Op 3 februari 2017 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die betrokken was bij een vechtpartij in Vlissingen op 16 oktober 2016. De verdachte had tijdens deze confrontatie, waarin hij en zijn vriend werden aangevallen door een groep, een mes gebruikt om zich te verdedigen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte, door in een chaotische situatie afweerbewegingen te maken met een mes, de aanmerkelijke kans op een fatale steekwond aanvaardde, wat leidde tot de bewezenverklaring van poging tot doodslag.
De verdediging deed een beroep op noodweer en noodweerexces. De rechtbank erkende dat er sprake was van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding, maar oordeelde dat de wijze van verdediging met het mes in onredelijke verhouding stond tot de aanrandingen. Desondanks concludeerde de rechtbank dat de verdachte door de hevige gemoedsbeweging, veroorzaakt door de aanrandingen, verder was gegaan dan geboden. Hierdoor slaagde het beroep op noodweerexces, en werd de verdachte ontslagen van alle rechtsvervolging.
De benadeelde partij, het slachtoffer, had een schadevergoeding van € 3.988,00 gevorderd, maar werd niet-ontvankelijk verklaard in zijn vordering omdat de verdachte werd ontslagen van alle rechtsvervolging. De rechtbank baseerde haar beslissing op de artikelen 41, 45 en 287 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.