanwezigheid van mr. M.A. de Rooij, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 3 februari 2017.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.