ECLI:NL:RBZWB:2017:5143

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
12 april 2017
Publicatiedatum
15 augustus 2017
Zaaknummer
4899428 CV EXPL 16-2144
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Compensatie van proceskosten door gebrekkige wijze van procederen in zorgverzekeringszaak

In deze zaak, die diende voor de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, heeft de kantonrechter op 12 april 2017 uitspraak gedaan in een geschil tussen een zorgverzekeraar, aangeduid als [eiseres], en een verzekerde, aangeduid als [gedaagde]. De eiseres vorderde betaling van een bedrag van € 2.194,37, bestaande uit een hoofdsom van € 1.825,41, wettelijke rente en buitengerechtelijke kosten. De gedaagde had echter de facturen van de eiseres, ter waarde van € 1.877,58, niet voldaan, ondanks herhaalde aanmaningen.

De kantonrechter constateerde dat de vordering van de eiseres bij dagvaarding onvoldoende onderbouwd was. De bijgevoegde factuurspecificatie was onduidelijk en bood geen voldoende bewijs voor de gevorderde bedragen. Pas na de zitting en op verzoek van de gedaagde heeft de eiseres een betere onderbouwing van haar vordering gepresenteerd. De kantonrechter oordeelde dat de gedaagde de hoogte van het nieuwe gevorderde bedrag niet langer voldoende had betwist, maar dat de eiseres geen recht had op de gevorderde buitengerechtelijke kosten, omdat haar vordering in de voorfase slecht onderbouwd was.

De kantonrechter heeft de gedaagde veroordeeld tot betaling van € 1.825,41, vermeerderd met wettelijke rente vanaf 1 juni 2016. De proceskosten werden gecompenseerd, wat betekent dat iedere partij zijn eigen kosten draagt. De rechter adviseerde de eiseres om in de toekomst duidelijke en overzichtelijke vorderingen voor te leggen aan haar verzekerden om soortgelijke procedures te voorkomen. De uitspraak benadrukt het belang van een goede procesvoering en de gevolgen van gebrekkige onderbouwing van vorderingen.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Kanton
Tilburg
zaaknummer 4899428 CV EXPL 16-2144
vonnis van 12 april 2017
in de zaak van
[eiseres]
,
statutair gevestigd en kantoorhoudende te [woonplaats 1] ,
eiseres,
gemachtigde: M.G. de Jong, gerechtsdeurwaarder te Arnhem,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats 2] ,
gedaagde,
gemachtigde: mr. I.A.C. Cools, advocaat te Tilburg.
Partijen worden hierna door de kantonrechter [eiseres] en [gedaagde] genoemd.

1.De verdere procedure

Het verdere verloop van de procedure blijkt uit de volgende stukken:
a. het tussenvonnis van 4 mei 2016 en de daarin genoemde processtukken;
b. de brief van de gemachtigde van [eiseres] van 23 mei 2016, houdende een akte van bewijs en vermindering van eis;
c. de aantekeningen van de griffier van de zitting van 1 juni 2016;
d. de brief van de gemachtigde van [eiseres] van 7 september 2016, waaruit blijkt dat partijen na de zitting geen schikking hebben bereikt en waarin is verzocht om verder te procederen;
d. de conclusie van repliek;
e. de conclusie van dupliek.
Hierna is vonnis bepaald.

2.De feiten

Op grond van de niet of onvoldoende weersproken stellingen van partijen en de overgelegde producties gaat de kantonrechter uit van de volgende feiten:
a. [gedaagde] is onder klantnummer 4000660300/ [eiseres] /000 verzekerde bij [eiseres] .
b. Ondanks aanmaningen en sommaties heeft [gedaagde] facturen van [eiseres] uit hoofde van de zorgverzekering ter grootte van in totaal € 1.877,58 niet voldaan.

3.Het geschil

3.1
[eiseres] vordert - na vermindering van eis - bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, [gedaagde] te veroordelen tot betaling van € 2.194,37 (bestaande uit € 1.825,41 aan hoofdsom, € 5,96 aan wettelijke rente tot 27 januari 2016 en € 363,00 aan buitengerechtelijke kosten), ver-meerderd met de wettelijke rente over € 1.825,41 vanaf 27 januari 2016 tot aan de dag van de volledige betaling, met veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten en de daarover verschuldigde BTW.
3.2
[gedaagde] voert verweer en concludeert tot afwijzing van de vordering, met veroordeling van [eiseres] in de proceskosten.

4.De beoordeling

4.1
De kantonrechter stelt vast dat [eiseres] bij dagvaarding haar vordering, van op dat moment € 1.877,58 aan hoofdsom, volstrekt onvoldoende onderbouwd heeft. De bijgevoegde factuurspecificatie bevat een kenmerk, een vervaldatum, een bedrag en de omschrijving dat er een verrekening heeft plaatsgevonden met een andere declaratie met een bepaald nummer uit het jaar 2015. Aan die specificatie valt geen touw vast te knopen. Het verrekende deel van de vordering bedraagt blijkens de specificatie ook maar liefst € 1.224,83.
4.2
Nadat de gemachtigde van [gedaagde] bij conclusie van antwoord op de volstrekt gebrekkige onderbouwing van de vordering heeft gewezen en geconcludeerd heeft tot afwijzing van de vordering, heeft [eiseres] pas in haar brief van 23 mei 2016 een deugdelijke onderbouwing van haar vordering gegeven en op 24 juni 2016 heeft [eiseres] de tijdens de zitting toegezegde declaraties inzake de ziekenhuishulp en de tandheelkundige hulp aan de gemachtigde van [gedaagde] toegezonden.
4.3
[gedaagde] heeft vervolgens in zijn conclusie van dupliek de hoogte van het gevorderde (nieuwe) bedrag van € 1.825,41 aan hoofdsom naar het oordeel van de kantonrechter niet langer voldoende gemotiveerd betwist.
Met betrekking tot de declaraties inzake de ziekenhuishulp heeft [gedaagde] aangevoerd dat de betreffende specificaties opnieuw weinig tot geen helderheid bieden over de gestelde vordering en dat hij er vanuit gaat dat dergelijke kosten onder de dekking van zijn polis vallen. [gedaagde] heeft echter nagelaten dit verweer nader handen en voeten te geven. Van hem had verwacht mogen worden dat hij de door hem ontvangen declaraties in het geding had gebracht met een motivering waarom deze kosten onder zijn verzekeringspolis vallen.
Met betrekking tot de declaraties inzake de tandheelkundige hulp heeft [gedaagde] inhoudelijk geen juridisch relevant verweer gevoerd, terwijl hij de gevorderde achterstallige premies niet heeft betwist.
De conclusie is dan ook dat het gevorderde bedrag van € 1.825,41 aan hoofdsom kan worden toegewezen. De gevorderde wettelijke rente zal eerst vanaf 1 juni 2016 worden toegewezen, omdat [eiseres] pas op de betreffende zitting haar vordering behoorlijk en voldoende begrijpelijk heeft toegelicht.
4.4 [eiseres] heeft ook nog aanspraak gemaakt op een bedrag van € 363,00 aan buitengerechtelijke kosten. Dat onderdeel van de vordering zal worden afgewezen. [eiseres] heeft haar vordering in de voorfase zo slecht onderbouwd dat toekenning van een vergoeding voor buitengerechtelijke kosten alleen daarom al niet redelijk zou zijn. Los daarvan voldoet ook geen van de door [eiseres] overgelegde aanmaningen aan de wettelijke vereisten ex artikel 6:96 lid 6 van het Burgerlijk Wetboek, zoals neergelegd in de uitspraak van de Hoge Raad van 25 november 2016 (gepubliceerd op www.rechtspraak.nl onder ECLI-nummer NL:HR:2016:2704). In geen enkele aanmaning is [gedaagde] namelijk een betalingstermijn van 14 dagen gegeven ingaande de dag na ontvangst daarvan.

5.De kosten

De dagvaarding was door [eiseres] zo slecht onderbouwd dat deze meteen tot een afwijzing van de vordering had kunnen leiden. Alleen om proceseconomische redenen heeft de kantonrechter gemeend [eiseres] nog een kans te moeten geven en is een comparitie na antwoord bepaald, waarna repliek en dupliek hebben plaatsgevonden. Met de gemachtigde van [gedaagde] is de kantonrechter van oordeel dat deze gebrekkige wijze van procederen door [eiseres] echter wel consequenties moet hebben voor de proceskosten. Die zullen dan ook worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt. In algemene zin wordt [eiseres] geadviseerd om haar verzekerden voortaan een duidelijke, overzichtelijke vordering voor te leggen (zoals [eiseres] bijvoorbeeld heeft gedaan door middel van de producties 2 tot en met 4 bij haar brief van 23 mei 2016) alvorens een dagvaarding uit te brengen, zodat procedures als de onderhavige voorkomen kunnen worden.
6. De beslissing
De kantonrechter:
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiseres] te betalen een bedrag van € 1.825,41, vermeerderd met de wettelijke rente over dat bedrag vanaf 1 juni 2016 tot aan de dag van de volledige betaling;
compenseert de proceskosten, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt; .
verklaart deze veroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.L. Sierkstra en is in het openbaar uitgesproken op 12 april 2017.