ECLI:NL:RBZWB:2017:549

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
3 februari 2017
Publicatiedatum
3 februari 2017
Zaaknummer
02/705055-16
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot doodslag met geslaagd beroep op noodweerexces in een vechtpartij te Vlissingen

Op 3 februari 2017 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die betrokken was bij een vechtpartij in Vlissingen op 16 oktober 2016. De verdachte had tijdens deze confrontatie, waarin hij en zijn vriend werden aangevallen door een groep, een mes gebruikt om zich te verdedigen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte, door in een chaotische situatie afweerbewegingen te maken met een mes, de aanmerkelijke kans op een fatale steekwond aanvaardde, wat leidde tot de bewezenverklaring van poging tot doodslag.

De verdediging deed een beroep op noodweer en noodweerexces. De rechtbank erkende dat er sprake was van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding, maar oordeelde dat de wijze van verdediging met het mes in onredelijke verhouding stond tot de aanrandingen. Desondanks concludeerde de rechtbank dat de verdachte door de hevige gemoedsbeweging, veroorzaakt door de aanrandingen, verder was gegaan dan geboden. Hierdoor slaagde het beroep op noodweerexces, en werd de verdachte ontslagen van alle rechtsvervolging.

De benadeelde partij, het slachtoffer, had een schadevergoeding van € 3.988,00 gevorderd, maar werd niet-ontvankelijk verklaard in zijn vordering omdat de verdachte werd ontslagen van alle rechtsvervolging. De rechtbank baseerde haar beslissing op de artikelen 41, 45 en 287 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Middelburg
parketnummer: 02-705055-16
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 3 februari 2017 (bij vervroeging)
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ,
wonende te [woonplaats] ,
thans gedetineerd in de [Penitentiaire Inrichting]
raadsman mr. M.C. van der Want, advocaat te Middelburg.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 30 januari 2017, waarbij de officier van justitie mr. R.C.P. Rammeloo en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

Aan verdachte is tenlastegelegd dat
hij op of omstreeks 16 oktober 2016 te Vlissingen
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
[slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, door die [slachtoffer] meermalen
met een mes, althans een dergelijk scherp voorwerp, in het lichaam (de romp)
te steken,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair, althans, indien het vorenstaande onder 1 niet tot een veroordeling
mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 16 oktober 2016 te Vlissingen
aan [slachtoffer] opzettelijk
zwaar lichamelijk letsel, te weten een klaplong, heeft toegebracht door die
[slachtoffer] meermalen met een mes, althans een dergelijk scherp voorwerp, in de
romp, in elk geval het lichaam, te steken;
tweede subsidiair, althans, indien het vorenstaande onder 1 niet tot een
veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 16 oktober 2016 te Vlissingen
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
aan [slachtoffer]
opzettelijk
zwaar lichamelijk letsel toe te brengen
door die [slachtoffer] meermalen met een mes, althans een dergelijk scherp voorwerp,
in de romp, in elk geval het lichaam te steken,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan en baseert zich daarbij op de aangifte, de letselbeschrijving, de verklaring van verdachte ter terechtzitting en de verklaringen van diverse getuigen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman refereert zich voor de bewezenverklaring aan het oordeel van de rechtbank.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
In de ochtend van 16 oktober 2016, omstreeks 04.00 uur, vond te Vlissingen in het uitgaansgebied een confrontatie plaats. [broer slachtoffer] (hierna [broer slachtoffer] ), de broer van [slachtoffer] (hierna aangever), stond met een aantal personen buiten op straat. Verdachte en [vriend verdachte] liepen samen voorbij, waarbij door [vriend verdachte] opmerkingen tegen die groep werden gemaakt als “moet ik je steken” en “zal ik je djoeke”. Vervolgens heeft [slachtoffer] [vriend verdachte] knock-out geslagen. Toen verdachte zag dat [slachtoffer] [vriend verdachte] nog een schop tegen het hoofd wilde geven terwijl deze bewusteloos op de grond lag, is hij tussen hen in gesprongen en ging over [vriend verdachte] heen staan. Hij sloeg daarbij [slachtoffer] op zijn gezicht. Tussen hem en [slachtoffer] ontstond een gevecht, waarbij over en weer geslagen werd. Terwijl [vriend verdachte] op de grond bleef liggen werd verdachte door anderen uit de groep van [slachtoffer] -onder wie aangever- meerdere keren op zijn hoofd geslagen, vastgehouden en naar de grond gewerkt tussen tafels en stoelen. Hierna ging het slaan nog door. Verdachte heeft daarop een mes uit zijn broekzak gepakt en daarmee afweerbewegingen gemaakt. Aangever heeft hierdoor vijf messteken in zijn bovenlichaam opgelopen. Blijkens de letselverklaring heeft geen acuut levensgevaar bestaan, maar bestaat daar bij dergelijk toegebracht geweld (messteken) wel duidelijk risico op. [1] [2] [3]
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verdachte, door in een dergelijke chaotische situatie waarin hij was geslagen, naar de grond was gebracht, werd vastgehouden en door meerdere personen werd omringd, met een mes afweerbewegingen te maken, willens en wetens de aanmerkelijke kans aanvaard dat hij een fatale steekwond zou kunnen toebrengen. Het is algemeen bekend dat zich in het bovenlichaam vitale organen bevinden die bij een aanval met een scherp mes uiterst kwetsbaar zijn. Dergelijke messteken leiden regelmatig ook tot de dood. Gelet op de uiterlijke verschijningsvorm van de gedraging van verdachte moet hij hebben geweten dat de kans op een dodelijke afloop aanmerkelijk was. Er is dan ook sprake van voorwaardelijk opzet op de dood.
De rechtbank acht de primair ten laste gelegde poging tot doodslag wettig en overtuigend bewezen.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
hijop
of omstreeks16 oktober 2016 te Vlissingen
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
[slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, door die [slachtoffer] meermalen
met een mes
, althans een dergelijk scherp voorwerp,in het lichaam (de romp)
te steken,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid van het feit en strafbaarheid van verdachte

5.1
Het standpunt van de verdediging
De raadsman van verdachte doet een beroep op noodweer(-exces) in de zin van artikel 41 van het Wetboek van Strafrecht.
5.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie concludeert tot afwijzing van het beroep op noodweer, dan wel noodweerexces.
5.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij een beroep op noodweer(exces) moet worden beoordeeld of het begane feit was geboden door de noodzakelijke verdediging van eigen of eens anders lijf, eerbaarheid of goed tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding, waaronder mede is begrepen een onmiddellijk dreigend gevaar voor zo’n aanranding. De vraag of dat het geval is leent zich niet voor beantwoording in algemene zin. Bij de beslissing daarover is de waardering van de feitelijke omstandigheden van belang.
De rechtbank gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden. Zij maakt daarbij onderscheid tussen twee kort in elkaar overlopende situaties, waarbij opgemerkt wordt dat het geheel van gedragingen zich binnen zeer korte tijd heeft voorgedaan.
Ogenblikkelijke wederrechtelijk aanranding jegens [vriend verdachte]
Zoals hiervoor reeds is vastgesteld is [vriend verdachte] -nadat hij [slachtoffer] verbaal had geprovoceerd- door [slachtoffer] knock-out geslagen en op de grond terecht gekomen, waarna [slachtoffer] aanstalten maakte om [vriend verdachte] tegen het hoofd te schoppen. Dit is naar het oordeel van de rechtbank voor verdachte aan te merken als een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding van [vriend verdachte] . Het handelen van [slachtoffer] was voor verdachte aanleiding om zijn vriend tegen zo’n nieuwe aanval te beschermen en hem te ontzetten. Hij sprong tussenbeide, ging over zijn vriend heen staan en sloeg [slachtoffer] op zijn gezicht.
Ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding jegens verdachte
Direct nadat verdachte tussenbeide kwam en [slachtoffer] sloeg, ontstond een gevecht tussen hem en [slachtoffer] , waarbij over en weer werd geslagen. Verdachte werd vervolgens door medestanders uit de groep van [slachtoffer] , onder wie aangever, meerdere keren op zijn hoofd geslagen, vastgehouden en naar de grond gewerkt tussen tafels en stoelen, waarna het slaan doorging. Verdachte stond daarmee alleen tegenover een groep mensen en dreigde het onderspit te delven. Verdachte heeft met een mes in zijn hand afweerbewegingen gemaakt om zich zo te verweren en te kunnen ontvluchten, zoals hij, eenmaal los, ook heeft gedaan.
De rechtbank stelt vast dat hier sprake was van een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding, gericht tegen verdachte. Naar het oordeel van de rechtbank bestond voor verdachte in de gegeven omstandigheden geen reële en redelijke mogelijkheid om zich aan de aanranding te onttrekken. Daarvoor was de situatie te bedreigend. De agressie die zich tegen hem richtte maakte dat de verdediging noodzakelijk was. Aan de eis van subsidiariteit is daarmee voldaan.
De rechtbank acht de gekozen wijze van verdediging van verdachte, namelijk afweerbewegingen maken met een mes in de hand in reactie op het knock-out slaan van [vriend verdachte] en de aanval op verdachte door meerdere personen die bestond uit het met vuisten slaan, vasthouden en naar de grond brengen, echter in onredelijke verhouding staan tot de ernst van de aanrandingen. Hij is met zijn verdediging verder gegaan dan geboden. Verdachte heeft daarmee de grenzen van de noodzakelijke verdediging overschreden. Aan de eis van proportionaliteit is aldus niet voldaan zodat het beroep op noodweer betreffende de gepleegde aanrandingen, wordt verworpen.
Noodweerexces?
Vervolgens is de vraag aan de orde of moet worden aangenomen dat deze overschrijding van de grenzen van noodzakelijke verdediging het onmiddellijk gevolg is van een hevige gemoedsbeweging door de aanrandingen veroorzaakt.
Naar het oordeel van de rechtbank is, mede gelet op de door hem afgelegde verklaringen, aannemelijk dat bij verdachte als gevolg van de herhaalde aanrandingen, waaronder het knock-out slaan van zijn vriend, het opnieuw dreigende geweld, het alleen staan tegenover meerdere personen, het jegens hem uitgeoefende geweld en het naar de grond brengen tussen tafels en stoelen, waarbij hij ook werd vastgehouden, sprake is geweest van een hevige gemoedsbeweging waardoor hij in zijn verdediging verder is gegaan dan geboden. Bij verdachte heeft de terechte vrees kunnen ontstaan dat hij het alleen tegenover de groep zou afleggen. Aannemelijk is dat de gemoedsbeweging van doorslaggevend belang is geweest voor het steken met het mes.
De conclusie van het voorgaande is dat het beroep op noodweerexces slaagt. Verdachte is niet strafbaar en hij zal worden ontslagen van alle rechtsvervolging.

6.De benadeelde partij

De benadeelde partij [slachtoffer] vordert een schadevergoeding van € 3.988,00.
Verdachte wordt ontslagen van alle rechtsvervolging voor het feit waaruit de schade zou zijn ontstaan.
De rechtbank zal daarom de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in zijn vordering.

7.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 41, 45 en 287 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

8.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
- verklaart dat het bewezen verklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
Poging tot doodslag;
- verklaart
verdachte niet strafbaar voor het bewezen verklaarde en ontslaat verdachte van alle rechtsvervolging;
Benadeelde partijen
- verklaart de benadeelde partij [slachtoffer] niet-ontvankelijk in zijn vordering en bepaalt dat die vordering bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- veroordeelt de benadeelde partij [slachtoffer] in de kosten van verdachte, tot op heden begroot op nihil;
- heft op de voorlopige hechtenis van verdachte met onmiddellijke ingang.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.H. Nomes, voorzitter, mr. R.A. Borm en mr. J.A. Smits, rechters, in tegenwoordigheid van A.S. Heberlein-Guiran, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 3 februari 2017.
Mr. Smits en de griffier zijn niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal wordt daarmee, tenzij anders vermeld, bedoeld het onderdeel van het eindproces-verbaal met dossiernummer PL2000-2016267963 van Politie Eenheid Zeeland-West-Brabant, district Zeeland, Districtsrecherche Zeeland, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren d.d. 29 november 2016 en doorlopend genummerd van 1 tot en met 142.
2.De letselbeschrijving van de GGD d.d. 7 december 2016, los.
3.De verklaring van verdachte ter terechtzitting van de meervoudige kamer van 30 januari 2017.