ECLI:NL:RBZWB:2017:6354

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
7 september 2017
Publicatiedatum
6 oktober 2017
Zaaknummer
5961542 AZ VERZ 17-40
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding arbeidsovereenkomst wegens disfunctioneren en verstoorde arbeidsverhouding

In deze zaak verzoekt Vervloet Stansvormen B.V. de ontbinding van de arbeidsovereenkomst met [verweerder] op grond van disfunctioneren en verwijtbaar handelen. Vervloet stelt dat [verweerder] sinds 1996 niet is beoordeeld en dat de klachten van de werkgever over zijn functioneren slechts in een korte periode zijn geuit. De kantonrechter oordeelt dat Vervloet onvoldoende bewijs heeft geleverd voor de stelling dat [verweerder] ongeschikt is voor de bedongen arbeid. De klachten zijn te recent en er is geen bewijs van een verbetertraject of scholing. Ook het beroep op verwijtbaar handelen wordt afgewezen, omdat de werkgever niet aannemelijk heeft gemaakt dat het gedrag van [verweerder] zodanig ernstig was dat voortzetting van de arbeidsovereenkomst niet meer van Vervloet gevergd kon worden. Tot slot wordt het beroep op een verstoorde arbeidsverhouding afgewezen, omdat Vervloet te snel heeft aangestuurd op ontbinding zonder adequate pogingen tot herstel van de arbeidsrelatie. De kantonrechter wijst het verzoek tot ontbinding af en veroordeelt Vervloet in de proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Cluster I Civiele kantonzaken
Bergen op Zoom
zaak/rolnr.: 5961542 AZ VERZ 17-40
beschikking d.d. 7 september 2017
inzake
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
Vervloet Stansvormen B.V.
gevestigd te Papendrecht,
verzoekende partij,
verder te noemen: ‘Vervloet’,
gemachtigde: mr. I.M. van den Heuvel, advocaat te Roosendaal,
tegen
[voornaam verweerder] [verweerder],
wonende te [woonplaats] ,
verwerende partij,
verder te noemen: ‘ [verweerder] ’,
gemachtigde: mr. E.M. van der Es, advocaat te Papendrecht.

1.Het procesverloop

1.1.
Het verloop van de procedure volgt uit de volgende stukken:
het verzoekschrift met producties, ter griffie ontvangen op 8 mei 2017;
het verweerschrift met producties, ter griffie ontvangen op 14 juli 2017;
de door mr. Van den Heuvel nagezonden producties 39 tot en met 49;
e door mr. Van der Es nagezonden producties 18 tot en met 21;
de aantekeningen van de griffier met betrekking tot de mondelinge behandeling van partijen, gehouden op 7 augustus 2017, met bijbehorend audiëntieblad. Door zowel mr. Van den Heuvel als mr. Van der Es is een pleitnota overgelegd.
1.2.
Hierna is uitspraak bepaald.

2.De feiten

2.1.
Vervloet is een producent van stansvormen. De dagelijkse, bestuurlijke verantwoordelijkheid van Vervloet ligt bij haar directeur, de heer [voorletter directeur] [directeur] (verder te noemen: ‘ [directeur] ’). Eerder was de heer [voormalig directeur 1] (verder te noemen: ‘ [voormalig directeur 1] ’) en dáárvoor de heer [voormalig directeur 2] (verder te noemen: ‘ [voormalig directeur 2] ’) directeur. Vervloet heeft, inclusief de directeur, 12 personen in dienst.
2.2.
[verweerder] , geboren op [geboortedatum] , is op 2 augustus 1982 in dienst getreden bij Vervloet. De laatste functie die [verweerder] vervulde, was die van ‘ [functie] ’ alsmede ‘ [functie 2] ’, met een salaris van [salaris] bruto per maand, exclusief emolumenten.
2.3.
Per brief van 27 januari 2017 heeft Vervloet [verweerder] aangeschreven over een klacht die zij heeft ontvangen van haar klant J&S Packaging (verder te noemen: ‘J&S’) over de werkzaamheden van [verweerder] op 26 januari 2017. [verweerder] heeft zich vervolgens op 27 januari 2017 ziekgemeld. Op 30 januari 2017 is voornoemde klacht tussen partijen besproken. [verweerder] heeft op 31 januari 2017 een officiële waarschuwing ontvangen.
2.4.
Op 14 februari 2017 heeft klant Bas Grafische Producties een klacht ingediend over de werkzaamheden van [verweerder] , alsmede de klanten Drukkerij Bestenzet op 2 maart 2017, Carton Packaging Support op 27 januari 2017, 7 maart 2017 en 25 maart 2017 en Wuyten Yacht Covering B.V. op 30 maart 2017.
2.5.
Op 5 mei 2017 heeft [verweerder] het verzoekschrift in onderhavige zaak ontvangen. [verweerder] heeft zich daarop op 8 mei 2017 (opnieuw) ziekgemeld wegens spanningsklachten.
2.6.
Op 21 juni 2017 heeft de bedrijfsarts geoordeeld dat er tussen [verweerder] en Vervloet sprake is van een structureel verschil van inzicht en niet van arbeidsongeschiktheid wegens ziekte. De bedrijfsarts adviseert een interventieperiode van twee weken, alsmede een mediationtraject. [verweerder] is het (deels) niet eens met de samenvatting van de bedrijfsarts en heeft dit per e-mailbericht van 27 juni 2017 aan de arts medegedeeld.

3.Het verzoek

3.1.
Vervloet verzoekt de arbeidsovereenkomst met [verweerder] te ontbinden op grond van artikel 7:671b lid 1, onderdeel a, van het Burgerlijk Wetboek (BW), in verbinding met artikel 7:669 lid 3, onderdeel d, althans e, althans g BW, met veroordeling van [verweerder] in de proceskosten.
3.2.
Aan dit verzoek legt Vervloet primair ten grondslag dat – samengevat weergegeven – [verweerder] ongeschikt is tot het verrichten van de bedongen arbeid. Dit blijkt volgens haar uit de onder 2.4. en 2.5. genoemde klachten van verschillende klanten van Vervloet over de werkzaamheden van [verweerder] . De klacht van J&S bestaat volgens Vervloet uit het volgende. [verweerder] had van Vervloet de opdracht gekregen om voor J&S een model te maken, die dezelfde dag klaar moest zijn. J&S zou het model aan het einde van de werkdag op komen halen. [verweerder] heeft niet aangegeven dat hij deze opdracht niet tijdig kon uitvoering. Op het moment dat [verweerder] naar huis wilde gaan heeft [directeur] gevraagd of alles van J&S klaar was en alle de bestanden verstuurd waren. [verweerder] heeft hierop geantwoord: “
alles is klaar en verzonden”. Echter, op het moment dat de klant bij Vervloet kwam om het resultaat te zien en te bespreken, bleek dat [verweerder] niet aan de opdracht van J&S had gewerkt. De klant was zeer teleurgesteld. Tijdens het gesprek van 27 januari 2017, waarbij [verweerder] op bovenstaande is aangesproken, heeft [verweerder] gereageerd dat ‘hij wel meer te doen heeft gehad’. Hij is vervolgens opgestapt en naar huis gegaan. Deze gang van zaken is voor Vervloet onacceptabel. De overige klachten, genoemd onder 2.5, gaan allen over onnauwkeurigheid van de tekeningen van [verweerder] . Het is nu juist de taak van [verweerder] om de door klanten aangeleverde voorbeelden te controleren op onnauwkeurigheden, onjuistheden op te sporen en een model te maken die geschikt is voor verwerking in het verdere productieproces.
Verder stelt Vervloet dat zij [verweerder] tijdig in kennis heeft gesteld van zijn disfunctioneren en hem in de gelegenheid heeft gesteld om het functioneren te verbeteren, onder andere door middel van diverse trainingen.
3.3.
Vervloet is subsidiair van mening dat [verweerder] verwijtbaar heeft gehandeld doordat hij de order van J&S op 26 januari 2017 niet heeft uitgevoerd, hij desgevraagd aan [directeur] heeft medegedeeld dat alles voor J&S klaar was, hij tijdens het gesprek op 27 januari 2017 de situatie heeft gebagatelliseerd en vervolgens uit het gesprek is weggelopen.
3.4.
Meer subsidiair legt Vervloet aan het verzoek ten grondslag dat op grond van voornoemde feiten en omstandigheden sprake is van een ernstig verstoorde arbeidsrelatie. Een werknemer die op een vitaal punt in de werkorganisatie zonder acceptabele uitleg onnodig fouten maakt en er geen blijk van geeft te zullen verbeteren, heeft een negatieve invloed op de gehele organisatie, wekt wrevel en ergernis op bij zowel de andere werknemers als de werkgever en verstoort de verhouding met de werkgever die hem geen vertrouwen meer kan geven dat hij de bedongen arbeid naar beste kunnen zal verrichten, aldus Vervloet.

4.Het verweer

4.1.
[verweerder] verweert zich tegen het verzoek en verzoekt de arbeidsovereenkomst niet te ontbinden. Hij voert daartoe – samengevat – aan dat geen sprake is van een voldragen ontslaggrond, gelet op het volgende.
4.2.
Allereerst is kritiek op het functioneren van [verweerder] , tijdens het dienstverband van ruim 35 jaar, nooit aan de orde geweest. [verweerder] heeft sinds 1996 geen beoordelings- en functioneringsgesprekken meer gehad. Vóór 1996 werd het functioneren van [verweerder] tijdens de beoordelingsgesprekken als goed beoordeeld. Er heeft de afgelopen jaren geen enkel formeel of informeel gesprek plaatsgevonden over mogelijk disfunctioneren van [verweerder] . [verweerder] was dus niet op de hoogte van het vermeende disfunctioneren. Bovendien is [verweerder] niet in de gelegenheid gesteld om zijn functioneren te verbeteren. Van enig verbetertraject is geen sprake. De door Vervloet gestelde trainingen hebben niets te doen met een individueel verbetertraject van [verweerder] . Deze trainingen betreffen namelijk ófwel algemene trainingen waaraan al het personeel heeft deelgenomen in verband met de invoering van een nieuw systeem, ófwel trainingen waar [verweerder] niet aan heeft deelgenomen.
4.3.
Ten aanzien van de opdracht van J&S verweert [verweerder] zich met de stelling dat hij niet op de hoogte was van de deadline van deze opdracht. Hij heeft op 26 januari 2017 andere spoedeisende werkzaamheden afgerond. Hij erkent tijdens het gesprek van 27 januari 2017 te zijn weggelopen, maar stelt hiervoor reeds zijn excuses te hebben aangeboden. Dat [verweerder] heeft gezegd dat ‘alles klaar en verzonden’ was, had volgens hem betrekking op alle werkzaamheden die hij die dag had uitgevoerd en zag niet enkel om de opdracht van J&S. Volgens [verweerder] berust de gehele situatie op een miscommunicatie tussen partijen. Uit de officiële waarschuwing blijkt niet dat [verweerder] zijn taken (structureel) niet goed verricht, de benodigde vaardigheden onvoldoende onder de knie heeft of de gestelde resultaten continue niet behaalt. Evenmin blijkt uit het voorval dat [verweerder] bepaalde competenties dan wel persoonskenmerken mist om zijn functie goed uit te kunnen oefenen. Bovendien heeft een groot gedeelte van de overige klachten, genoemd onder 2.5, geen betrekking op het persoonlijk functioneren van [verweerder] , maar op de tekenkamer in het algemeen. Gelet op bovenstaande kan van een geslaagd beroep op de d-grond dan ook geen sprake zijn. Ook kan het akkefietje van 26 januari 2017 geen grondslag vormen voor ontbinding van de arbeidsovereenkomst op de e-grond. Volgens [verweerder] is de miscommunicatie erg vervelend geweest voor Vervloet en J&S, maar is dit geen gedrag dat niet door de beugel kan. Tot slot is naar de mening van [verweerder] geen sprake van een verstoorde arbeidsverhouding, zodat evenmin een geslaagd beroep kan worden gedaan op de g-grond.
4.4.
Verder stelt [verweerder] dat Vervloet niet heeft gekeken naar mogelijke interne herplaatsingsmogelijkheden voor [verweerder] .
4.5.
Voor zover de arbeidsovereenkomst wordt ontbonden, verzoekt [verweerder] subsidiair om toekenning van de transitievergoeding en een billijke vergoeding van € 50.000,00. Vervloet heeft daartegen verweer gevoerd.

5.De beoordeling

5.1.
Het gaat in deze zaak om de vraag of de arbeidsovereenkomst tussen partijen moet worden ontbonden. In geval van ontbinding moet ook worden beoordeeld of aan [verweerder] de transitievergoeding en een billijke vergoeding dient te worden toegekend.
5.2.
De kantonrechter stelt vast dat geen sprake is van een opzegverbod.
5.3.
De kantonrechter stelt voorop dat uit artikel 7:669 lid 1 BW volgt dat de arbeidsovereenkomst alleen kan worden ontbonden indien daar een redelijke grond voor is en herplaatsing van de werknemer binnen een redelijke termijn niet mogelijk is of niet in de rede ligt. In artikel 7:669 lid 3 BW is nader omschreven wat onder een redelijke grond moet worden verstaan.
d-grond: disfunctioneren
5.4.
Vervloet baseert haar verzoek tot ontbinding primair op de ongeschiktheid van [verweerder] tot het verrichten van de bedongen arbeid. Naar het oordeel van de kantonrechter leveren de door Vervloet in dat verband naar voren gebrachte feiten en omstandigheden geen redelijke grond voor ontbinding op, zoals bedoeld in artikel 7:669 lid 3, onderdeel d BW. Daartoe wordt het volgende overwogen.
5.5.
Onder de redelijke d-grond wordt verstaan de ongeschiktheid van de werknemer tot het verrichten van de bedongen arbeid, anders dan ten gevolge van ziekte of gebreken van de werknemer, mits de werkgever de werknemer hiervan tijdig in kennis heeft gesteld en hem voldoende in de gelegenheid heeft gesteld zijn functioneren te verbeteren en de ongeschiktheid niet het gevolg is van onvoldoende zorg van de werkgever voor scholing van de werknemer of voor de arbeidsomstandigheden van de werknemer.
5.6.
De kantonrechter overweegt dat de aangevoerde feiten en omstandigheden ontoereikend zijn om daaruit af te kunnen leiden dat sprake is van ongeschiktheid van [verweerder] tot het verrichten van de bedongen arbeid. Zo heeft Vervloet geen stukken in het geding gebracht waaruit blijkt dat het functioneren van [verweerder] – na 1996 – (periodiek) is beoordeeld, bijvoorbeeld aan de hand van functionerings- of beoordelingsgesprekken. Hoewel Vervloet stelt dat het functioneren van [verweerder] in de afgelopen jaren moeizaam is verlopen, vindt deze stelling onvoldoende steun in de stukken. Uit de enige door Vervloet in het geding gebrachte verklaring (van [voormalig directeur 2] ), blijkt namelijk enkel dat [verweerder] in het verleden eens moeite heeft gehad met het bijbenen van geautomatiseerde processen, maar deze verklaring is verder niet geconcretiseerd. Ook de klachten zoals genoemd onder 2.4. en 2.5. – voor zover deze gegrond zijn – leggen onvoldoende gewicht in de schaal. De klachten zijn gedaan in een periode van ongeveer twee maanden (27 januari 2017 tot en met 30 maart 2017), hetgeen, gelet op de lengte van het dienstverband, een dusdanig korte periode is, dat (nog) niet kan worden vastgesteld dat [verweerder] ongeschikt is (geworden) voor het verrichten van zijn bedongen arbeid. Van Vervloet mag dan op zijn minst verwacht worden dat zij onderzoek doet naar het (plotseling) veranderende functioneren van [verweerder] en hem middels een verbetertraject en/of scholing in de gelegenheid stelt zijn functioneren te verbeteren. Van dit alles is niet gebleken. De door Vervloet aangeboden trainingen zijn immers niet aangeboden in het kader van een individueel verbetertraject van Broers. Het beroep tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst op grond van de d-grond kan dan ook niet slagen.
e-grond: verwijtbaar handelen
5.8.
Vervloet voert subsidiair aan dat de redelijke grond voor ontbinding is gelegen in verwijtbaar handelen van [verweerder] . Naar het oordeel van de kantonrechter leveren de door Vervloet in dat verband naar voren gebrachte feiten en omstandigheden evenmin een redelijke grond voor ontbinding op, zoals bedoeld in artikel 7:669 lid 3, onderdeel e BW. Daartoe wordt het volgende overwogen.
5.9
Bij een verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst op grond van artikel 7:669 lid 3 onderdeel e BW moet Vervloet aannemelijk maken dat sprake is van verwijtbaar handelen of nalaten van [verweerder] en dat dit zodanig ernstig is dat van haar in redelijkheid niet gevergd kan worden de arbeidsovereenkomst te laten voortduren. De kantonrechter overweegt dat Vervloet – voor zover de door haar onder 2.4 en 2.5 genoemde klachten terecht zijn en als verwijtbaar handelen kunnen worden gekwalificeerd – onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat van haar in redelijkheid niet kan worden gevergd de arbeidsovereenkomst te laten voortduren. Hoewel, zoals Vervloet terecht stelt, een jarenlange onberispelijke staat van dienst geen vrijwaring is voor de gevolgen van verwijtbaar handelen, vormt de aard van onderhavige klachten afgezet tegen het jarenlange dienstverband, in onderhavig geval onvoldoende grond voor rechtvaardiging van de stelling dat Vervloet haar dienstverband met [verweerder] in redelijkheid niet meer kan voortzetten. Daarmee is onvoldoende komen vast te staan dat sprake is van een voldragen ontslaggrond op grond van de e-grond.
g-grond: verstoorde arbeidsverhouding
5.10.
Als meer subsidiair redelijke grond voor ontbinding van de arbeidsovereenkomst voert Vervloet aan dat deze gelegen is in een verstoorde arbeidsverhouding. Naar het oordeel van de kantonrechter leveren de door partijen in dat verband naar voren gebrachte feiten en omstandigheden evenmin een redelijke grond voor ontbinding op, zoals bedoeld in artikel 7:669 lid 3, onderdeel g BW. Daartoe wordt het volgende overwogen.
5.11.
Uit artikel 7:669 lid 3 onderdeel g BW volgt dat de arbeidsovereenkomst kan worden ontbonden als er sprake is van een verstoorde arbeidsverhouding, zodanig dat van de werkgever in redelijkheid niet kan worden gevergd de arbeidsovereenkomst te laten voortduren. Volgens de wetsgeschiedenis is de g-grond pas vervuld als sprake is van een (i) ernstig en (ii) duurzaam verstoorde arbeidsverhouding die van dien aard is, dat van de werkgever in redelijkheid niet langer te vergen is dat hij het dienstverband continueert.
5.12.
De kantonrechter stelt vast dat tussen partijen op enig moment een conflict is ontstaan, zoals ook blijkt uit de bevindingen van de bedrijfsarts. De bedrijfsarts heeft geadviseerd om een mediationtraject op te starten en [verweerder] heeft per e-mailbericht van 29 juni 2017 aan Vervloet laten weten hiervoor open te staan. Het had vervolgens op de weg van Vervloet gelegen om hierop op adequate wijze te reageren en de onderlinge verschillen van inzicht (pogen) te neutraliseren, hetgeen zij niet heeft gedaan. Dit geldt des te meer nu sprake is van een klein bedrijf waarbij de werknemers en de directie continue op elkaar zijn aangewezen. De kantonrechter is dan ook van oordeel dat, mede gelet op het lange dienstverband van [verweerder] , Vervloet te snel heeft aangestuurd op een beëindiging van het dienstverband. Gelet op het voorgaande kan de kantonrechter in dit stadium dan ook niet de conclusie trekken dat de arbeidsverhouding tussen partijen zodanig ernstig én blijvend verstoord is dat voortzetting van de arbeidsovereenkomst in redelijkheid niet van Vervloet kan worden gevergd.
5.13.
Verwacht mag worden dat Vervloet een serieuze poging doet om de verhoudingen binnen het bedrijf, al dan niet met behulp van externe coaching, te normaliseren. De kantonrechter realiseert zich dat herstel van wederzijds vertrouwen een precair proces is, maar onvoldoende is gebleken dat een kans op een vruchtbare samenwerking in de toekomst in het geheel niet meer reëel is te achten. De kantonrechter acht hierbij van belang dat ook [verweerder] de nodige moeite doet en actief meewerkt aan een herstel van de arbeidsverhouding.
conclusie
5.14.
De conclusie is dat de kantonrechter het verzoek van Vervloet zal afwijzen en dat de arbeidsovereenkomst dus niet zal worden ontbonden. Voor toekenning van een transitievergoeding of een billijke vergoeding is derhalve geen plaats.
5.15.
Vervloet zal als de in het ongelijk te stellen partij worden veroordeeld in de proceskosten.

6.De beslissing

De kantonrechter:
wijst de verzochte ontbinding af;
veroordeelt Vervloet tot betaling van de proceskosten, die de kantonrechter aan de kant van [verweerder] tot en met vandaag vaststelt op € 600,00 als salaris voor de gemachtigde van [verweerder] ;
verklaart deze beschikking – voor wat betreft de proceskostenveroordeling – uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mr. H.K.N. Vos, kantonrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 7 september 2017, in tegenwoordigheid mr. V. Hartman als griffier.