3.2De rechtbank kan [naam derde partij] hierin niet volgen. Blijkens de geschiedenis van de totstandkoming van de Wet aanpassing bestuursprocesrecht (Kamerstukken II, 2009/10, 32 450, nr. 3, blz. 18-20) heeft de wetgever met artikel 8:69a van de Awb de eis willen stellen dat er een verband moet bestaan tussen een beroepsgrond en het belang waarin de appellant door het bestreden besluit dreigt te worden geschaad. De bestuursrechter mag een besluit niet vernietigen wegens schending van een rechtsregel die kennelijk niet strekt tot bescherming van het belang van de [naam eiser] .
De [naam eiser] streeft, zoals hierboven vermeld, landschappelijke, milieu- en natuurdoelen na. Het bestemmingsplan, en daarmee ook de planregels die zien op grondgebonden bedrijf en intensieve veehouderij in de zin van het bestemmingsplan zijn weliswaar geschreven met het oog op een goede ruimtelijke ordening, maar het is geenszins uitgesloten dat ook landschappelijke en natuurwaarden van een goede ruimtelijke orde deel uitmaken. De [naam eiser] beroept zich aldus niet op een rechtsregel die kennelijk niet strekt tot bescherming van haar belangen. Artikel 8:69a van de Awb staat dan ook niet in de weg aan vernietiging van het bestreden besluit op die grond. Het beroep van [naam derde partij] op deze bepaling slaagt derhalve niet.
4.
Wettelijk kader
Krachtens artikel 2.1, eerste lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: Wabo) - voor zover hier relevant - is het verboden om zonder omgevingsvergunning bouwwerkzaamheden te verrichten (sub a) en een gebouw in strijd met een bestemmingsplan te gebruiken (sub c).
Op grond van artikel 2.10, eerste lid, van de Wabo moet een omgevingsvergunning worden geweigerd als het bouwplan niet voldoet aan - kort gezegd - (a) het bouwbesluit, (b) de bouwverordening (c) het bestemmingsplan of (d) de redelijke eisen van welstand.
Op grond van artikel 2.10, tweede lid, van de Wabo wordt in gevallen als bedoeld in het eerste lid, onder c, de aanvraag mede aangemerkt als een aanvraag om een vergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, en wordt de vergunning slechts geweigerd indien vergunningverlening met toepassing van artikel 2.12 niet mogelijk is.
5.
Bestemmingsplan
Ten tijde van het bestreden besluit is ten aanzien van het bouwplan het bestemmingsplan Buitengebied derde herziening (hierna: bestemmingsplan) vigerend. Volgens de plankaart van het bestemmingsplan hebben de gronden waarop het bouwplan betrekking heeft de bestemming “Agrarisch”. De voor “Agrarisch” aangewezen gronden zijn op basis van artikel 3 van de planregels bestemd voor onder meer (a) een duurzame agrarische bedrijfsuitoefening en (b) grondgebonden agrarisch gebruik.
In artikel 1.6 van de planregels is een agrarisch bedrijf omschreven als een bedrijf gericht op het voortbrengen van agrarische producten door middel van het telen of veredelen van gewassen, waaronder begrepen houtteelt en fruitteelt en / of het houden of fokken van vee (exclusief paarden), pluimvee of pelsdieren, nader te onderscheiden in:
a. a. grondgebonden bedrijf: een bedrijf dat (nagenoeg) geheel afhankelijk is van de agrarische grond als productiemiddel en waar (nagenoeg) geheel gebruik wordt gemaakt van open grond of plat glas dan wel ander lichtdoorlatend materiaal met een hoogte van niet meer dan 1 meter, nader te onderscheiden in:
1. (…);
2. (…);
3. (…);
4. (…); 5.
5. (…);
6. (…);
7. grondgebonden veehouderij: het houden van melkvee en / of ander vee waarvoor de bedrijfsvoering (nagenoeg) geheel afhankelijk is van de agrarische grond als productiemiddel;
8. (…);
b. (…);
c. niet-grondgebonden bedrijf: een bedrijf dat (nagenoeg) niet afhankelijk is van agrarische grond als productiemiddel en waar (nagenoeg) geen gebruik wordt gemaakt van daglicht, nader te onderscheiden in:
1. intensieve veehouderij: een niet aan de grond gebonden agrarisch bedrijf of bedrijfsonderdeel, al dan niet biologisch, dat zich toelegt op het houden of mesten van melkvee en / of slacht-, fok-, leg- of pelsdieren in gebouwen zonder of nagenoeg zonder weidegang, daaronder begrepen geiten- en schapenhouderijen;
2. (…);
3. (…).
6.
Beoordelingskader
Partijen verschillen van mening over de vraag of de aanvraag voor de omgevingsvergunning voor de bouw van de melkgeitenstal aan de [locatie1] al dan niet past binnen het bestemmingsplan. Alvorens inhoudelijk op deze vraag in te gaan, overweegt de rechtbank het volgende.
De gronden voor weigering van een omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk zijn limitatief en imperatief opgesomd in artikel 2.10, eerste lid, van de Wabo. In deze zaak is in geschil of er strijd is met het bestemmingsplan.
Het limitatief-imperatieve stelsel houdt in dat als de bouwaanvraag voldoet aan de regels uit het bestemmingsplan, zoals het college en [naam derde partij] stellen, het college gehouden is een omgevingsvergunning te verlenen. Dan is er geen ruimte voor een belangenafweging. Deze belangenafweging wordt namelijk geacht te hebben plaatsgevonden bij de procedure voor de vaststelling van het bestemmingsplan.
Voldoet de bouwaanvraag niet aan de regels uit het bestemmingsplan, zoals de [naam eiser] stelt, dan moet het college op basis van artikel 2.10, tweede lid, van de Wabo onderzoeken of vergunningverlening met toepassing van artikel 2.12 van de Wabo al dan niet mogelijk is.
7.
Beoordeling strijd met het bestemmingsplan