In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 3 augustus 2017 uitspraak gedaan in een geschil tussen een politieagent (eiser) en de korpschef van politie (verweerder) over een opgelegd strafontslag. Eiser heeft beroep ingesteld tegen het besluit van de korpschef van 24 november 2016, waarbij hem strafontslag werd verleend. Eiser stelde dat er een uitdrukkelijke toezegging was gedaan door de korpschef dat hij niet ontslagen zou worden, en deed een beroep op het vertrouwensbeginsel. De rechtbank heeft vastgesteld dat de korpschef terugkwam op deze toezegging, maar dat dit pas na een aanzienlijke tijd gebeurde. De rechtbank overwoog dat de belangen van eiser, die sinds 2011 in dienst was en een positieve ontwikkeling doormaakte, zwaarder wogen dan de belangen van de korpschef, die zich zorgen maakte over de integriteit van eiser vanwege zijn cocaïnegebruik. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit en veroordeelde de korpschef tot vergoeding van de proceskosten en het griffierecht aan eiser. De uitspraak benadrukt het belang van het vertrouwensbeginsel in bestuursrechtelijke procedures, vooral in situaties waarin toezeggingen zijn gedaan door een bevoegde autoriteit.