Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
1.de [verweerder sub 1] ,
beiden vennoot van gedaagde onder 1,
1.Het procesverloop
c. de aantekeningen van de griffier van de zitting op 7 juli 2017.
2.De feiten
12 maanden.
€ 2.300,- bruto is aangeboden. [verzoeker] heeft dit voorstel op 6 maart 2017 afgewezen.
3.Het verzoek
4.Het verweer
31 maart 2017 is verlengd en dat voor deze verlenging de aanzegverplichting als bedoeld in artikel 7:668 lid 1, onder a. BW niet geldt. Verder stelt [verweerders] dat het beroep op de aanzegverplichting in dit geval naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaan-vaardbaar is. Voor [verzoeker] was al geruime tijd duidelijk dat zijn arbeidsovereenkomst bij [verweerders] door hem kon worden voortgezet. Het is vervolgens [verzoeker] zelf geweest die, ondanks dat hij wist dat hij mocht blijven, er uiteindelijk voor heeft gekozen niet te blijven.
5.De beoordeling
6.De beslissing
28 juli 2017, in tegenwoordigheid van de griffier.