ECLI:NL:RBZWB:2017:6313

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
2 oktober 2017
Publicatiedatum
5 oktober 2017
Zaaknummer
AWB 17_422
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlening omgevingsvergunning voor activiteiten onder de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) en de gevolgen voor cultuurhistorische en natuurwaarden

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 2 oktober 2017, wordt het beroep van eiseressen tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Hilvarenbeek behandeld. Eiseressen hebben beroep ingesteld tegen de verlening van een omgevingsvergunning voor de realisatie van een parkeerterrein, dat volgens hen in strijd is met de bestemming en de cultuurhistorische waarden van het gebied. De rechtbank oordeelt dat de omgevingsvergunning voor de b-activiteit, die betrekking heeft op het halfverharden van een pad, niet in stand kan blijven. De rechtbank stelt vast dat het college verzuimd heeft te onderzoeken of de verharding van het pad leidt tot een ontoelaatbare aantasting van de natuurwaarden. De rechtbank vernietigt het besluitonderdeel dat ziet op de b-activiteit en draagt het college op om binnen 12 weken een nieuw besluit te nemen, waarbij het griffierecht aan eiseressen wordt vergoed. De rechtbank concludeert dat de bescherming van cultuurhistorische waarden en natuurwaarden niet voldoende is gewaarborgd in het bestreden besluit.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 17/422 WABOA

uitspraak van 2 oktober 2017 van de meervoudige kamer in de zaak tussen

[eiser1] en [eiser2] , eiseressen,

gemachtigde: mr. J.E. Dijk,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Hilvarenbeek (het college), verweerder.

Procesverloop

Eiseressen hebben beroep ingesteld tegen het besluit van 6 december 2016, verzonden op 9 december 2016 (het bestreden besluit) van het college waarbij een omgevingsvergunning is verleend voor de activiteiten als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a., b. en c., van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo).
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden in Breda op 11 juli 2017. [eiser1] heeft zich laten vertegenwoordigen door [vertegenwoordiger1] , [vertegenwoordiger2] en haar gemachtigde. [eiser2] heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. B.F.J. Bollen en [vertegenwoordiger3] .

Overwegingen

1. Op grond van de stukken en de behandeling ter zitting gaat de rechtbank uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Op 15 oktober 2015 heeft het college een aanvraag van [vergunninghouder1] voor een omgevingsvergunning ten behoeve van de realisatie van een natuurbegraafplaats op het perceel [locatie1] ontvangen.
Het college heeft op 16 maart 2016 de omgevingsvergunning verleend (het primaire besluit) voor de activiteiten bouwen (a), het uitvoeren van een werk of werkzaamheden (b) en
het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan (c).
Eiseressen hebben bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit.
Hangende het bezwaar is het onderdeel van de aanvraag voor de omgevingsvergunning dat betrekking heeft op het parkeerterrein ingetrokken.
Bij het bestreden besluit zijn de bezwaren ongegrond verklaard onder aanvulling van de motivering.
2. Eiseressen stellen dat de omgevingsvergunning ten onrechte is verleend voor de realisatie van het parkeerterrein. Tevens had de omgevingsvergunning voor de b-activiteit niet verleend mogen worden omdat de activiteit in strijd is met de functieaanduiding die op het pad [locatie1] rust, er onevenredige afbreuk aan de cultuurhistorische waarden wordt gedaan en de activiteit tot een ontoelaatbare aantasting van de natuurwaarden leidt.
3. Het wettelijk kader alsmede de relevante bepalingen uit de bestemmingsplannen staan in de bij deze uitspraak behorende bijlage. Hierbij dient het volgende in acht te worden genomen:
- voor het gedeelte van [locatie1] dat van de [locatie2] tot aan de natuurbegraafplaats loopt, geldt het bestemmingsplan “ [naam bestemmingsplan1] ”.
- voor het overige gedeelte van [locatie1] waar de halfverharding is aangebracht en de verbreding heeft plaatsgevonden, geldt het bestemmingsplan “ [naam bestemmingsplan2] ”.
4. Omdat de werkzaamheden (gedeeltelijk) omkeerbaar zijn stelt de rechtbank vast dat eiseressen nog belang hebben bij de behandeling van het beroep.
5. De rechtbank stelt vast dat het beroep van eiseressen uitsluitend ziet op de b-activiteit die vergund is. Dit betreft de activiteit waarbij [locatie1] wordt (half)verhard.
Op [locatie1] rust de bestemming Waarde – Cultuurhistorie en functieaanduiding specifieke vorm van waarde – 10 en de bestemming Bos met binnen het bestemmingsplan “ [naam bestemmingsplan2] ” tevens de functieaanduiding specifieke vorm van maatschappelijk - natuurbegraafplaats crematie as.
In beide bestemmingsplannen kent de bestemming Waarde – Cultuurhistorie een vergunningenstelsel ter bescherming van het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de cultuurhistorische waarden van de grond en de bestemming Bos kent een vergunningenstelsel ter bescherming van de natuur- en landschapswaarden.
6. De rechtbank is met partijen van oordeel dat het bestreden besluit zodanig aangepast dient te worden dat het verharden van de parkeerplaats geen onderdeel meer uitmaakt van de vergunde b-activiteit omdat deze activiteit geen onderdeel meer uitmaakt van de aanvraag. Het bestreden besluit zal daarom op dit onderdeel vernietigd worden.
7.1
In het navolgende zal beoordeeld worden of het bestreden besluit voor het overige in stand kan blijven. Alvorens de vraag te beantwoorden of het college op goede gronden de omgevingsvergunning voor de b-activiteit heeft verleend, zal de rechtbank eerst de vraag beantwoorden of het college terecht binnen de kaders van artikel 20.5.3 van het bestemmingsplan “ [naam bestemmingsplan1] ” getoetst heeft of door het halfverharden van [locatie1] er sprake is van strijdigheid met het bestemmingsplan “ [naam bestemmingsplan1] ” en het bestemmingsplan “ [naam bestemmingsplan2] ”.
7.2
Eiseressen stellen dat de omgevingsvergunning voor de b-activiteit in strijd met de bestemmingsplannen is verleend. Uit de functieaanduiding behorende bij [locatie1] volgt dat [locatie1] is bestemd voor het behoud, het herstel en de ontwikkeling van historische onverharde weg. Indien [locatie1] wordt verhard, verandert daarmee de bestemming van het pad. Er is immers geen sprake van behoud van de onverharde weg, noch van herstel of de ontwikkeling ervan. Het feit dat het verharden genoemd is als één van de werken en/of werkzaamheden waarvoor een omgevingsvergunning moet worden verleend, dient als een dode letter opgevat te worden.
7.3
De rechtbank overweegt dat ten behoeve van de bescherming van de cultuurhistorische waarden van het [naam bestemmingsplan1] de planwetgever in artikel 20.5.3 van het bestemmingsplan “ [naam bestemmingsplan1] ” criteria heeft geformuleerd. Binnen het kader van dit artikel dient getoetst te worden of door het halfverharden van [locatie1] er onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de cultuurhistorische waarde van [locatie1] en daarmee in strijd met de op [locatie1] rustende functieaanduiding wordt gehandeld. Slechts als er sprake is van strijd met deze regels volgt uit artikel 2.11, tweede lid, van de Wabo dat de aanvraag mede aangemerkt dient te worden als een aanvraag om een vergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wabo. De rechtbank is daarom van oordeel dat het college terecht binnen de kaders van artikel 20.5.3 van het bestemmingsplan “ [naam bestemmingsplan1] ” getoetst heeft of er sprake is van strijdigheid met de bestemmingsplannen.
8.1
Vervolgens ziet de rechtbank zich voor de vraag gesteld of het college op goede gronden de omgevingsvergunning heeft verleend voor het halfverharden van [locatie1] . Daartoe dient de rechtbank eerst de vraag te beantwoorden of het college in alle redelijkheid heeft kunnen oordelen dat met het halfverharden van [locatie1] geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de cultuurhistorische waarden.
8.2
Op grond van artikel 20.5.3 wordt de omgevingsvergunning ten behoeve van het halfverharden van [locatie1] alleen verleend indien er geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de cultuurhistorische waarden van de gronden en eventuele andere op grond van dit plan benodigde omgevingsvergunningen voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden eveneens verleend kunnen worden.
Het college komt beoordelingsvrijheid toe bij de uitleg van de voorwaarde dat er geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de cultuurhistorische waarden van de gronden. De bestuursrechter moet zich terughoudend opstellen en toetsen of het college in redelijkheid tot zijn oordeel heeft kunnen komen.
8.3
Eiseressen stellen dat de omgevingsvergunning voor de b-activiteit niet verleend had mogen worden omdat niet voldaan is aan de voorwaarde dat er geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de cultuurhistorische waarden van de gronden. Eiseressen betwisten nadrukkelijk het advies van [naam adviseur1] , voor zover daarin staat vermeld dat het aanbrengen van halfverharding een ingreep met een beperkte ruimtelijke uitstraling is. In het rapport “ [naam bestemmingsplan1] Cultuurhistorische Gebiedsanalyse” (cultuurhistorische gebiedsanalyse) van het [naam adviseur1] dat als bijlage bij de toelichting op het bestemmingsplan “ [naam bestemmingsplan1] ” is gevoegd, staat op de bladzijden 75 en 76 dat zandpaden onderdeel uitmaken van de karakteristieke kwaliteiten van het landgoed en steeds zeldzamer worden en dat het behoud van zandpaden cultuurhistorisch wenselijk is. Voorts is er sprake van meerdere ingrepen in het landschap waarbij bestaande paden worden verhard. De verharding van [locatie1] staat daarmee niet op zichzelf. Er kan daarom niet in redelijkheid worden gesteld dat de verharding van [locatie1] een beperkte ingreep is ten opzichte van de totale omvang van het [naam bestemmingsplan1] en/of ten opzichte van de totale lengte van [locatie1] . Ook betwisten eiseressen dat de kleurstelling van de verharding niet is gewijzigd. Waar voorheen sprake was van een grijze kleur, aansluitend bij de bosgrond, is thans sprake van een meer bruine kleurstelling. Tenslotte voeren eiseressen aan dat ook uit de toelichting van het voorheen geldende bestemmingsplan, [naam bestemmingsplan3] , volgt dat onverharde wegen cultuurhistorisch van belang zijn.
8.4
Ter zitting is door het college toegelicht dat voor de beoordeling van de vraag of er sprake is van onevenredige afbreuk aan het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de cultuurhistorische waarden van de gronden als toetsingskader de door het [naam adviseur1] opgestelde cultuurhistorische gebiedsanalyse wordt gehanteerd. Hetzelfde [naam adviseur1] heeft tevens ten behoeve van de aanvraag voor het verbreden en het verharden van [locatie1] een advies opgesteld.
8.5
De rechtbank is van oordeel dat het college aan het advies van het [naam adviseur1] doorslaggevende betekenis mocht toekennen. Het overnemen van een advies behoeft in de regel geen nadere toelichting, tenzij een tegenadvies wordt overgelegd van een andere deskundig te achten persoon of instantie. Dit is slechts anders wanneer het advies naar inhoud of wijze van totstandkoming zodanige gebreken vertoont dat het college het niet, of niet zonder meer, aan zijn besluit ten grondslag had mogen leggen.
Uit de stukken en ook uit de behandeling ter zitting leidt de rechtbank af dat het behoud van de zandpaden voor eiseressen een groot goed is. Hiertegenover staat het advies van het [naam adviseur1] waaruit volgt dat een halfverharding van [locatie1] over een lengte van 600 meter niet als een onevenredige aantasting van de cultuurhistorische waarden wordt aangemerkt. De rechtbank is van oordeel dat gelet op de uiteenlopende waardering van de halfverharding van [locatie1] het op de weg van eisers had gelegen om een deskundig tegenadvies te overleggen. Dat eiseressen dit hebben nagelaten, komt voor hun rekening en risico. Uit datgene wat eiseressen hebben aangevoerd, leidt de rechtbank niet af dat het advies van het [naam adviseur1] zodanige gebreken vertoont dat het college het advies niet aan het bestreden besluit ten grondslag kon leggen. De rechtbank is van oordeel dat het college in alle redelijkheid heeft kunnen oordelen dat er door het halfverharden van [locatie1] geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de cultuurhistorische waarden van de gronden.
8.6
Daarmee staat nog niet vast dat het college terecht de omgevingsvergunning voor de b-activiteit heeft verleend. Daarvoor dient vervolgens de vraag beantwoord te worden of het college een omgevingsvergunning had moeten verlenen voor het halfverharden van [locatie1] voor zover op dit pad de bestemming Bos rust.
8.7
Eiseressen stellen dat de omgevingsvergunning voor de b-activiteit niet verleend had mogen worden omdat de vergunde werken en/of werkzaamheden leiden tot een ontoelaatbare aantasting van de natuurwaarden. Zandpaden zijn van groot belang voor de plantengemeenschappen van zandachtige bodem. Ook voor insecten zijn de zandpaden van betekenis. Door het aanbrengen van een gebiedsvreemde (kalkhoudende) laag zal er invloed zijn op de vegetatie, en zal er ook een negatief effect zijn op de fauna. Aan deze aspecten is in het bestreden besluit geen aandacht besteed, en zij zijn onvoldoende onderzocht.
8.8
De rechtbank is van oordeel dat het college verzuimd heeft te onderzoeken of er sprake is van een onevenredige aantasting van de natuur- en landschapswaarden voor het halfverharden van [locatie1] vanaf de [locatie2] tot aan de natuurbegraafplaats. Hiertoe overweegt de rechtbank het volgende.
Gelet op de werkzaamheden die er verricht worden bij het verbreden en het halfverharden van [locatie1] , is er sprake van afgraven, vergraven, ophogen en egaliseren van de bodem, zodat het verbreden en het halfverharden van [locatie1] op grond van artikel 5.5.4 van het bestemmingsplan “ [naam bestemmingsplan1] ” vergunningplichtig is.
Deze vergunningplicht geldt echter niet voor het gedeelte van [locatie1] dat binnen het bestemmingsplan “ [naam bestemmingsplan2] ” ligt aangezien uit artikel 3.5.2 van het bestemmingsplan “ [naam bestemmingsplan2] ” volgt dat het halfverharden van [locatie1] , nu daar naast de bestemming Bos tevens de functieaanduiding specifieke vorm van maatschappelijk - natuurbegraafplaats crematie as op rust, niet omgevingsvergunningplichtig is.
Omdat het college heeft verzuimd te onderzoeken of er door het halfverharden van [locatie1] , voor zover gelegen binnen het bestemmingsplan “ [naam bestemmingsplan1] ”, sprake is van een onevenredige aantasting van de natuur- en landschapswaarden kan het besluitonderdeel dat ziet op de b- activiteit niet in stand blijven.
9. Gelet op de conclusies onder 6. en 8.8 zal de rechtbank het beroep gegrond verklaren en het besluitonderdeel dat ziet op de b-activiteit in het bestreden besluit vernietigen. De rechtbank ziet geen aanleiding om de rechtsgevolgen van dit besluitonderdeel in stand te laten of zelf in de zaak te voorzien, omdat voor herstel van het gebrek als genoemd onder overweging 8.8 aanvullend onderzoek nodig is. Ook ziet de rechtbank geen aanleiding om een bestuurlijke lus toe te passen, omdat dat naar het zich laat aanzien geen doelmatige en efficiënte afdoeningswijze zou inhouden. Het college zal daarom een nieuw besluit moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank stelt hiervoor een termijn van 12 weken.
10. Nu het beroep gegrond wordt verklaard, dient het griffierecht aan eiseressen te worden vergoed.
11. De rechtbank zal het college veroordelen in de door eiseressen gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 990,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift / en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 495,- en wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het besluitonderdeel dat ziet op de b-activiteit in het bestreden besluit;
- draagt het college op binnen 12 weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
- draagt het college op het betaalde griffierecht van € 330,- aan eiseressen te vergoeden;
- veroordeelt het college in de proceskosten van eiseressen tot een bedrag van
€ 990,-.
Deze uitspraak is gedaan door mrs. A. Herczog, C.A.F. van Ginneken en S. Ketelaars-Mast.
De griffier is niet in de gelegenheid om te tekenen. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 2 oktober 2017.
voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Bijlage:
In artikel 2.1, eerste lid, van de Wabo is bepaald voor zover hier relevant dat het verboden is zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit:
a. het bouwen van een bouwwerk,
b. het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden, in gevallen waarin dat bij een bestemmingsplan, beheersverordening, exploitatieplan of voorbereidingsbesluit is bepaald,
c. het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan, een beheersverordening, een exploitatieplan, de regels gesteld krachtens artikel 4.1, derde lid, of 4.3, derde lid, van de Wet ruimtelijke ordening of een voorbereidingsbesluit voor zover toepassing is gegeven aan artikel 3.7, vierde lid, tweede volzin, van die wet.
In artikel 2.11 van de Wabo is bepaald dat:
1. Voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder b, waaromtrent regels zijn gesteld in een bestemmingsplan, beheersverordening, exploitatieplan of voorbereidingsbesluit, wordt de omgevingsvergunning geweigerd indien het werk of de werkzaamheid daarmee in strijd is of in strijd is met de regels die zijn gesteld krachtens artikel 4.1, derde lid, of 4.3, derde lid, van de Wet ruimtelijke ordening.
2. Indien sprake is van strijd met de regels, bedoeld in het eerste lid, wordt de aanvraag mede aangemerkt als een aanvraag om een vergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, en wordt de vergunning slechts geweigerd indien vergunningverlening met toepassing van artikel 2.12 niet mogelijk is.
In artikel 2.12, eerste lid, onder a, van de Wabo is bepaald dat:
1. Voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, kan de omgevingsvergunning slechts worden verleend indien de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en:
a. indien de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan of de beheersverordening:
1°. met toepassing van de in het bestemmingsplan of de beheersverordening opgenomen regels inzake afwijking,
2°. in de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen gevallen, of
3°. in overige gevallen, indien de motivering van het besluit een goede ruimtelijke onderbouwing bevat.
In artikel 5.5.1 van het bestemmingsplan “ [naam bestemmingsplan1] ” is bepaald dat het verboden op is de in dit artikel bedoelde gronden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van het bevoegd gezag (omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden) de in het schema onder artikel 5 lid 5.4 opgenomen omgevingsvergunningsplichtige werken en werkzaamheden uit te (doen) voeren.
In artikel 5.5.2 van het bestemmingsplan “ [naam bestemmingsplan1] ” is bepaald dat
het onder artikel 5 lid 5.1 vervatte verbod niet geldt voor werken en werkzaamheden:
a. waarvoor ten tijde van het van kracht worden van het bestemmingsplan omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden is verleend;
b. welke onderdeel uitmaken van de werkzaamheden zoals benoemd in het plan 'cultuurhistorie en natuurontwikkeling de Utrecht' dat als bijlage 2 bij dit bestemmingsplan is opgenomen;
c. welke ten tijde van het van kracht worden van het bestemmingsplan in uitvoering waren;
d. welke plaatsvinden in het kader van het normale onderhoud en/of bos- en natuurbeheer.
In artikel 5.5.4 van het bestemmingsplan “ [naam bestemmingsplan1] ” is voor zover hier relevant bepaald dat in geval van het afgraven, vergraven, ophogen en egaliseren van de bodem een omgevingsvergunning wordt verleend als de werkzaamheden geen onevenredige aantasting van de natuur- en landschapswaarden tot gevolg hebben.
In artikel 20 van bestemmingsplan “ [naam bestemmingsplan1] ” is voor zover hier relevant bepaald dat:
20.1.1 Algemeen
De voor Waarde - Cultuurhistorie aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor:
a. het behoud, herstel en duurzame ontwikkeling van de cultuurhistorische waarden en kenmerken van het landgoed ‘De Utrecht’ als cultuurhistorisch complex, die bestaat uit de samenhang van een economische productie-eenheid in de vorm van een landhuis en boerderijen, omringend parkbos, lanen, paden, watergangen en waterpartijen, agrarische productiegronden en (productie)bos
b. cultuur- en natuureducatie;
c. extensief recreatief medegebruik.
20.1.2 Nadere detaillering
h. Voor de functieaanduiding ‘specifieke vorm van waarde - 10' geldt dat de gronden, naast de aldaar voorkomende bestemmingen, in het bijzonder bestemd zijn voor het behoud, het herstel en de ontwikkeling van historische onverharde weg, die vroeger de grens was tussen de Wellenseindsche Heide en de Teulder Heide.
20.5.1 Vergunningsplicht
Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken en werkzaamheden uit te voeren, te doen en te laten uitvoeren:
f. Ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van waarde - 10’:
◦verwijderen of kappen van (laan- en/of) wegbegeleidende boombeplanting;
◦het verharden, verbreden, verwijderen, wijzigen, aanleggen van paden- en wegentrace’s (wijzigingen in combinatie met voorgaande);
◦het verwijderen of wijzigen van perceelsgrenzen, zoals tot uiting komend in greppels, sloten, steilranden en landschapselementen.
20.5.3 Criteria
De omgevingsvergunning ten behoeve van de werken genoemd in artikel 20 lid 5.1 wordt alleen verleend indien:
a. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de cultuurhistorische waarden van de gronden;
b. eventuele andere op grond van dit plan benodigde omgevingsvergunningen voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden eveneens verleend kunnen worden.
In artikel 1 van het bestemmingsplan “ [naam bestemmingsplan2] ” is bepaald dat de regels van het bestemmingsplan “ [naam bestemmingsplan1] ”, zoals deze zijn vastgesteld door de gemeenteraad van Hilvarenbeek op 13 maart 2014, onverminderd van toepassing op dit wijzigingsplan zijn tenzij in dit wijzigingsplan een afwijkende regeling is opgenomen over hetzelfde onderwerp.
In artikel 3.1.1 van het bestemmingsplan “ [naam bestemmingsplan2] ” is voor zover hier relevant bepaald dat de voor Bos aangewezen gronden bestemd zijn voor:
• n. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van maatschappelijk – natuurbegraafplaats crematie as', een natuurbegraafplaats in de vorm van het plaatsen van urnen, het herbegraven van reeds verteerde lichamen en het verstrooien van crematie-as onder de leeflaag (20cm);
• o. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van maatschappelijk – natuurbegraafplaats crematie as en lichamen' een natuurbegraafplaats in de vorm van het plaatsen van urnen en het begraven van lichamen, het herbegraven van reeds verteerde lichamen en het verstrooien van crematie-as onder de leeflaag (20 cm) ;
een en ander met bijbehorende voorzieningen zoals (on)verharde paden en overeenkomstig de in artikel 3 lid 1.2 opgenomen nadere detaillering van de bestemmingsomschrijving.
In artikel 3.1.2 van het bestemmingsplan “ [naam bestemmingsplan2] ” is een nadere detaillering opgenomen van het bepaalde in artikel 3 lid 1.1. Hieruit volgt voor zover hier relevant dat in geval van een Natuurbegraafplaats de paden (waaronder ook begrepen vlonders) en parkeerplaatsen uitsluitend onverhard of half verhard aangelegd mogen worden;
In artikel 3.5.1 van het bestemmingsplan “ [naam bestemmingsplan2] ” is bepaald dat het verboden is op de in dit artikel bedoelde gronden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van het bevoegd gezag (omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden) de in het schema onder artikel 3 lid 5.4 opgenomen omgevingsvergunningsplichtige werken en werkzaamheden uit te (doen) voeren.
In artikel 3.5.2 van het bestemmingsplan “ [naam bestemmingsplan2] ” is bepaald dat het onder artikel 3 lid 5.1 vervatte verbod niet geldt voor werken en werkzaamheden:
• a. waarvoor ten tijde van het van kracht worden van het bestemmingsplan omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden is verleend;
• b. welke onderdeel uitmaken van de werkzaamheden zoals benoemd in het plan 'cultuurhistorie en natuurontwikkeling de Utrecht' dat als bijlage 2 bij dit bestemmingsplan is opgenomen, alsmede welke onderdeel uitmaken ten behoeve van de functie natuurbegraafplaats;
• c. welke ten tijde van het van kracht worden van het bestemmingsplan in uitvoering waren;
• d. welke plaatsvinden in het kader van het normale onderhoud en/of bos- en natuurbeheer.