ECLI:NL:RBZWB:2017:6279

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
2 oktober 2017
Publicatiedatum
4 oktober 2017
Zaaknummer
BRE 16_10216
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van plaatsing van een VWNW-kandidaat in de functie van Adviseur Vergunningverlening na proefplaatsing

In deze zaak heeft eiser beroep ingesteld tegen het besluit van de minister van Infrastructuur en Milieu, dat hem niet plaatst als herplaatsingskandidaat in de functie van Adviseur Vergunningverlening. Het bestreden besluit, dat dateert van 20 september 2016, is gebaseerd op de conclusie dat de functie niet passend is voor eiser, die in het kader van een proefplaatsing van 13 mei 2015 tot 31 december 2015 onvoldoende ontwikkeling heeft doorgemaakt. De rechtbank heeft de zaak overgenomen van de rechtbank Oost-Brabant, die eerder op 15 augustus 2017 had besloten de zaak te verwijzen.

Tijdens de zitting op 23 augustus 2017 heeft eiser, bijgestaan door zijn gemachtigde, zijn standpunten toegelicht. De minister was vertegenwoordigd door zijn gemachtigde en twee andere functionarissen. Eiser heeft aangevoerd dat hij onvoldoende kansen heeft gekregen om zich te bewijzen en dat er geen objectieve beoordeling heeft plaatsgevonden. De rechtbank heeft echter vastgesteld dat er wel degelijk gesprekken en evaluaties hebben plaatsgevonden, waaruit blijkt dat eiser op verschillende punten tekortschiet in zijn functioneren.

De rechtbank heeft overwogen dat de proefplaatsing bedoeld was om te beoordelen of eiser in staat was om de functie adequaat uit te oefenen. De rechtbank concludeert dat de minister voldoende zorgvuldig heeft gehandeld en dat het besluit om eiser niet te plaatsen in de functie van Adviseur Vergunningverlening in stand kan blijven. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en wijst erop dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gedaan op 2 oktober 2017.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 16/10216 AW

uitspraak van 2 oktober 2017 van de meervoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiser] , te [woonplaats] , eiser,

gemachtigde: mr. A.G. Kerkhof,
en

de minister van Infrastructuur en Milieu, verweerder,

gemachtigde: mr. A. Nordsiek.

Procesverloop

Eiser heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 20 september 2016 (bestreden besluit) van de minister inzake de weigering eiser als herplaatsingskandidaat te plaatsen in de functie van Adviseur Vergunningverlening.
Het beroep is ingediend bij de rechtbank Oost-Brabant. Bij beslissing van 15 augustus 2017 heeft die rechtbank de zaak verwezen naar deze rechtbank.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden in Breda op 23 augustus 2017. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. De minister heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, door afdelingshoofd [naam afdelingshoofd] en door coördinator [naam coördinator] .

Overwegingen

1. Op grond van de stukken en de behandeling ter zitting gaat de rechtbank uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Eiser is werkzaam geweest bij Rijkswaterstaat Zuid-Nederland, laatstelijk in de functie van Medewerker Advisering. In het kader van een reorganisatie is hij met ingang van 1 april 2015 aangewezen als verplicht Van-Werk-Naar-Werk (VWNW)-kandidaat. Hij had een persoonlijke salarisschaal 9.
Op 1 juni 2015 is een zogenoemd ‘VWNW contract’ tot stand gekomen. Dat contract bood de mogelijkheid om gedurende een proefperiode na te gaan of de functie van Adviseur Vergunningverlening, die is ingedeeld op het niveau van schaal 10, voor eiser een passende functie is in de zin van artikel 49h van het Algemeen Rijksambtenarenreglement (ARAR). De proefperiode zou duren van 13 mei 2015 tot en met 13 augustus 2015, maar is verlengd, uiteindelijk tot 31 december 2015.
Er zijn voortgangs- en evaluatiegesprekken gevoerd waarvan verslagen en aantekeningen zijn gemaakt.
De proefplaatsing eindigde volgens eiser op 16 december 2015.
Bij brief van 4 april 2016 (primair besluit) heeft de minister aan eiser het besluit meegedeeld dat eiser niet wordt geplaatst in de functie van Adviseur Vergunningverlening omdat die functie niet passend voor hem is. Eiser heeft in de proefperiode onvoldoende ontwikkeling doorgemaakt op inhoudelijk gebied, ondanks intensieve inhoudelijke begeleiding, om de minister het vertrouwen te geven dat eiser na een periode van een jaar de functie volledig en op de juiste wijze kan uitoefenen. Daarnaast is er twijfel op het gebied van houding en gedrag.
Bij het bestreden besluit is eisers bezwaar tegen het primaire besluit, overeenkomstig het advies van de Bezwarenadviescommissie personele aangelegenheden Infrastructuur en Milieu, onder aanvulling van de motivering, ongegrond verklaard.
2. Eiser heeft in beroep, samengevat, aangevoerd dat hem in het kader van de proefplaatsing onvoldoende kansen en mogelijkheden zijn geboden om te komen tot een definitieve benoeming in de functie van Adviseur Vergunningverlening. Er zijn in het kader van de begeleiding geen duidelijke stappen gezet. Er is ook niet op een objectieve en toetsbare wijze, zoals door middel van een beoordelingstraject, gekomen tot begeleiding en controle op doelstellingen die in het kader van de proefplaatsing dienden te worden bereikt. Eiser heeft daardoor niet op adequate wijze kunnen reageren op de kritiek op zijn inzet. Het is niet aan eiser te wijten dat hij zich niet binnen de gestelde termijn de benodigde kennis en vaardigheden heeft weten eigen te maken. Eiser heeft wel aan de productiviteitseisen voldaan.
Ter onderbouwing van het standpunt dat eiser wél aan de productiviteitseisen heeft voldaan heeft hij aanvullende gronden en aanvullende stukken ingediend.
Volgens de aanvullende gronden is bij de vaststelling van de passendheid van de functie ten onrechte uitgegaan van eisers persoonlijke schaal. Hij is nimmer bevorderd naar schaal 10, terwijl zijn functieprofiel wel een waardering naar schaal 10 of 11 rechtvaardigde.
Een juridische grondslag voor een proefplaatsing ontbrak. Eiser had direct conform het reguliere proces van artikel 49aa in de functie van Adviseur Vergunningverlening geplaatst moeten worden.
Door de proefplaatsing heeft eiser geen gelegenheid gehad om zich ook te richten op het VWNW-traject.
Eiser is niet goed begeleid bij het gebruik van het computersysteem Powerbrowser. Eiser erkent dat een bepaalde zelfstandigheid van hem werd verwacht, maar hij vraagt zich af wat van de begeleiding mag worden verwacht.
Voor eiser was niet duidelijk wat van hem werd verwacht. Er was discrepantie tussen geboden begeleiding en de vraag naar productie, er was gebrekkige communicatie en het ontbrak aan een mogelijkheid tot verdere verdieping van kennis. Van een reële kans om zich te bewijzen als Adviseur Vergunningverlening was met deze proefplaatsing van acht maanden geen sprake.
Dat onvoldoende productie is geleverd is voor het eerst op de hoorzitting ter sprake gekomen. Eiser heeft een overzicht van zijn werkweek verstrekt, waaruit blijkt van de beperkingen in zijn werktijd.
Eiser heeft slechts zeven maanden gekregen om zich in te werken. Hij betwist dat de proefplaatsing is mislukt. De minister heeft geen rekening gehouden met eisers persoonlijke omstandigheden.
Eiser heeft de rechtbank verzocht het bestreden besluit te vernietigen voor zover het betrekking heeft op het handhaven van het besluit tot niet-plaatsing.
3. Het toetsingskader wordt gevormd door de bepalingen van het VWNW-contract, alsmede door de artikelen 49h en 49yy van het ARAR waar in dat contract naar verwezen wordt. Voorts is op eiser van toepassing hoofdstuk VIIbis, waar artikel 49aa deel van uitmaakt. De strekking van artikel 49aa is gelijk aan de strekking van artikel 49h.
In artikel 49h, eerste lid, van het ARAR is bepaald dat van een passende functie als bedoeld in artikel 49g sprake is indien de herplaatsingskandidaat naar het oordeel van de minister beschikt over de kennis en kunde die noodzakelijk worden geacht om de functie naar behoren te kunnen uitoefenen dan wel indien de herplaatsingskandidaat naar het oordeel van de minister binnen redelijke termijn om-, her- of bijgeschoold kan worden, en deze functie hem in verband met zijn persoonlijkheid, zijn omstandigheden en de voor hem bestaande vooruitzichten, redelijkerwijs kan worden opgedragen.
4. Ten aanzien van de beroepsgrond dat geen beoordelingstraject is gevolgd overweegt de rechtbank dat de op een beoordeling betrekking hebbende bepalingen, die zijn opgenomen in het ARAR en in het Beoordelingsvoorschrift Burgerlijk Rijkspersoneel 1985, op eisers situatie niet van toepassing zijn. Een beoordeling is een oordeel over het totaal van prestaties en gedragingen van de ambtenaar tijdens de uitoefening van zijn functie gedurende een periode van ten minste zes maanden. Alleen al omdat eiser in het kader van de proefplaatsing niet ‘zijn functie’ uitoefende was er geen aanleiding een beoordeling op te maken volgens de voor een beoordeling geldende regels.
Deze beroepsgrond slaagt dan ook niet.
5. De bedoeling van de proefplaatsing was te onderzoeken of eiser in de proefperiode voldoende ontwikkeling doormaakte op inhoudelijk gebied, om het vertrouwen te hebben dat hij, na een eventuele plaatsing, na een periode van een jaar de functie volledig kan uitoefenen. In het licht van die bedoeling kan de beroepsgrond dat geen sprake was van een reële kans om zich te bewijzen als Adviseur Vergunningverlening, niet slagen. Eiser hoefde zich immers niet te bewijzen. Hij moest een verwachting creëren als bedoeld in artikel 49h van het ARAR.
Volgens het VWNW-contract diende vastgesteld te worden “of plaatsing op de functie succesvol kan zijn voor zowel medewerker als organisatie”, terwijl volgens artikel 49h van het ARAR beoordeeld diende te worden of eiser beschikt over de noodzakelijke kennis en kunde, dan wel of hij binnen redelijke termijn om, her- of bijgeschoold kan worden.
De rechtbank zal beoordelen of die vaststelling met zorgvuldigheid heeft plaatsgevonden.
6. Ten aanzien van de beroepsgrond dat aan eiser onvoldoende kansen en mogelijkheden zijn geboden om te komen tot een benoeming in de functie van Adviseur Vergunningverlening, en dat in het kader van de begeleiding en geboden faciliteiten geen duidelijke stappen zijn gezet, overweegt de rechtbank het volgende.
Aan eiser is een traject aangeboden voor een periode van drie maanden, namelijk van 13 mei 2015 tot en met 13 augustus 2015. Na drie maanden zou een evaluatiegesprek worden gehouden. Met het oog op de bij eiser bij aanvang van het traject ontbrekende vaktechnische kennis en kennis van de relevante waterwetgeving zijn hem zowel in Den Bosch als in Maastricht begeleiders toegewezen.
Op 1 juni 2015, 8 juli 2015 en 5 augustus 2015 zijn met eiser gesprekken gevoerd. In verband met vakantie en (medische) omstandigheden in de privésfeer is de proefperiode verlengd tot 1 oktober 2015. Er is op 30 september 2015 een evaluatie-/plaatsingsgesprek gevoerd. De proefperiode is verlengd tot 31 december 2015 en er zijn evaluatiegesprekken gevoerd op 14 oktober 2015 en op 25 november 2015.
In de gesprekken zijn onder meer aan de orde gekomen de vastlegging van werktijden en overig agendabeheer, de noodzaak van productie en eisers houding en gedrag.
Ten aanzien van de problemen die eiser zegt te hebben ondervonden met het systeem Powerbrowser overweegt de rechtbank dat uit de gespreksverslagen niet blijkt dat eiser die problemen eerder dan in het evaluatiegesprek van 30 september 2015 aan de orde heeft gesteld. Op 9 november 2015 volgde eiser een cursus en volgens het verslag van het gesprek van 25 november 2015 was eiser inmiddels collega’s behulpzaam bij het gebruik van het systeem. Het is dan ook niet aannemelijk dat de problemen met het gebruik van het systeem Powerbrowser eiser in relevante mate hebben belemmerd om de proefplaatsing tot een succes te maken.
De door de minister aangeboden begeleiding en faciliteiten bieden geen grond voor eisers stelling dat hem onvoldoende kansen en mogelijkheden zijn geboden. Eiser heeft ook niet beschreven hoe de begeleiding anders of beter had gemoeten, en evenmin is gebleken dat eiser gedurende de proefperiode zijn ontevredenheid op dit punt heeft geuit.
De op de begeleiding en de faciliteiten betrekking hebbende beroepsgrond slaagt dan ook niet.
7. In samenhang met de in overweging 6 besproken beroepsgrond heeft eiser aangevoerd dat hij niet op adequate wijze heeft kunnen reageren op de kritiek op zijn inzet. De rechtbank overweegt dat van juni 2015 tot en met november 2015 iedere maand gesprekken met eiser zijn gevoerd waarvan verslagen zijn opgemaakt. De meeste van deze verslagen zijn door eiser zelf opgemaakt, zodat hij met de inhoud ervan vertrouwd moet zijn. Uit die verslagen blijkt van terugkerende opmerkingen over dezelfde knelpunten.
Eisers standpunt dat hij voor het eerst op de hoorzitting ermee is geconfronteerd dat hij niet aan productiviteitseisen voldeed is onbegrijpelijk, nu de kritiek op dat punt als een rode draad door de gespreksverslagen loopt.
De beroepsgrond dat eiser niet op adequate wijze heeft kunnen reageren op de kritiek op zijn inzet slaagt dan ook niet.
8. Ten aanzien van de beroepsgrond dat het niet aan eiser te wijten is dat hij zich niet binnen de gestelde termijn de benodigde kennis en vaardigheden heeft weten eigen te maken overweegt de rechtbank het volgende.
Volgens de minister heeft eiser in onvoldoende mate van de geboden begeleiding, met name die in Maastricht, gebruik gemaakt. Van begin af aan was duidelijk dat eiser regelmatig vanuit Den Bosch naar Maastricht moest reizen om daar van de aangeboden begeleiding gebruik te maken. Volgens een ter zitting overgelegde verklaring van de begeleider in Maastricht is er van de kant van eiser weinig initiatief tot contact geweest. Eiser heeft in beroep erkend dat hij op een gegeven moment niet meer naar Maastricht kwam.
Uit de stukken blijkt dat eiser de reistijd als een probleem heeft ervaren in verband met de beperkte omvang van zijn aanstelling, zijn verplichtingen als basketbaltrainer en andere persoonlijke omstandigheden.
Voorts heeft eiser in beroep naar voren gebracht dat hij nauwelijks gebruik maakte van de geboden begeleiding door de mentor in Den Bosch, in verband met wat hij noemt agenda-technische problemen.
De rechtbank merkt op dat niet uit het oog moet worden verloren dat eiser een functie op het niveau van schaal 10 ambieert en dat hij een academische achtergrond heeft. Daarom mocht eiser verantwoordelijk worden gehouden voor het vinden van toereikende oplossingen voor de praktische problemen die hij ondervond. Het VWNW-contract voorzag in het recht op voorzieningen met betrekking tot tegemoetkoming voor extra reiskosten en reistijd.
Dat eiser gedurende de proefperiode te kampen had met ziekte en werd geconfronteerd met ziekte en overlijden van zijn vader maakt aannemelijk dat hij enige tijd niet optimaal heeft kunnen functioneren. Maar met het oog daarop is de proefperiode verlengd, tot uiteindelijk meer dan het dubbele van de voorgenomen duur. Voor eisers stelling dat de minister geen rekening heeft gehouden met eisers persoonlijke omstandigheden ontbreekt dan ook feitelijke grondslag.
De beroepsgrond dat het niet aan eiser te wijten is dat hij zich niet binnen de gestelde termijn de benodigde kennis en vaardigheden heeft weten eigen te maken slaagt dan ook niet.
9. Ten aanzien van de component ‘houding en gedrag’ heeft eiser ter zitting aangevoerd dat die component niet past bij de beoordeling van de passendheid van de functie.
De rechtbank is van oordeel dat de door de minister beschreven tekortkomingen met betrekking tot houding en gedrag niet specifiek betrekking hebben op de functie van Adviseur Vergunningverlening. Wel behoren tot de competenties van die functie onder meer ‘samenwerken’ en ‘plannen en organiseren’.
In een mail van afdelingshoofd [naam afdelingshoofd] van 14 oktober 2015 is eiser gemaand om het niet of niet op tijd aanwezig zijn bij een overleg tijdig bij de voorzitter van het overleg te melden en om thuiswerken vast te leggen in de Outlookagenda. Ook op 5 augustus 2015 is registratie in Outlook onderwerp van gesprek geweest, terwijl eiser op 30 september 2015 is aangesproken op het zich laat afmelden voor een overleg. Op de hoorzitting is toegelicht dat het ging om het melden van afwezigheid en dat mensen vaak niet wisten waar eiser te bereiken was.
Naar het oordeel van de rechtbank raken de beschreven tekortkomingen in houding en gedrag aan de genoemde competenties van de functie. Daarom heeft de minister die tekortkomingen mogen betrekken bij het oordeel over de vraag of de functie van Adviseur Vergunningverlening voor eiser een passende functie is. De rechtbank is overigens niet gebleken dat de minister daar doorslaggevende betekenis aan heeft toegekend.
10. De rechtbank zal eisers stelling dat hij op grond van artikel 49aa en of 49nn van het ARAR rechtstreeks geplaatst had moeten worden niet beoordelen. Het bestreden besluit heeft immers geen betrekking op een weigering om hem rechtstreeks te plaatsen. Eiser heeft ingestemd met proefplaatsing in het kader van het VWNW-contract en kenbaar gemaakt langs die weg plaatsing in de functie te ambiëren. Het stond eiser vrij, en staat hem nog steeds vrij, om op die functie te solliciteren.
11. Eisers stelling dat hij door de proefplaatsing geen gelegenheid had om zich te richten op het VWNW-traject miskent dat de proefplaatsing juist plaatsvond in het kader van dat traject. Er is daarom geen aanleiding dat traject op te schorten of te verlengen, zoals eiser verlangt.
12. De rechtbank concludeert dat het oordeel, dat de functie voor eiser niet passend is, voldoende zorgvuldig is voorbereid zodat de besluitvorming voldoet aan de eisen die daar in het licht van het in overweging 3 beschreven kader aan gesteld moeten worden. Het bestreden besluit kan in rechte stand houden. Het beroep zal daarom ongegrond worden verklaard.
13. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.Z.B. Sterk, voorzitter, en mr. D. van Kralingen en mr. E.S.M. van Bergen, leden, in aanwezigheid van mr. P. Oudkerk, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 2 oktober 2017.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.