ECLI:NL:RBZWB:2017:5792

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
8 september 2017
Publicatiedatum
8 september 2017
Zaaknummer
AWB 17_1268
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontvankelijkheid beroep tegen verlening omgevingsvergunning voor bouwmarkt

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 8 september 2017 uitspraak gedaan in een beroep tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Goes, waarbij een omgevingsvergunning is verleend voor de realisatie van een bouwmarkt. Eiseres, een vastgoedbedrijf, heeft beroep ingesteld tegen dit besluit, maar de rechtbank heeft geoordeeld dat eiseres niet als belanghebbende kan worden aangemerkt in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank heeft vastgesteld dat er geen sprake is van een rechtstreeks en actueel belang van eiseres bij het bestreden besluit. De vrees van eiseres voor de gevolgen van het vertrek van een concurrent uit de directe omgeving van haar panden is niet voldoende om haar als belanghebbende te kwalificeren. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de belangen van eiseres als vastgoedbedrijf moeten worden bezien in relatie tot die van de vergunninghouder, en dat er geen concurrentiebelang is omdat beide partijen zich niet in hetzelfde marktsegment bevinden. De rechtbank heeft het beroep van eiseres dan ook niet-ontvankelijk verklaard en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn op de hoogte gesteld van de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 17/1268 WABOA

uitspraak van 8 september 2017 van de meervoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiseres] , te [woonplaats] , eiseres,

gemachtigde: mr. S. van Hengel,
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Goes, verweerder.

Als derde partij heeft aan het geding deelgenomen:
[naam derde partij], te [vestigingsplaats] ,
gemachtigde: mr. dr. M. Klijnstra.

Procesverloop

Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 5 januari 2017, bekendgemaakt op 18 januari 2017 (bestreden besluit) van het college inzake het verlenen van een omgevingsvergunning aan [naam derde partij] ten behoeve van het realiseren van een bouwmarkt met buitenterrein aan de [adres1] .
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden in Middelburg op 18 juli 2017. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door [naam vertegenwoordiger1] en [naam vertegenwoordiger2] . [naam derde partij] heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde en [naam directeur] (directeur).
De termijn voor het doen van uitspraak is verlengd.

Overwegingen

1. Op grond van de stukken en de behandeling ter zitting gaat de rechtbank uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Op 31 maart 2017 heeft [naam derde partij] een aanvraag voor een omgevingsvergunning eerste fase ingediend ten behoeve van het realiseren van een nieuwe bouwmarkt/winkel ( [naam winkel1] ) inclusief inrichting van het buitenterrein op het perceel aan de [adres1] kadastraal bekend [kadasterkenmerk] . Ten aanzien van deze aanvraag heeft het college de uniforme openbare voorbereidingsprocedure als bedoeld in afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) doorlopen. Het college heeft een ontwerpbesluit tot verlening van een omgevingsvergunning met alle daarbij behorende stukken met ingang van 21 juli 2016 gedurende zes weken ter inzage gelegd en heeft het voorgenomen besluit gepubliceerd. Eiseres heeft daartegen haar zienswijze naar voren gebracht.
Vervolgens heeft het college bij het bestreden besluit een omgevingsvergunning voor de activiteit ‘gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan’ verleend. In het separate zienswijzenrapport van 12 december 2016 heeft het college op de ingediende zienswijzen gereageerd.
2. De rechtbank dient in eerste instantie de ontvankelijkheid van het beroep van eiseres te beoordelen. In dat verband ziet de rechtbank zich voor de vraag gesteld of eiseres als belanghebbende kan worden aangemerkt in de zin van artikel 1:2, eerste lid, van de Awb.
3. Ingevolge artikel 8:1 van de Awb kan een belanghebbende tegen een besluit beroep instellen.
Ingevolge artikel 1:2, eerste lid, van de Awb wordt onder ‘belanghebbende’ verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken.
Om als belanghebbende in de zin van artikel 1:2, eerste lid, van de Awb te kunnen worden aangemerkt, moet een voldoende objectief en actueel, eigen, persoonlijk belang aanwezig zijn dat de betrokkene voldoende onderscheidt van anderen en dat door het besluit rechtstreeks wordt geraakt.
4. Eiseres is eigenaar van het perceel [adres2] , dat zij verhuurt aan [naam winkel2] . Eiseres heeft aangevoerd dat [naam winkel1] op dit moment ook gevestigd is in het [adres3] . Eiseres wijst erop dat, wanneer [naam winkel1] verhuist naar de ' [adres1] er een belangrijke spil en publiekstrekker uit het [naam gebied] verdwijnt en zij vreest voor een afnemende verhuurbaarheid van haar panden.
5. Tussen partijen is niet in geschil dat eiseres op grond van het afstands- en zichtcriterium niet als belanghebbende kan worden beschouwd. Eiseres meent als concurrent van [naam derde partij] een rechtstreeks belang te hebben bij het bestreden besluit.
Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (AbRS) is het concurrentiebelang rechtstreeks bij het bestreden besluit betrokken wanneer het belang van de concurrent als feitelijk gevolg van het bestreden besluit wordt getroffen. Dit is slechts het geval indien de betreffende ondernemer in hetzelfde marktsegment werkzaam is binnen hetzelfde verzorgingsgebied.
In de jurisprudentie omtrent het concurrentiebelang is veelal sprake van situaties waarbij een andere ondernemer tot dezelfde markt en hetzelfde gebied wordt toegelaten. In deze zaak doet zich evenwel de situatie voor dat eiseres als verhuurder vreest voor de gevolgen van het vertrek van een ondernemer uit de directe omgeving van haar panden.
Voorop dient te worden gesteld dat bij de beoordeling van het (rechtstreeks) belang voor ogen moet worden gehouden dat de belangen van eiseres als vastgoedbedrijf moeten worden bezien in relatie tot die van [naam derde partij] als vastgoedbedrijf en niet die van eiseres als vastgoedbedrijf versus [naam winkel1] (de huurder van [naam derde partij] ) of [naam winkel2] (de huurder van eiseres) versus [naam winkel1] .
De door eiseres gestelde belangen bij het bestreden besluit, kunnen naar het oordeel van de rechtbank in juridisch opzicht van twee kanten worden belicht:
 de vrees van eiseres voor het vertrek van [naam winkel1] uit de [straatnaam] ;
 de vrees van eiseres voor de vestiging van een grotere [naam winkel1] aan de [adres1] .
Voor wat betreft de door eiseres gevreesde gevolgen vanwege het vertrek van [naam winkel1] uit de [straatnaam] overweegt de rechtbank dat deze geen direct gevolg zijn van het bestreden besluit, maar van de beslissing van [naam winkel1] om haar bedrijf te verplaatsen. Het bestreden besluit betreft immers een omgevingsvergunning voor het oprichten van een bouwmarkt aan de [adres1] . Het vertrek van [naam winkel1] uit haar huidige pand aan de [adres3] en eventuele leegstand daarna van dat pand zijn mogelijke feitelijke gevolgen van het bestreden besluit. Eiseres vreest voor verminderde verhuurbaarheid van haar eigen panden als gevolg van het vertrek van [naam winkel1] . Voor zover al zou kunnen worden aangenomen dat het vertrek van [naam winkel1] en vervolgens eventuele leegstand van het pand [adres3] de verhuurbaarheid van de panden van eiseres in negatieve zin beïnvloedt, moet worden geoordeeld dat dit eiseres in dit beroep slechts een indirect belang oplevert.
Voor wat betreft de door eiseres gevreesde gevolgen vanwege de nieuwvestiging van een bouwmarkt aan de [adres1] overweegt de rechtbank het volgende. Uit het beroepschrift blijkt, en zo is ter zitting nader toegelicht, dat [naam bedrijf1] en [naam derde partij] vastgoedbedrijven zijn. Zij verhuren bedrijfspanden aan retailers.
[naam derde partij] is een vennootschap die is gerelateerd aan de exploitant van een aantal [naam winkel1] - en [naam winkel3] . Zij verhuurt een beperkt aantal bedrijfspanden aan bouwmarkten, voornamelijk in Zuidwest-Nederland (onder meer Vlissingen, Zwijndrecht en Goes) . Blijkens de toelichting ter zitting doet zij dat alleen aan bouwmarkten binnen de “eigen” groep van familiebedrijven.
[naam bedrijf1] verhuurt meerdere bedrijfspanden in het [naam gebied] , Roosendaal en Oosterhout aan woonwinkels (althans, winkels met een woongerelateerd assortiment): onder andere Kwantum, Leen Bakker en carpetright.
Naar het oordeel van de rechtbank zijn beide bedrijven niet werkzaam binnen hetzelfde marktsegment en verzorgingsgebied. Uit de stukken en de toelichting ter zitting blijkt immers niet dat eiseres en [naam derde partij] zich begeven op dezelfde vastgoed(verhuur)markt. Zij richten zich op een andere doelgroep; [naam derde partij] verhuurt slechts panden aan bouwmarkten van [naam winkel1] en [naam winkel2] , [naam bedrijf1] verhuurt panden aan woonwinkels en niet aan bouwmarkten. Dat hun huurders wellicht deels overlappende assortimenten kunnen hebben, maakt nog niet dat de verhuurders zich zelf binnen hetzelfde marktsegment begeven. Een eventueel concurrerend belang is dan ook slechts te vinden in de mogelijke concurrentie tussen hun huurders, en is daarmee voor eiseres een van die huurders afgeleid belang.
De rechtbank komt op basis van het voorgaande tot de conclusie dat er geen sprake is van een rechtstreeks en actueel belang bij het bestreden besluit. Eiseres kan niet als belanghebbende in de zin van de Awb kan worden beschouwd.
6. Het beroep zal niet-ontvankelijk worden verklaard.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.P. Broeders, voorzitter, en mr. J.J.M. van Lanen en mr. S. Ketelaars-Mast, leden, in aanwezigheid van N.A. D’Hoore, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 8 september 2017.
De griffier is buiten staat deze
uitspraak mede te ondertekenen.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.