1.het college van burgemeester en wethouders van Zundert,verweerder sub 1;
2. de burgemeester van de gemeente Zundert,verweerder sub 2.
Als derde partij heeft aan het geding deelgenomen
Recreatiepark Fort Oranje B.V., te Rijsbergen, gemachtigde: mr. J.S. Pols.
Procesverloop
Verzoekers hebben bezwaar gemaakt tegen de besluiten van verweerders vervat in de brief van 23 juni 2017 (bestreden besluiten). Hierbij heeft verweerder sub 1, onder aanzegging van bestuursdwang, derde partij gelast tot het ongedaan maken en ongedaan houden op camping Fort Oranje van nader aangeduide overtredingen van:
- artikel 1a van de Woningwet,
- artikel 1b van de Woningwet,
- artikel 1.1a, eerste lid, van de Wet milieubeheer (Wm),
- artikel 10.1, eerste lid, van de Wm,
- artikel 17.1, eerste lid, van de Wm,
- artikel 1.10 van het Activiteitenbesluit,
- artikel 2.1, eerste en tweede lid, van het Activiteitenbesluit,
- artikel 2.9, eerste en tweede lid, van het Activiteitenbesluit,
- artikel 2.12, tweede en derde lid, van het Activiteitenbesluit,
- artikel 2.14a, tweede en zesde lid, van het Activiteitenbesluit,
- artikel 4.1, eerste lid, van het Activiteitenbesluit,
- artikel 4.2 van de Activiteitenregeling,
- artikel 4.3, eerste lid, van de Activiteitenregeling,
- artikel 4.4c, eerste en derde lid, van de Activiteitenregeling,
- artikel 2, eerste lid, onder a, van de Brandveiligheidsverordening.
Voorts heeft verweerder sub 1 de gebruiksvergunning voor de inrichting Camping Fort Oranje ingetrokken en op grond van de artikel 17 van de Woningwet de camping met ingang van 23 juni 2017 gesloten voor de duur van een jaar.
Voorts heeft verweerder sub 2 zowel op grond van artikel 172, derde lid, van de Gemeentewet als op grond van artikel 2:41.1, eerste lid, van de APV, de camping met ingang van 23 juni 2017 gesloten voor de duur van een jaar.
Verweerders hebben bij hun bestreden besluiten een aantal nader aangeduide percelen uitgezonderd van de hiervoor genoemde bestuurlijke sancties en openbare orde-maatregelen.
Tot slot heeft verweerder sub 1 het beheer van het terrein Camping Fort Oranje en de daarop gelegen woningen op grond van artikel 13b van de Ww met ingang van 23 juni 2017 voor de duur van een jaar overgenomen.
Verzoekers hebben tevens de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Op een zitting van 9 augustus 2017 zijn afspraken gemaakt over de indiening van stukken en de verdere behandeling van het verzoekschrift.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden in Breda op 6 september 2017. Verzoekers [namen verzoekers] zijn in persoon verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde. Verweerders hebben zich laten vertegenwoordigen door mr. T.N. Sanders en mr. B.J.P.G. Roozendaal. Derde partij is gehoord bij monde van mr. J.S. Pols en C.J.M. Engel.
1. Op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
2. Verweerders hebben betoogd dat de rechtbank niet bevoegd kan worden in de hoofdzaak en dat het verzoek moet worden doorgezonden naar de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (AbRS). Verzoekers en derde partij
3.1De rechtbank is bevoegd kennis te nemen van beroepen tegen besluiten tot handhaving van de Woningwet, het Bouwbesluit, het Activiteitenbesluit, de brandveiligheidsverordening en van besluiten tot toepassing van de Gemeentewet en de APV. De rechtbank is echter niet bevoegd kennis te nemen van beroepen tegen besluiten tot handhaving van de Wm. Ingevolge artikel 8:6 van de Awb in verbinding met artikel 2 van bijlage 2 bij de Awb, is de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State in eerste en enige aanleg bevoegd kennis te nemen van beroepen tegen de laatstgenoemde besluiten.
3.2In de bestreden besluiten wordt voor wat betreft de overtredingen van de Woningwet en het Bouwbesluit verwezen naar bijlage 22 bij het besluit, waarin door middel van een tabel en een kaart en een constatering per kavel een overzicht is gegeven van de geconstateerde overtredingen per kavel. Voor wat betreft de overtredingen van de Wm, het Activiteitenbesluit en de Activiteitenregeling is in het bestreden besluit verwezen naar de controlerapporten in bijlage 21, waarin per overtreding is gemotiveerd waarom er sprake is van een overtreding en van welke bepaling.
Verweerders hebben er op gewezen dat de sluiting van de camping op grond van de artikel 17 van de Woningwet en daarmee ook de beslissing op grond van artikel 13b van de Woningwet tot het in beheer nemen van de camping voor een belangrijk deel is gebaseerd op de geconstateerde overtredingen van de Wm. Die besluiten zijn onder meer gebaseerd op de overweging dat uit zowel bijlage 22 als de geconstateerde overtredingen van artikel 1.1a van de Wm, 10.1 van de Wm en artikel 2.1 van het Activiteitenbesluit, zoals beschreven in de controlerapporten in bijlage 21, blijkt dat over de gehele linie verloedering optreedt, dat tuinen frequent worden gebruikt als stortplaats en dat sprake is van het bewust laten verkrotten van het terrein. Voorts blijkt uit de motivering dat de besluiten van verweerder sub 2 tot sluiting van de camping op grond van artikel 172, lid 3 van de Gemeentewet en op grond van artikel 2.41.1, lid 1 van de APV eveneens zijn gebaseerd op de gestelde overtredingen van – onder meer – de WM.
3.3De voorzieningenrechter stelt vast dat verweerders aan de besluiten tot toepassing van bestuursdwang en tot sluiting van de camping overtredingen ten grondslag hebben gelegd waarover de rechtbank in eerste aanleg en de AbRS in hoger beroep, rechtsmacht heeft, maar tegelijkertijd overtredingen waarover uitsluitend de AbRS in eerste en enige aanleg rechtsmacht heeft. De verwevenheid van de gestelde overtredingen en de op grond daarvan genomen besluiten is dermate groot dat de voorzieningenrechter geen aanknopingspunten ziet voor splitsing van de lasten onder bestuursdwang en afzondering van de besluiten tot sluiting van de camping en het in beheer nemen van de camping omdat beoordeling van de beroepen tegen die besluiten het nodig zou kunnen maken dat de voorzieningenrechter – ook – oordeelt over de gestelde overtredingen van de WM. Analoog aan onder meer in de uitspraak van de AbRS van 20 april 2016, ECLI:NL:RVS:2016:1063, is de voorzieningenrechter van oordeel dat in een situatie waarin de maatregelen zijn gebaseerd op (nagenoeg) één en hetzelfde feitencomplex, de AbRS bevoegd is in eerste en enige aanleg kennis te nemen van de ingestelde beroepen. 4. Dit leidt de voorzieningenrechter tot de conclusie dat de rechtbank niet bevoegd kan worden in de hoofdzaak en dat de verzoeken om voorlopige voorziening daarom moeten worden doorgezonden naar de voorzieningenrechter van de AbRS. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De voorzieningenrechter verklaart zich onbevoegd.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.P. Broeders, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. P.H.M. Verdonschot, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 11 september 2017.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.