ECLI:NL:RBZWB:2017:5519

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
1 september 2017
Publicatiedatum
30 augustus 2017
Zaaknummer
02-700034-17
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Oplichting van kwetsbare slachtoffers via datingsites met valse identiteiten en beloftes

In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, staat de verdachte terecht voor oplichting van twee kwetsbare slachtoffers. De zaak werd inhoudelijk behandeld op 18 augustus 2017, waarbij de officier van justitie, mr. W.J.W.K. Suijkerbuijk, en de verdediging hun standpunten presenteerden. De verdachte, geboren in 1989 en thans gedetineerd, heeft via datingsites contact gezocht met de slachtoffers, hen misleidend benaderd en hen om grote geldbedragen gevraagd onder valse voorwendselen. De rechtbank oordeelt dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan oplichting in vereniging door het aannemen van valse namen en hoedanigheden, en door het creëren van een vertrouwensband met de slachtoffers. De rechtbank heeft vastgesteld dat de slachtoffers, onder invloed van de door de verdachte gecreëerde onjuiste voorstelling van zaken, zijn bewogen tot de afgifte van aanzienlijke geldbedragen, in totaal ongeveer € 123.000,-. De rechtbank verklaart de officier van justitie niet-ontvankelijk in de vervolging voor een van de feiten, maar acht de verdachte wel strafbaar voor de overige feiten. De rechtbank legt een gevangenisstraf van twee jaar op, rekening houdend met de ernst van de feiten en de gevolgen voor de slachtoffers, waaronder de zelfdoding van een van hen. Daarnaast zijn er schadevergoedingen toegewezen aan de benadeelde partijen, die de rechtbank als rechtstreeks gevolg van de bewezen feiten heeft erkend.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Strafrecht
Zittingsplaats: Middelburg
parketnummer: 02/700034-17
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 1 september 2017
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren op [geboortedag] 1989 te [geboorteplaats] ,
wonende te [adres] ,
thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Zwolle,
te 8013 NR Zwolle, Huub van Doornestraat 15,
raadsman mr. J.P. Plasman, advocaat te Amsterdam.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 18 augustus 2017, waarbij de officier van justitie mr. W.J.W.K. Suijkerbuijk en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

Verdachte staat terecht, terzake dat:
feit 1
zij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 juni 2011 tot en met 31 augustus 2013 te Goes en/of Utrecht, althans in Nederland tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, (telkens) met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en/of van een valse hoedanigheid en/of door listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels, [benadeelde partij 1] (telkens) heeft bewogen tot de afgifte van enig goed, te weten geldbedragen, in totaal ongeveer 43.000 euro, in elk geval (telkens) een hoeveelheid geld, hebbende verdachte en/of haar mededader(s) met voren omschreven oogmerk – zakelijk weergegeven valselijk en/of listiglijk en/of bedrieglijk en/of in strijd met de waarheid zich (telkens)
voorgedaan als [naam 1] en/of door de houding en/of wijze van optreden van verdachte jegens die [benadeelde partij 1] bij die [benadeelde partij 1] het vertrouwen gewekt en/of de indruk gewekt dat het ging om een lening(en), die terugbetaald zou(den) worden, en/of ( aldus) zich jegens die [benadeelde partij 1] voorgedaan als bonafide schuldenaar en/of vervolgens meermalen om leningen heeft gevraagd aan [benadeelde partij 1] en/of die [benadeelde partij 1] via internetbankieren geld heeft laten overmaken naar de bankrekeningen van [naam 2] en/of [naam 3] en/of [naam 4] en/of [naam 5] en/of [naam 6] , in elk geval van een of meer personen en/of die [benadeelde partij 1] geldbedragen heeft laten pinnen, waardoor die [benadeelde partij 1] (telkens) werd bewogen tot bovenomschreven afgifte;
feit 2
zij op een of meerdere tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 23 juli 2014, althans in of omstreeks de periode van 22 augustus 2014, tot en met 2 februari 2015 te Rijen, gemeente Gilze en Rij en, en/of te Utrecht, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door bedreiging met smaad, smaadschrift of openbaarmaking van een geheim, [slachtoffer] meerdere malen heeft gedwongen tot de afgifte van (een) grote hoeveelhe(i)d(en) geld (totaal ongeveer 80.000 euro), in elk geval van enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan die [slachtoffer] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of haar mededader(s), welke bedreiging met smaad, smaadschrift of openbaarmaking van een geheim hierin bestond(en) dat die [slachtoffer] (telkens) werd gedwongen geld te lenen en/of af te geven en/of over te maken, omdat anders heimelijk gemaakte (sexueel getinte) foto’s aan de familie van verdachte zouden worden getoond en/of heimelijk opgenomen (sexueel getinte) geluidsfragmenten aan de familie van verdachte ter beluistering zouden worden gegeven, waarbij verdachte die [slachtoffer] deed geloven dat de familie van haar, verdachte, haar dan zou straffen;
feit 3
zij op een of meerdere tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 23 juli 2014 tot en met 22 augustus 2014, althans tot en met 2 februari 2015 te Rijen, gemeente Gilze en Rijen, en/of te Utrecht, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (telkens) met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen (telkens) door het aannemen van een valse naam en/of van een valse hoedanigheid en/of door een of meer listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels, (de inmiddels overleden) [slachtoffer] heeft/hebben bewogen tot de afgifte van (telkens) grote hoeveelhe(i)d(en) geld, (totaal ongeveer 80.000 euro), in elk geval van enig goed, hebbende verdachte en/of haar mededader(s) toen aldaar
(telkens) met voren omschreven oogmerk - zakelijk weergegeven - valselijk en/of listiglijk en/of bedrieglijk en/of in strijd met de waarheid
- op internetsite “ [naam internetsite] ’ contact gezocht met die [slachtoffer] en/of zich voorgedaan als [naam 7] en/of [naam 8] en/of telefoonnummers uitgewisseld en/of via social media en/of Skype contact gezocht met die [slachtoffer] en/of - die [slachtoffer] medegedeeld en/of doen geloven dat zij, verdachte, geld nodig had om derden terug te betalen en/of
- die [slachtoffer] daartoe meermalen geld heeft laten opnemen van zijn (spaar-)rekening en aan haar, verdachte en/of haar mededader(s) heeft laten afgeven;
- die [slachtoffer] heeft medegedeeld dat zij, verdachte, binnenkort 18 jaar oud zou worden en dan geld zou krijgen dat haar ouders voor haar hadden gespaard waarna zij die [slachtoffer] zou terugbetalen;
- die [slachtoffer] (vervolgens) medegedeeld dat zij, verdachte, eigenaar was van goud en/of gouden sieraden en/of deze wilde gaan verkopen en/of van deze opbrengst die [slachtoffer] zou afbetalen en/of terugbetalen en/of
- die [slachtoffer] medegedeeld dat zij, verdachte, eigenaar was van grond en/of dat zij, verdachte in afwachting was van een schoon grond verklaring en/of deze grond wilde gaan verkopen en/of van deze opbrengst die [slachtoffer] zou afbetalen en/of terugbetalen
- die [slachtoffer] heeft laten geloven dat zij, verdachte, emotioneel om die [slachtoffer] gaf en met hem een relatie wilde beginnen en/of hebbende, verdachte en/of haar mededader(s), een op leugens gebaseerde (seksueel getinte) relatie aangegaan met die [slachtoffer] ,
waardoor deze (telkens) werd bewogen tot bovenomschreven afgifte.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De ontvankelijkheid van de officier van justitie.
De rechtbank overweegt ten aanzien van feit 2 ambtshalve het volgende.
Op grond van artikel 318, derde lid van het Wetboek van Strafrecht kan de vervolging van het misdrijf afdreiging alleen plaatsvinden op klacht van diegene tegen wie het misdrijf gepleegd is. Blijkens de artikelen 64 en 65 van het Wetboek van Strafrecht zijn in geval de klachtgerechtigde overleden is, gerechtigd tot het indienen van een klacht: de ouders, zijn kinderen en zijn overlevende echtgenoot, tenzij blijkt dat de overleden klachtgerechtigde een vervolging niet heeft gewild. Gebleken is dat het dossier een klacht ontbeert. Voorts geldt dat niet alleen een formele klacht ontbreekt, maar ook dat geen aangifte is gedaan van afdreiging door de nabestaanden van de heer [slachtoffer] . Hoewel er in het huis van het slachtoffer briefjes zijn aangetroffen met daarop geschreven de intentie om aangifte te gaan doen en er door de nabestaanden een vordering tot schadevergoeding is ingediend, kan hieruit naar het oordeel van de rechtbank niet worden afgeleid dat het de wil van het slachtoffer zou zijn geweest om een klacht in te dienen voor specifiek het misdrijf afdreiging. Nu verder geen klacht is gedaan door de nabestaanden, dient de officier van justitie ten aanzien van dit feit (feit 2) niet-ontvankelijk te worden verklaard. Ten aanzien van de overige feiten (feit 1 en 3) is de officier van justitie ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 en 3 tenlastegelegde heeft begaan en baseert zich daarbij op de bewijsmiddelen in het dossier.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen van de onder 1 en 3 tenlastegelegde feiten nu geen sprake is van oplichting. Hij voert daartoe aan dat beide slachtoffers niet worden beschermd door artikel 326 Sr nu zij de door verdachte geschetste onjuiste voorstelling van zaken hadden moeten doorzien. Voor wat betreft feit 3 heeft de raadsman voorts nog aangevoerd dat verdachte vanaf 22 augustus 2014 geen contact meer heeft onderhouden met [slachtoffer] en dat zij derhalve niet verantwoordelijk gehouden kan worden voor hetgeen vanaf die datum is gezegd.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
- Juridisch kader
De rechtbank moet onderzoeken of wettig en overtuigend bewezen kan worden hetgeen aan verdachte onder feit 1 en 3 is ten laste gelegd, te weten tweemaal oplichting in de zin van artikel 326 van het Wetboek van Strafrecht. Daarbij kan het zijn dat wat in het spraakgebruik wordt verstaan onder ‘bedrog’ verschilt van het juridische begrip oplichting zoals bedoeld in voornoemd artikel en dat niet iedere vorm van ‘bedrog’ onder het bereik van deze strafbaarstelling kan worden gebracht.
In dat verband overweegt de rechtbank het volgende. Zoals door de Hoge Raad in zijn overzichtsarrest van 20 december 2016 (ECLI:NL:HR:2016:2889) heeft overwogen is voor een veroordeling wegens oplichting onder meer vereist dat sprake is van het bezigen van een of meer van de in artikel 326 Sr specifiek aangeduide oplichtingsmiddelen: het aannemen van een valse naam of van een valse hoedanigheid, het gebruik van listige kunstgrepen of het gebruik van een samenweefsel van verdichtsels. Als belangrijk gemeenschappelijk kenmerk van de verschillende in de delictsomschrijving opgenomen oplichtingsmiddelen kan worden genoemd dat de verdachte door een specifieke, voldoende ernstige vorm van bedrieglijk handelen bij een ander een onjuiste voorstelling van zaken in het leven wil roepen teneinde daarvan misbruik te maken. Specifiek gaat het bij het aannemen van een valse naam of een valse hoedanigheid er in de kern om dat het handelen van de verdachte ertoe kan leiden dat bij de ander een onjuiste voorstelling van zaken in het leven wordt geroepen met betrekking tot de persoon van de verdachte, hetzij wat betreft diens naam, hetzij wat betreft diens hoedanigheid. Bij listige kunstgrepen gaat het in vergelijkbare zin in de kern om meer dan een enkele misleidende feitelijke handeling. Bij het gebruik van een samenweefsel van verdichtsels gaat het in de kern om gesproken en/of geschreven uitingen die bij die ander een op meer dan een enkele leugenachtige mededeling gebaseerde onjuiste voorstelling van zaken in het leven kan roepen. Van een meer dan een enkele leugenachtige mededeling is niet slechts sprake indien meerdere duidelijk van elkaar te scheiden leugens kunnen worden aangewezen, maar ook indien sprake is van een leugenachtige mededeling van voldoende gewicht, in combinatie met andere aan de verdachte toe te rekenen omstandigheden die tot misleiding van het beoogde slachtoffer kunnen leiden, zoals het misbruik van een tussen de verdachte en beoogde slachtoffer bestaande vertrouwensrelatie.
Dat het bij de strafbaarstelling van oplichting gaat om gevallen waarin de verdachte bij een ander door een specifieke, voldoende ernstige vorm van bedrieglijk handelen een onjuiste voorstelling van zaken in het leven wil roepen teneinde daarvan misbruik te kunnen maken, brengt mee dat aldus niet slechts het vertrouwen wordt beschermd van die ander tegen vermogensnadeel dat hij lijdt, maar ook meer algemeen het vertrouwen dat het publiek ten behoeve van het maatschappelijk en economisch verkeer tot op zekere hoogte mag stellen in de oprechtheid waarmee anderen aan dit verkeer deelnemen. Dit laatste komt in de rechtspraak van de Hoge Raad tot uitdrukking in verschillende voor de beoordeling van het gewicht van het gehanteerde oplichtingsmiddel relevant geachte omstandigheden als: het misbruik maken van een in het maatschappelijk verkeer geldend verwachtingspatroon, het verstrekken van onbruikbare contactgegevens of het veelvuldig herhalen van identieke gedragingen in relatie tot telkens weer andere (beoogde) slachtoffers.
De enkele omstandigheid dat een oplichtingsmiddel is gebezigd, is echter niet voldoende om tot een veroordeling ter zake van oplichting te komen. Voor oplichting in de zin van artikel 326 Sr is daarenboven vereist dat de ander mede onder invloed van de door het desbetreffende oplichtingsmiddel in het leven geroepen onjuiste voorstelling van zaken is bewogen tot de in die bepaling bedoelde handelingen. Van het in het bestanddeel ‘beweegt’ tot uitdrukking gebrachte causaal verband is sprake als voldoende aannemelijk is dat het slachtoffer mede onder invloed van de door het desbetreffende oplichtingsmiddel in het leven geroepen onjuiste voorstelling van zaken is overgegaan tot de afgifte van enig goed, tot het verlenen van een dienst, tot het ter beschikking stellen van gegevens, tot het aangaan van een schuld of tot het teniet doen van een inschuld. Oplichting is echter niet aan de orde wanneer het slachtoffer - gelet op alle omstandigheden van het geval, waaronder de eigen gedragingen en kennis van zaken - de in een bepaalde gedraging van de verdachte besloten liggende onjuiste voorstelling van zaken had moeten doorzien.
feit 1
Aangezien verdachte ten aanzien van feit 1 een bekennende verklaring heeft afgelegd en ter zake van de feitelijkheden genoemd in de tenlastelegging geen vrijspraak is bepleit, zal worden volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen als bedoeld in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering en acht de rechtbank dat feit wettig en overtuigend bewezen, gelet op:
- de bekennende verklaring van verdachte [1] ;
- de aangifte van [naam 9] , namens [benadeelde partij 1] [2] ;
- het verhoor van benadeelde [benadeelde partij 1] [3] ;
- het verhoor van benadeelde [benadeelde partij 1] , met bijlage [4] .
feit 3
Aangezien verdachte ten aanzien van feit 3 een bekennende verklaring heeft afgelegd en ter zake van de feitelijkheden genoemd in de tenlastelegging geen vrijspraak is bepleit, zal worden volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen als bedoeld in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering en acht de rechtbank dat feit wettig en overtuigend bewezen, gelet op:
- de bekennende verklaring van verdachte [5] ;
- het proces-verbaal van bevindingen [6] .
- de overwegingen van de rechtbank
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat zij samen met [naam 3] en [naam 2] het plan heeft bedacht om via datingsites contact te zoeken met mannen. Verdachte zou seks met de mannen hebben en hen vervolgens om leningen vragen. Het was verdachte en haar mededaders reeds vanaf het begin duidelijk dat zij de ontvangen bedragen niet terug zouden betalen. De rechtbank stelt hierop vast dat sprake was van een vooropgezet plan waarbij het de bedoeling van verdachte en haar mededaders was om zowel [benadeelde partij 1] als [slachtoffer] op te lichten. Verdachte heeft vervolgens ook daadwerkelijk contact opgenomen en afgesproken met zowel [benadeelde partij 1] als [slachtoffer] . Dit onder gebruikmaking van in ieder geval de valse namen ‘ [naam 1] ’ en ‘ [naam 8] ’. Hieruit spreekt de intentie van de aanwezigheid van in ieder geval enige vorm van een relatie tussen verdachte haar slachtoffers. In die context, mede in aanmerking genomen de vertrouwenwekkende aard van de relatie, heeft verdachte aan zowel [benadeelde partij 1] als [slachtoffer] verteld dat zij in de financiële problemen zat en heeft zij verschillende malen om leningen gevraagd. Op deze manier heeft verdachte het vertrouwen gewekt dat het ging om leningen die terugbetaald zouden worden. [benadeelde partij 1] heeft in totaal een bedrag van € 37.615,- aan verdachte en haar mededaders afgegeven en [slachtoffer] een bedrag van € 80.000,-. Geen van hen heeft ooit geld terug gekregen.
De raadsman heeft ten aanzien van beide feiten aangevoerd dat geen sprake kan zijn van oplichting omdat zowel [benadeelde partij 1] als [slachtoffer] de door verdachte geschetste onjuiste voorstelling van zaken haden moeten doorzien. De rechtbank overweegt ten aanzien van feit 1 het volgende. De rechtbank is van oordeel dat, juist gelet op het door verdachte gemaakte misbruik van de ontstane relatie tussen haar en [benadeelde partij 1] , een oudere dementerende man die net zijn vrouw was verloren, niet gezegd kan worden dat hij de in de gedragingen van verdachte besloten liggende onjuiste voorstelling van zaken had moeten doorzien. De rechtbank overweegt ook voor wat betreft feit 3 dat door de gepretendeerde relatie tussen verdachte en [slachtoffer] niet gezegd kan worden dat hij beter had moeten weten. In het proces-verbaal met daarin de gesprekken die zijn gevoerd tussen [slachtoffer] en verdachte leest de rechtbank de hoop en het vertrouwen van [slachtoffer] dat hij zijn geleende geld terugkrijgt. Hij heeft zich weliswaar afgevraagd of verdachte hem ooit zou terugbetalen, maar elke keer liet hij zich door nieuwe leugens van verdachte geruststellen en bleef hij geld uitlenen. Dit is niet onbegrijpelijk, gelet op die nieuwe leugens en de gepretendeerde relatie, die, zo leest de rechtbank in alle chatgesprekken, erg belangrijk was voor [slachtoffer] .
Voor wat betreft het verweer van de raadsman omtrent de periode van het onder 3 tenlastegelegde is de rechtbank van oordeel dat het hoogst onwaarschijnlijk is dat andere personen het contact met [slachtoffer] hebben onderhouden na 22 augustus 2014. Gelet op de gesprekken die gevoerd zijn via de webcam op skype na deze datum kan het niet zo zijn dat dit iemand anders is geweest dan verdachte. Immers, [slachtoffer] had in dat geval op beeld kunnen waarnemen dat hij ineens met een ander persoon van doen had. Datzelfde geldt voor de gevoerde telefoongesprekken, aangezien [slachtoffer] dan had kunnen horen dat hij met een ander dan verdachte sprak.
De rechtbank is gelet op voornoemde bewijsmiddelen en overwegingen van oordeel dat het handelen van verdachte te kwalificeren is als oplichting in vereniging door het aannemen van een valse naam en het aannemen van een valse hoedanigheid (feit 1) en als oplichting in vereniging door het aannemen van een valse naam, het aannemen van een valse hoedanigheid en een samenweefsel van verdichtsels (feit 3). Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk dat de slachtoffers mede onder invloed van de door de desbetreffende oplichtingsmiddelen in het leven geroepen onjuiste voorstelling van zaken zijn bewogen tot de afgifte van verschillende geldbedragen.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
feit 1
op
een ofmeer tijdstippen in
of omstreeksde periode van 1 juni 2011 tot en met 31 augustus 2013 te Goes
en/of Utrecht, althans in Nederlandtezamen en in vereniging met
een of meeranderen,
althans alleen, (telkens) met het oogmerk om zich en/
ofeen ander wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en/
ofvan een valse hoedanigheid
en/of door listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels, [benadeelde partij 1] (telkens) heeft bewogen tot de afgifte van enig goed, te weten geldbedragen,
in totaal ongeveer 43.000 euro, in elk geval(telkens) een hoeveelheid geld, hebbende verdachte en/
ofhaar mededader(s) met voren omschreven oogmerk – zakelijk weergegeven valselijk
en/of listiglijk en/of bedrieglijken
/ofin strijd met de waarheid zich (telkens)
voorgedaan als [naam 1]
/ofdoor de houding en/
ofwijze van optreden van verdachte jegens die [benadeelde partij 1] bij die [benadeelde partij 1] het vertrouwen gewekt en/
ofde indruk gewekt dat het ging om een lening(en), die terugbetaald zou(den) worden, en/
of( aldus) zich jegens die [benadeelde partij 1] voorgedaan als bonafide schuldenaar en
/ofvervolgens meermalen om leningen heeft gevraagd aan [benadeelde partij 1] en/
ofdie [benadeelde partij 1] via internetbankieren geld heeft laten overmaken naar de bankrekeningen van [naam 2] en
/of[naam 3] en/
of[naam 3] en/
of[naam 5] en/
of[naam 6] ,
in elk geval van een of meer personenen/
ofdie [benadeelde partij 1] geldbedragen heeft laten pinnen, waardoor die [benadeelde partij 1] (telkens) werd bewogen tot bovenomschreven afgifte;
feit 3
op
een ofmeerdere tijdstip(pen) in o
fomstreeks de periode van 23 juli 2014
tot en met 22 augustus 2014, althanstot en met 2 februari 2015 te Rijen, gemeente Gilze en Rijen,
en/of te Utrecht, in elk geval in Nederland,tezamen en in vereniging met
een ander ofanderen,
althans alleen,(telkens) met het oogmerk om zich en/
of (een)ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen (telkens) door het aannemen van een valse naam en/
ofvan een valse hoedanigheid
en/of door een of meer listige kunstgrepenen
/ofdoor een samenweefsel van verdichtsels, (de inmiddels overleden) [slachtoffer]
heeft/hebben bewogen tot de afgifte van (telkens) grote hoeveelhe
(i)d(en) geld, (totaal ongeveer 80.000 euro),
in elk geval van enig goed,hebbende verdachte en/
ofhaar mededader(s) toen aldaar
(telkens) met voren omschreven oogmerk - zakelijk weergegeven - valselijk
en/of listiglijken/
ofbedrieglijk en/
ofin strijd met de waarheid
- op internetsite “ [naam internetsite] ’ contact gezocht met die [slachtoffer] en/
ofzich voorgedaan als [naam 7] en/
of[naam 8] en/
oftelefoonnummers uitgewisseld en/
ofvia social media en/
ofSkype contact gezocht met die [slachtoffer] en/
of- die [slachtoffer] medegedeeld en/
ofdoen geloven dat zij, verdachte, geld nodig had om derden terug te betalen en/
of
- die [slachtoffer] daartoe meermalen geld heeft laten opnemen van zijn (spaar-)rekening en aan haar, verdachte en/
ofhaar mededader(s) heeft laten afgeven;
- die [slachtoffer] heeft medegedeeld dat zij, verdachte, binnenkort 18 jaar oud zou worden en dan geld zou krijgen dat haar ouders voor haar hadden gespaard waarna zij die [slachtoffer] zou terugbetalen;
- die [slachtoffer] (vervolgens) medegedeeld dat zij, verdachte, eigenaar was van
goud en/ofgouden sieraden en/
ofdeze wilde gaan verkopen en
/ofvan deze opbrengst die [slachtoffer] zou afbetalen en/
ofterugbetalen en
/of
- die [slachtoffer] medegedeeld dat zij, verdachte, eigenaar was van grond en/
ofdat zij, verdachte in afwachting was van een schoon grond verklaring en/
ofdeze grond wilde gaan verkopen en/
ofvan deze opbrengst die [slachtoffer] zou afbetalen en/
ofterugbetalen
- die [slachtoffer] heeft laten geloven dat zij, verdachte, emotioneel om die [slachtoffer] gaf en met hem een relatie wilde beginnen en/
ofhebbende, verdachte en/
ofhaar mededader(s), een op leugens gebaseerde (seksueel getinte) relatie aangegaan met die [slachtoffer] ,
waardoor deze (telkens) werd bewogen tot bovenomschreven afgifte.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van 3 jaren met aftrek van voorarrest.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte, de ouderdom van de feiten, de duur van de voorlopige hechtenis en het feit dat verdachte vandaag de enige is die terecht staat en vraagt de rechtbank om te kiezen voor een andere afdoening van de zaak dan door de officier van justitie is gevorderd.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan oplichting in vereniging van twee oudere, kwetsbare mannen. Verdachte heeft op datingsites contact gezocht en pretendeerde een relatie met deze mannen aan te gaan. Zij waren op zoek naar gezelschap en genegenheid en dachten in verdachte een vriendin gevonden te hebben. Vervolgens heeft verdachte de mannen door het vragen van leningen bewogen tot de afgifte van enorme bedragen door hen allerlei verhalen voor te spiegelen en te beloven dat zij het geld terug zou betalen. Verdachte heeft door haar handelen op grove wijze misbruik gemaakt van de vertrouwensband die tussen haar en haar slachtoffers was ontstaan. Het motief van verdachte was enkel en alleen gelegen in haar eigen financiële situatie en zij heeft in het geheel niet stilgestaan bij de emotionele en financiële gevolgen die deze feiten voor de slachtoffers hebben gehad. In het bijzonder neemt de rechtbank mee dat de gevolgen van het handelen van verdachte voor één van de slachtoffers dusdanig waren dat deze mede ten gevolge hiervan zelfmoord heeft gepleegd. De rechtbank neemt dit alles verdachte zeer kwalijk.
Bij het bepalen van de op te leggen straf houdt de rechtbank rekening met het uittreksel Justitiële Documentatie van verdachte van 29 juni 2017 en het vonnis van de rechtbank Antwerpen van 23 mei 2016 waaruit blijkt dat zij eerder veroordeeld is voor het plegen van soortgelijke strafbare feiten. De rechtbank slaat ook acht op de straffen die in soortgelijke zaken in Nederland worden opgelegd.
Voorts houdt de rechtbank rekening met het rapport van 15 juni 2017 dat door Reclassering Nederland over verdachte is opgemaakt en met de persoonlijke omstandigheden zoals deze naar voren zijn gekomen tijdens de terechtzitting.
De officier van justitie is bij zijn eis uitgegaan van een bewezenverklaring van alle tenlastegelegde feiten. Nu de rechtbank het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk verklaart voor het tweede tenlastegelegde feit legt zij een lagere straf op dan door de officier van justitie is gevorderd. De rechtbank is voorts van oordeel dat een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf noodzakelijk is, omdat de hiervoor beschreven aard en ernst van het bewezenverklaarde, alsmede de aanzienlijke hoogte van de benadelingsbedragen en de gevolgen die de bewezen verklaarde feiten voor de slachtoffers hebben gehad door een lichtere strafrechtelijke afdoening van de zaak miskend zouden worden. Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf van twee jaar passend en geboden is.

7.De benadeelde partijen

7.1
De benadeelde partij [benadeelde partij 1]
De benadeelde partij vordert een schadevergoeding van € 43.515,62 voor feit 1.
De rechtbank is van oordeel dat de schade tot een bedrag van € 38.130,62 een rechtstreeks gevolg is van dit bewezen verklaarde feit, waarvan € 37.630,62 ter zake van materiële schade en € 500,00 ter zake van immateriële schade, en acht verdachte aansprakelijk voor die schade. Voornoemde materiële schade bestaat uit het benadelingsbedrag verminderd tot het bewezenverklaarde bedrag (€ 37.615,00) en de reiskosten (€ 15,62). De rechtbank begrijpt de vordering zo dat de benadeelde partij in plaats van proceskosten, reiskosten heeft bedoeld te vorderen. Het gevorderde acht zij tot dat bedrag voldoende aannemelijk gemaakt en zij zal de vordering tot dat bedrag toewijzen.
Voor het overige acht de rechtbank het gevorderde bedrag onvoldoende aannemelijk gemaakt en zij zal de benadeelde partij daarom voor dat deel niet-ontvankelijk verklaren in haar vordering. Voor dat deel kan de benadeelde partij haar vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
7.2
De benadeelde partij [benadeelde partij 2]
De benadeelde vordert een schadevergoeding van € 84.010,00 voor feit 3.
De rechtbank is van oordeel dat de schade tot een bedrag van € 80.000,00 ter zake van materiële schade een rechtstreeks gevolg is van dit bewezen verklaarde feit, en acht verdachte aansprakelijk voor die schade. Voornoemd bedrag bestaat uit het benadelingsbedrag. Het gevorderde acht zij tot dat bedrag voldoende aannemelijk gemaakt en zij zal de vordering tot dat bedrag toewijzen.
Ten aanzien van de kosten voor de notaris (€ 425,00), de kosten voor de grafsteen
(€ 580,00) en de kosten voor de begrafenis (€ 1.285,10) is de rechtbank van oordeel dat sprake is van een te ver verwijderd verband tussen deze kosten en het bewezenverklaarde feit en zijn derhalve niet voor toewijzing vatbaar. De benadeelde partij zal daarom voor dat deel niet-ontvankelijk worden verklaar in haar vordering. Zij kan haar vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De door de nabestaanden gevorderde immateriële schade (€ 1.000,00) komt op grond van de wet niet voor vergoeding in aanraking. De rechtbank is derhalve van oordeel dat de vordering voor dat deel afgewezen moet worden.
7.3
Aanvullende overwegingen
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal de rechtbank ex artikel 36f Sr de schadevergoedingsmaatregel opleggen. Nu aan verdachte meerdere schadevergoedingsmaatregelen worden opgelegd en de vervangende hechtenis hierdoor de maximale duur overschrijdt zal de rechtbank de vervangende hechtenis tot een jaar beperken. Dit betekent dat zij op het totaalbedrag van € 118.130,62 van de toe te wijzen vorderingen 365 dagen vervangende hechtenis zal opleggen. De rechtbank overweegt voorts dat de vorderingen hoofdelijk zullen worden toegewezen, nu sprake is van medeplegen.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 10, 27, 36f, 57 en 326 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Voorvragen
- verklaart
de officier van justitie niet-ontvankelijk in de vervolging van verdachte voor het onder 2 tenlastegelegde feit;
- verklaart de officier van justitie voor het overige ontvankelijk;
Bewezenverklaring
- verklaart het ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1:medeplegen van oplichting, meermalen gepleegd;
feit 3:medeplegen van oplichting, meermalen gepleegd;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 2 (twee) jaar;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
Benadeelde partijen
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [benadeelde partij 1] van € 38.130,62, waarvan € 37.630,62 ter zake van materiële schade en € 500,00 ter zake van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente, berekend vanaf 1 juni 2011 tot aan de dag der algehele voldoening;
- bepaalt dat voorzover dit bedrag door één of meer mededaders is betaald, verdachte niet gehouden is dit bedrag aan de benadeelde partij te betalen;
- verklaart de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat die vordering bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- veroordeelt verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde partij 1] (feit 1), € 38.130,62 te betalen, en vermeerderd met de wettelijke rente, berekend vanaf 1 juni 2011 tot aan de dag der algehele voldoening bij niet betaling te vervangen door 225 dagen hechtenis, met dien verstande dat toepassing van de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat voorzover dit bedrag door één of meer mededaders is betaald, verdachte niet gehouden is dit bedrag aan de Staat te betalen;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [benadeelde partij 2] van
€ 80.000,00, ter zake van materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente, berekend vanaf 23 juli 2014 tot aan de dag der algehele voldoening;
- bepaalt dat voorzover dit bedrag door één of meer mededaders is betaald, verdachte niet gehouden is dit bedrag aan de benadeelde partij te betalen;
- bepaalt dat de vordering tot een bedrag van € 1.000,00 wordt afgewezen;
- verklaart de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat die vordering bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- veroordeelt verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde partij 2] (feit 3), € 80.000,00 te betalen, en vermeerderd met de wettelijke rente, berekend vanaf 23 juli 2014 tot aan de dag der algehele voldoening bij niet betaling te vervangen door 140 dagen hechtenis, met dien verstande dat toepassing van de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat voorzover dit bedrag door één of meer mededaders is betaald, verdachte niet gehouden is dit bedrag aan de Staat te betalen;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.H. Nomes, voorzitter, mr. N.J.C. van Spronssen en mr. E.J. Zuijdweg, rechters, in tegenwoordigheid van mr. J.E. Willeboordse, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 1 september 2017.
Mr. Nomes en mr. Zuijdweg zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt –tenzij anders vermeld – bedoeld het eindproces-verbaal met OPS-dossiernummer 2015138370van de politie Zeeland-West-Brabant, Hart van Brabant Districtsrecherche, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren en doorgenummerd van 1 t/m 230.
2.Het proces-verbaal aangifte van [naam 9] , namens [benadeelde partij 1] van 1 juni 2015, pagina’s 180 t/m 182.
3.Het proces-verbaal van verhoor benadeelde [benadeelde partij 1] van 12 mei 2016, pagina 183 t/m 185.
4.Het proces-verbaal van verhoor benadeelde [benadeelde partij 1] , met als bijlage een rekeningoverzicht van rekeningnummer NL38INGB0000468137 van 21 juli 2016, pagina 186 t/m 189.
5.De bekennende verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 18 augustus 2017.
6.Het proces-verbaal van bevindingen, met bijlage van 7 februari 2015, pagina’s 186 t/m 251.