ECLI:NL:RBZWB:2017:4918

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
4 augustus 2017
Publicatiedatum
4 augustus 2017
Zaaknummer
02-820421-15
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewezenverklaring dwang, afdreiging en witwassen. Vrijspraak oplichting en afpersing.

In deze strafzaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 4 augustus 2017 uitspraak gedaan in een complexe zaak waarin de verdachte werd beschuldigd van meerdere strafbare feiten, waaronder afdreiging, oplichting, en witwassen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, in de periode van 1 augustus 2016 tot en met 15 september 2016, [benadeelde partij 1] heeft gedwongen tot de afgifte van geldbedragen door bedreiging met smaad en het openbaar maken van een geheim. De verdachte heeft [benadeelde partij 1] onder druk gezet door te dreigen met het onthullen van gevoelige informatie over diens gezondheid, wat leidde tot psychische druk op het slachtoffer.

Daarnaast heeft de rechtbank vastgesteld dat de verdachte in de periode van 17 mei 2014 tot en met 22 juni 2014 [benadeelde partij 2] heeft gedwongen tot het ondertekenen van schuldbekentenissen door middel van bedreiging en geweld. De verdachte heeft [benadeelde partij 2] in een garage opgesloten gehouden en gedwongen om te tekenen, wat de rechtbank als dwang heeft gekwalificeerd.

Ten aanzien van het witwassen heeft de rechtbank vastgesteld dat de verdachte in de periode van 1 januari 2011 tot en met 10 maart 2015 een bedrag van in totaal €220.750,00 heeft witgewassen. De rechtbank heeft geoordeeld dat de verdachte niet in staat is geweest om een legale herkomst van dit geld aan te tonen, wat leidt tot de conclusie dat het geld afkomstig is van misdrijf.

De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van de tenlastegelegde oplichting, omdat niet is bewezen dat de verdachte door middel van oplichtingsmiddelen [benadeelde partij 1] heeft bewogen tot de afgifte van geldbedragen. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 18 maanden en heeft schadevergoedingen toegewezen aan de benadeelde partijen.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Middelburg
parketnummer: 02-820421-15
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 4 augustus 2017
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboortedatum] ( [land] ),
laatst opgegeven adres: [adres] ),
thans
gedetineerdin de penitentiaire inrichting Middelburg, locatie Torentijd,
Torentijdweg 1, 4337 PE Middelburg,
raadsman mr. A.S. van der Biezen, advocaat te ’s-Hertogenbosch.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 21 juli 2017, waarbij de officier van justitie mr. W.J.W.K. Suijkerbuijk en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is gewijzigd overeenkomstig artikel 313 van het Wetboek van Strafvordering. Verdachte staat, met inachtneming hiervan, terecht ter zake dat
1.
hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 maart 2015
tot en met 15 september 2016 in de gemeente Hulst en/of elders in Nederland,
tezamen en in vereniging, althans alleen, (telkens) met het oogmerk om zich
en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van
een valse hoedanigheid en/of door een of meer listige kunstgrepen en/of door
een samenweefsel van verdichtsels, [benadeelde partij 1] heeft bewogen tot het aangaan
van overeenkomsten (abonnementen) en/of het uitlenen van geldbedragen aan
hem, verdachte, en/of de afgifte van een of meer geldbedragen, in elk geval
enig goed, te weten (onder meer) een bedrag van 40 euro (melkpoeder) en/of
een bedrag van 60.000 euro (aankoop loods) en/of een bedrag van 7.500 euro
(caravan) en/of bedragen via Western Union tot een totaalbedrag van 12.490
euro (waaronder reiskosten/levensonderhoud/ boetes) en/of 4.100 euro
(keyboard), in ieder geval een of meer geldbedragen,
hebbende verdachte met vorenomschreven oogmerk - zakelijk weergegeven -
valselijk en/of listiglijk en/of bedrieglijk en/of in strijd met de waarheid,
die [benadeelde partij 1] ten aanzien van dat geldbedrag/die geldbedragen medegedeeld en/of
doen geloven dat hij, verdachte, melkpoeder moest kopen voor zijn zoontje
maar dat zijn bedrijf failliet was gegaan en/of dat geldbedrag/die
geldbedragen van slechts tot november 2015 van die [benadeelde partij 1] wilde(n) lenen
en/of dat geldbedrag/die geldbedragen na de rechtszitting van november 2015
weer aan die [benadeelde partij 1] zou(den) terugbetalen, en/of dat verdachte die
geldbedragen nodig had omdat er in zijn woning in Macedonië was ingebroken
en/of omdat verdachte in Macedonië een ongeval had veroorzaakt en/of omdat op
de woning van verdachte in Macedonië beslag was gelegd en dat hij, verdachte
geld nodig had voor de notaris en/of dat hij, verdachte, was aangehouden en
werd uitgezet en/of dat hij, verdachte, geld nodig had voor een visum om door
Albanië te mogen reizen en/of dat de politie zijn, verdachtes, auto in beslag
had genomen
en/of
die [benadeelde partij 1] ten aanzien van een geldbedrag/geldbedragen van 10.000 euro
medegedeeld en/of doen geloven dat dat geldbedrag van 10.000 euro door hem,
verdachte, voor die [benadeelde partij 1] werd geleend van zogenaamde 'zware jongens' die
geweld niet zouden schuwen en dat die [benadeelde partij 1] dan later een bedrag van 15.000
euro aan die personen zou moeten terugbetalen;
en/of
die [benadeelde partij 1] ten aanzien van meerdere geldbedragen medegedeeld en/of doen
geloven dat hij, verdachte, die geldbedragen kortstondig van die [benadeelde partij 1]
wilde lenen ten behoeve van te nog maken reiskosten en/of voor betaling van
één of meer benodigdheden en/of in verband met het feit dat hij, verdachte,
(tijdelijk) niet over geld kon beschikken en/of (tijdelijk) onvoldoende geld
had en/of 'even niet aan zijn geld kon komen' en/of aan voornoemde [benadeelde partij 1]
(telkens) uiteenlopende leugens en/of uitvluchten heeft verteld aangaande de
terugbetalingen, en/of een of meer andere beloften en/of toezeggingen gedaan
aangaande de terugbetalingen van de uitgeleende gelden,
waardoor die [benadeelde partij 1] (telkens) werd bewogen tot bovenomschreven afgifte(n);
2.
hij in of omstreeks de periode van 1 augustus 2016 tot en met 15 september
2016, in de gemeente Hulst, en/of elders in Nederland, met het oogmerk om
zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door bedreiging met
smaad, smaadschrift en/of openbaring van een geheim, [benadeelde partij 1] heeft
gedwongen tot de afgifte van geldbedragen, geheel of ten dele toebehorende
aan [benadeelde partij 1] , in elk geval een ander of anderen dan aan verdachte, en/of
tot het aangaan van een schuld, te weten een of meer leningen, en/of tot het
afgeven van zijn, verdachtes spullen die nog bij die [benadeelde partij 1] in zijn woning
stonden, immers heeft verdachte - aan wie die [benadeelde partij 1] (meerdere malen) geld
had geleend - (telkens) tegen die [benadeelde partij 1] gezegd dat indien die [benadeelde partij 1] , hem,
verdachte, niet opnieuw geld zou overmaken, [benadeelde partij 1] nooit meer zijn geld
terug zou zien en/of het dan heel lang zou gaan duren voordat die [benadeelde partij 1] het
(totaal) geleende geld terug zou krijgen, althans woorden van soortgelijke
aard en/of strekking, met dat oogmerk die [benadeelde partij 1] veelvuldig heeft benaderd
om geldbedragen af te staan en/of leningen aan hem, verdachte te verstrekken
en/of die [benadeelde partij 1] onder druk heeft gezet om zijn, verdachtes, spullen terug
te geven waarbij hij, verdachte, die [benadeelde partij 1] dreigde om zijn ( [benadeelde partij 1] )
werkgeefster valselijk en/of publiekelijk te vertellen dat hij, [benadeelde partij 1] Aids
zou hebben;
3.
hij in of omstreeks de periode van 1 april 2014 tot en met 2 juni 2014 te Sas
van Gent, gemeente Terneuzen, althans in Nederland, met het oogmerk om zich
en/of (een) ander(en) (telkens) wederrechtelijk te bevoordelen door het
aannemen van een valse naam en/of van een valse hoedanigheid en/of door een
of meer listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels,
[benadeelde partij 2] (telkens) heeft bewogen tot de afgifte van geldbedragen,
in elk geval van enig goed, hebbende verdachte met vorenomschreven oogmerk -
zakelijk weergegeven - (telkens) opzettelijk valselijk en/of listiglijk en/of
bedrieglijk en/of in strijd met de waarheid:
- die [benadeelde partij 2] een foto laten zien van een meisje, waarvan verdachte zei
dat het zijn zusje was die aan leukemie leed en dat er geld nodig was voor
haar medische behandeling en/of
- verschillende malen een of meer banden van de auto van die [benadeelde partij 2]
heeft vervangen, waarbij verdachte die [benadeelde partij 2] hiervoor telkens een
exorbitant bedrag aan hem, verdachte, heeft laten betalen,
waardoor die [benadeelde partij 2] (telkens) werd bewogen tot bovenomschreven afgifte;
4.
hij in of omstreeks de periode van 17 mei 2014 tot en met 22 juni 2014 te Sas
van Gent, gemeente Terneuzen, althans in Nederland, meermalen, althans
eenmaal, met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te
bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [benadeelde partij 2]
(telkens) heeft gedwongen tot
- de afgifte van enig goed, te weten geldbedragen, in elk geval enig goed,
geheel of ten dele toebehorende aan die [benadeelde partij 2] , in elk geval aan een
ander of anderen dan aan verdachte, en/of
- het aangaan van een schuld, te weten een of meer leningen,
welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat verdachte
voor die [benadeelde partij 2] (telkens) een bedreigende situatie heeft doen ontstaan,
door hem in de garage te vragen en daarna de rolluiken met een
afstandsbediening dicht te doen, zodat die [benadeelde partij 2] deze gesloten ruimte
niet kon verlaten, en/of hem toegevoegd dat de rolluiken pas weer naar boven
zouden gaan als die [benadeelde partij 2] een schuldbekentenis, althans een document,
had ondertekend, en/of de telefoon van die [benadeelde partij 2] heeft afgepakt;
subsidiair, althans, indien het vorenstaande onder 4 niet tot een veroordeling
mocht of zou kunnen leiden:
hij in of omstreeks de periode van 17 mei 2014 tot en met 22 juni 2014 te Sas
van Gent, gemeente Terneuzen, althans in Nederland, door geweld of (een)
andere feitelijkhe(i)d(en) en/of bedreiging met geweld of (een) andere
feitelijkhe(i)d(en) [benadeelde partij 2] (telkens) wederrechtelijk heeft
gedwongen tot het opstellen en ondertekenen van schuldbekentenissen, althans
geschriften,
en bestaande dat geweld of die andere feitelijkhe(i)d(en) en/of die bedreiging
met geweld of die andere feitelijkhe(i)d(en) er uit, dat verdachte voor die [benadeelde partij 2]
(telkens) een bedreigende situatie heeft doen ontstaan, door hem in
de garage te vragen en daarna de rolluiken met een afstandsbediening dicht te
doen, zodat die [benadeelde partij 2] deze gesloten ruimte niet kon verlaten, en/of hem
toegevoegd dat de rolluiken pas weer naar boven zouden gaan als die [benadeelde partij 2]
een schuldbekentenis, althans een document, had ondertekend, en/of
de telefoon van die [benadeelde partij 2] heeft afgepakt;
5.
hij in of omstreeks de periode van 1 januari 2011 tot en met 10 maart 2015,
te Hulst, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer
ander(en), althans alleen van het plegen van witwassen een gewoonte heeft
gemaakt,
immers heeft/hebben verdachte en/of zijn mededader(s) (telkens)
- van onderstaand(e) voorwerp(en), de werkelijke aard en/of herkomst
verborgen en/of verhuld, dan wel verhuld en/of verborgen wie de rechthebbende
op dat/die voorwerp(en) is en/of dat/die voorwerp(en) voorhanden had en/of
- onderstaand(e) voorwerp(en) verworven en/of voorhanden gehad en/of
overgedragen en/of omgezet of van genoemd(e) voorwerp(en) gebruik gemaakt,
te weten onverklaarbaar contant vermogen in de periode 1 maart 2011 t/m 10
maart 2015 een of meer geldbedrag(en) van (in totaal) EURO 220.750,00
in elk geval een of meer (grote) hoeveelheid/hoeveelheden geld, terwijl hij
en/of zijn mededader(s) (telkens) wist(en), althans redelijkerwijs moest(en)
vermoeden dat dat voorwerp/die voorwerpen - onmiddellijk of middellijk -
(mede) geheel of gedeeltelijkafkomstig was/waren uit enig misdrijf.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht de tenlastegelegde feiten onder 1, 2, 3, 4 primair en 5 wettig en overtuigend bewezen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman bepleit vrijspraak van hetgeen verdachte is tenlastegelegd
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van de feiten 1 en 2 ( [benadeelde partij 1] )
De vaststelling van de feiten en omstandigheden
De rechtbank gaat bij de beoordeling van het bewijs van de feiten 1 en 2 uit van de volgende uit de bewijsmiddelen in het dossier genoemde feiten en omstandigheden.
Op 11 augustus 2016 doet [benadeelde partij 1] (hierna ook: aangever) bij de politie aangifte tegen verdachte (hierna ook: [verdachte] en/of [verdachte] ) wegens oplichting, afpersing en bedreiging, gepleegd in de gemeente Hulst. De aangifte heeft -kortgezegd- betrekking op door aangever aan verdachte afgegeven en geleende geldbedragen, welke bedragen aangever zelf onder meer via afgesloten geldleningen en kredieten had verkregen, en welke geldbedragen verdachte (nog) niet aan aangever had terug betaald. [1]
Aangever verklaart: “Omdat ik zoveel betaal aan [verdachte] , krijg ik zelf ook problemen met bedrijven. Ik kan soms mijn rekeningen niet meer betalen omdat ik geen geld meer heb. Ondanks dat ik aan [verdachte] vertel dat ik mijn rekeningen niet meer kan betalen, blijft [verdachte] mij onder druk zetten om toch nog geld over te maken. Hij dreigt dan met het niet meer terugbetalen van het geld. Ik voel mij hierdoor weer onder druk gezet, omdat ik nog zoveel van hem krijg en maak dan toch weer een bedrag naar hem over. [verdachte] heeft mij volledig in zijn macht.”. [2]
(De rechtbank merkt op dat uit die aangifte (p. 13 t/m 15 pv-I) en het daarbij gevoegde eigen relaas van aangever (p. 19 t/m 35 en 186 pv-I) met geschriften als bewijsstukken (p. 36 t/m 146 pv-I), blijkt dat het onder meer gaat om een bedrag van 40 euro voor melkpoeder; een bedrag van 60.000 euro voor de aankoop van een loods; een bedrag van 7.500 euro voor de aankoop van een caravan; bedragen die via Western Union zijn verstrekt tot een totaalbedrag van 12.490 euro voor onder andere reiskosten/levensonderhoud/boetes, en een bedrag van 4.100 euro voor de aankoop van een keyboard.)
Op 18 augustus 2016 doet aangever een aanvullende aangifte tegen verdachte wegens afdreiging. Aangever verklaart: “Ik heb van [verdachte] een spraakbericht ontvangen op mijn telefoon via Whatsapp dat hij [aangeefster] (aangevers’ werkgever van restaurant Paradijs) gaat bellen en haar vertellen dat ik aids heb. Ik ben bang dat ik ontslagen word als hij dat aan haar gaat vertellen. Ik heb geen aids. Ik heb Hepatitis B en HIV+. Ik heb wel het virus maar niet de ziekte. Als ik ontslagen word dan heb ik geen inkomen meer en krijg ik nog meer problemen. Ik heb eerder tegen hem gezegd dat hij moest stoppen met het vragen om geld. Hij vraagt mij de laatste tijd heel vaak om hem te bellen. [3] Ik ben doodsbang voor [verdachte] .” [4]
Bij het opnemen van deze aanvullende aangifte laat aangever aan verbalisant [verbalisant 1] een aantal spraakberichten horen die hij op 12 augustus 2016 via Whatsapp had ontvangen van verdachte, welke berichten waren verzonden vanaf het telefoonnummer [telefoonnummer] . [verbalisant 1] relateert dat hij bij het beluisteren van die gesprekken telkens dezelfde man het volgende hoorde zeggen. In het gesprek om 22:36 uur: “? [benadeelde partij 1] als jij zo beginne met mij, te doen, ik bel morgenvroeg bij [aangeefster] en ik ga voor iedereen zeggen u hebt aids. Ik zweer voor jou hé?” En in het gesprek om 22:37 uur: “? Laat morgen weten iedereen, [benadeelde partij 1] is met aids.” [5]
Bij onderzoek van de onder aangever inbeslaggenomen mobiele telefoon heeft [verbalisant 1] foto’s genomen van via die telefoon verzonden en ontvangen tekstberichten; hij heeft tevens spraakberichten via die telefoon beluisterd.
Verbalisant relateert daarover dat aangever hem verklaarde dat hij aan verdachte berichten verstuurde via de app Messenger en het contact ‘ [naam contact] ’ en dat alle data betrekking hebben op het jaar 2016. [verbalisant 1] herkent in die spraakberichten de stem van aangever en van de man die ook via Whatsapp spraakberichten verstuurde met het telefoonnummer [telefoonnummer] . Hij noemt die man ‘ [verdachte] ’.
[verbalisant 1] relateert over die berichten het volgende: “Op 2 augustus (2016) waren er meerdere gesprekken, waarin [verdachte] aan [benadeelde partij 1] (vroeg) hoe het ermee stond. [verdachte] had om 600,- euro gevraagd. [benadeelde partij 1] had in een spraakbericht aangegeven dat de persoon hem maar 500,- euro wilde lenen. In het gesprek van 10 seconden nadat [verdachte] 600e had gevraagd, zei [verdachte] tegen [benadeelde partij 1] , dat als die man aan [benadeelde partij 1] 500,- wilde lenen, die man hem ook wel 600,- wilde lenen. In een spraakbericht gaf [benadeelde partij 1] aan dat het 600,- euro werd, maar dat daar nog wel kosten van afgingen. Op 4 augustus (2016) was er een gesprek waarin [verdachte] aan [benadeelde partij 1] zei dat hij 150,- nodig had. [benadeelde partij 1] moest dat opsturen naar Macedonië.” [6] Op de screenshots van de telefoon van aangever staan de volgende tekstberichten, afkomstig van “ [naam contact] ”:
(p. 237, inkomend) 1 augustus “aub ik moet becje, reserv”
(p. 237, uitgaand) 1 augustus “vriend leent niet [verdachte] wat nu”
(p. 237, inkomend) 1 augustus “zien voor 500 e”, “ [benadeelde partij 1] ”, “aub ik moet becje”
(p. 239, uitgaand) 1 augustus “ik ben nog bezig [verdachte] nog niks”
(p. 250, inkomend) 2 augustus “600 e”, “aub”, “ [benadeelde partij 1] ”
(p. 252, uitgaand) 2 augustus “jij ontvangt 570”
(p. 257, inkomend) 4 augustus “150 e”
De rechtbank constateert dat uit de foto’s van het beeldscherm van de telefoon van aangever, die betrekking hebben op de genoemde data 1 tot en met 4 augustus 2016, blijkt dat vanaf het contact ‘ [naam contact] ’ veelvuldig, al dan niet tevergeefs, is gebeld en gechat met aangever. [7]
Op 8 september 2016 komt aangever opnieuw bij de politie om nog een aanvullende aangifte tegen verdachte te doen. Hij verklaart: “Op 25 augustus 2016 stuurde [verdachte] mij een bericht waarin hij zei dat als ik naar de politie ga, ik naar mijn geld kan fluiten. Ik voelde mij weer onder druk gezet door [verdachte] . Hij bleef maar roepen dat ik hem geholpen heb en sinds kort dat ik voor de seks betaald heb.” [8] Bij deze aangifte is gevoegd een door aangever opgesteld Word-document met weergaven van spraakberichten, waarvan aangever zegt die van verdachte te hebben ontvangen, onder meer inhoudende door aangever op 25 augustus (2016) ontvangen spraakberichten: “ [benadeelde partij 1] je hebt mij niet geantwoord, als jij beginnen met die politie (…) dan is klaar tussen ons, je moet dat zeker zijn, daarna krijg jij geen cent ni van mij (…) Helemaal niks, nul komma nul (…)” en: “ Ik zeg voor jou, wij zijn vrienden, u hebt mij gehelpt, ik wacht mijn geld, ik help jou, klaar”. [9]
Verbalisanten [verbalisant 2] en [verbalisant 1] die deze aangifte hebben opgenomen relateren dat aangever hen alle spraakberichten liet horen die hij op 7 september 2016 had ontvangen van verdachte. Verbalisanten herkennen de stem van verdachte en verklaren dat hetgeen aangever heeft opgeschreven in het Word-document dat bij de aangifte is gevoegd letterlijk overeenkomt met hetgeen verdachte in de gesprekken van die dag zei. [10] Bedoeld Word-document vermeldt onder meer de volgende berichten op 7 september (2016): ”Stembericht [verdachte] : Jij was in die sychiater hé, maar jij moet daar ook melden en bij de politie ook melden, dus ik ben [benadeelde partij 1] een HOMO, in heb verschillende keren mijnheer [verdachte] betaald mij te neuken, mijnheer [verdachte] is niet op fout, hé begrepen. Je hebt verschillende mensen betaald voor sex, idiot, jij bent een HOMO, begrijpen wat ik bedoel, jij moet stoppen, [benadeelde partij 1] ik heb voor jou duizend keer gezegd, [benadeelde partij 1] ni problemen maken, jij moet stoppen idioot, ik heb alle bewijzen op mijn telefoon, alle bewijzen, ni vergeten, jij bent een HOMO, jij betaald die mensen voor jou te neuken.” en: “Nu [verdachte] is gestopt, [verdachte] wil niet meer [benadeelde partij 1] neuken, en [benadeelde partij 1] is nu boos gekomen, [benadeelde partij 1] nu, hou niet meer van [verdachte] , omdat [verdachte] is getrouwd, heb 4 kinderen, hallo ben je toch normal, en je ga mij verklaren bij de politie, u hebt mij gehelpt ik heb jou duizend keer geneukt majmun, voor die geld, daarom u hebt mij geld gegeven, daarom u hebt mij betaald…” [11]
Verder heeft verbalisant [verbalisant 1] als verklaring van de werkgeefster van aangever ‘van horen zeggen’ opgetekend dat zij is gebeld door verdachte die haar meedeelde dat aangever aids heeft en dat zij dat niet wist. [12]
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij verschillende keren om een geldbedrag aan aangever heeft gevraagd en dat aangever deze geldbedragen aan hem heeft geleend. Hij heeft verklaard dat hij ook tweemaal om geld heeft gevraagd toen hij begin augustus 2016 in Macedonië was en geen geld had om naar Nederland terug te komen dat hij verdachtes werkgeefster heeft gebeld met de mededeling dat aangever aids heeft. [13]
Verweren, strekkende tot bewijsuitsluiting en tot vrijspraak
De betrouwbaarheid van aangever
De raadsman heeft aangevoerd dat aangever onbetrouwbaar is en dat zijn verklaringen ongeloofwaardig zijn, zodat die verklaringen van het bewijs moeten worden uitgesloten.
Ter adstructie van deze stelling heeft hij gewezen op 26 inconsistenties in de verklaringen van aangever. Hij stelt dat er tussen aangever en verdachte gedurende anderhalf jaar een familiaire band is opgebouwd, waarbij aangever aanvankelijk ordinair seks inkocht en later, in blind vertrouwen, een aantal geldbedragen aan verdachte leende. Omdat verdachte de aan hem geleende geldbedragen niet terug kon betalen zolang hij zijn door justitie inbeslaggenomen geld nog niet had terug ontvangen, heeft aangever kennelijk achteraf spijt gekregen van zijn handelingen en heeft hij besloten om bij de politie aangifte tegen verdachte te doen om op die manier te proberen zijn geld terug te krijgen. Dit blijkt ook uit de verklaring die aangever heeft afgelegd bij de rechter-commissaris. Daar heeft aangever verklaard dat hij géén aangifte zou hebben gedaan als de raadkamer van de rechtbank teruggave van het inbeslaggenomen geld aan verdachte had gelast.
De rechtbank acht de verklaringen van aangever – voor zover tot het bewijs gebezigd - betrouwbaar. Zij overweegt dat de verklaringen van aangever steun vinden in zowel de door aangever overgelegde bewijsstukken bij de eerste aangifte als in de tekstberichten en het relaas van verbalisanten omtrent de juistheid van de inhoud van de door hen uitgeluisterde spraakberichten van verdachte. Ten slotte heeft aangever zich eerst bij de aanvullende aangifte uitgelaten over zijn seksuele handelingen met verdachte en diens neven, voor welke handelingen aangever zich enorm schaamt. Aangever heeft derhalve bij het doen van de aangiften ook zichzelf belast. De rechtbank verwerpt het verweer.
Verweer oplichting
De raadsman heeft vrijspraak bepleit van de onder 1 tenlastegelegde oplichting(en), omdat:
- verdachte veel van de beweerdelijk jegens aangever gedane mededelingen ontkent te hebben gedaan en deze geen steun vinden in andere bewijsmiddelen;
- de verschillende mededelingen van verdachte aan aangever, indien al te bewijzen dat hij deze heeft gedaan en dat deze onwaarheden inhouden, in dat geval en gezien de tenlastegelegde periode van bijna anderhalf jaar, los van elkaar beoordeeld moeten worden en, gelet op het tijdsverloop tussen die mededelingen, telkens slechts uit een enkele leugen bestaan, zodat niet is voldaan aan de eis voor bewezenverklaring van het oplichtingsmiddel ‘samenweefsel van verdichtsels’;
- aangever door de beweerdelijk door verdachte gedane mededelingen niet werd ”bewogen” tot het uitlenen of de afgifte van geldbedragen aan verdachte, terwijl ook aangenomen moet worden dat aangever een eventueel onjuiste voorstelling van zaken had moeten doorzien en daarop niet blind mocht vertrouwen;
- ook overigens niet bewezen kan worden dat verdachte opzet had om zich door middel van de in artikel 326 van het Wetboek van Strafrecht genoemde oplichtingsmiddelen wederrechtelijk te bevoordelen. Immers, verdachte had (en heeft nog steeds) de bedoeling om de door hem van aangever geleende geldbedragen aan hem terug te betalen.
De rechtbank overweegt ter inleiding dat voor een veroordeling wegens oplichting onder meer is vereist dat sprake is van het bezigen van een of meer van de in artikel 326, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht specifiek aangeduide oplichtingsmiddelen: het aannemen van een valse naam of van een valse hoedanigheid, het gebruik van listige kunstgrepen of het gebruik van een samenweefsel van verdichtsels. Als belangrijk gemeenschappelijk kenmerk van de verschillende oplichtingsmiddelen kan worden genoemd dat de verdachte door een specifieke, voldoende ernstige vorm van bedrieglijk handelen, bij een ander een onjuiste voorstelling van zaken in het leven heeft wil roepen teneinde daarvan misbruik te kunnen maken.
Voor oplichting is blijkens dit artikel vereist dat iemand door een oplichtingsmiddel wordt "bewogen" tot de in die bepaling bedoelde handelingen. Van het in het bestanddeel "beweegt" tot uitdrukking gebrachte causaal verband is sprake als voldoende aannemelijk is dat het slachtoffer mede onder invloed van de door het desbetreffende oplichtingsmiddel in het leven geroepen onjuiste voorstelling van zaken is overgegaan tot de afgifte van enig goed, tot het verlenen van een dienst, tot het ter beschikking stellen van gegevens, tot het aangaan van een schuld of tot het teniet doen van een inschuld als bedoeld in artikel 326, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht.
Bij het gebruik van een samenweefsel van verdichtsels gaat het in de kern om gesproken en/of geschreven uitingen die bij een ander een op meer dan een enkele leugenachtige mededeling gebaseerde onjuiste voorstelling van zaken in het leven kunnen roepen. Van 'meer dan een enkele leugenachtige mededeling' kan niet slechts sprake zijn indien meerdere duidelijk van elkaar te scheiden leugens kunnen worden aangewezen, maar ook indien sprake is van één leugenachtige mededeling van voldoende gewicht, in combinatie met andere aan de verdachte toe te rekenen omstandigheden die tot misleiding van het beoogde slachtoffer kunnen leiden, zoals het misbruik van een tussen de verdachte en het beoogde slachtoffer bestaande vertrouwensrelatie.
De rechtbank is van oordeel dat de tenlastegelegde mededelingen van verdachte aan aangever - indien deze al een onjuiste voorstelling van zaken inhielden - gelet op de duur van de tenlastegelegde periode, niet als een opeenstapeling van mededelingen moet worden beoordeeld, maar dat per mededeling beoordeeld moet worden of voldoende wettig en overtuigend bewijs voor oplichting als hiervoor omschreven aanwezig is.
In dit geval kan op grond van het voorhanden bewijs in de kern slechts worden vastgesteld dat verdachte, om verschillende redenen, telkens een of meer geldbedragen ter leen heeft gevraagd aan aangever omdat hij krap bij kas zat wegens de inbeslagname van zijn geld. Aldus is geen sprake van een samenweefsel van verdichtsels. Evenmin is sprake van de andere tenlastegelegde oplichtingshandelingen, nu de rechtbank daarvoor in het dossier geen bewijsmiddelen heeft gevonden.
Naar het oordeel van de rechtbank bevat het dossier onvoldoende redengevende feiten om te komen tot het bewijs dat aangever telkens is bewogen tot de afgifte van geldbedragen door een onjuiste voorstelling van zaken, zodat verdachte van feit 1 moet worden vrijgesproken.
Verweer afdreiging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit van de onder 2 tenlastegelegde afdreiging(en), omdat verdachte niet het opzet had om zich via ‘chantage’ van aangever (door de bedreiging om aangevers’ werkgeefster valselijk en publiekelijk te vertellen dat aangever aids zou hebben) wederrechtelijk te bevoordelen. De tenlastegelegde uitlating betrof slechts een impulsieve reactie van verdachte op de dreiging door aangever dat hij naar de politie zou gaan om aangifte tegen verdachte te doen.
De rechtbank overweegt dat aangever heeft verklaard dat hij in maart/april 2016 is gediagnosticeerd met Hepatitus B en HIV+ (p.147 pv-I). Verdachte wist hiervan en hij zou, als hem dit overkomt, dit voor derden geheim houden (pgs. 485-486 pv-I). Daarom acht de rechtbank het volstrekt onaannemelijk dat de reactie van verdachte, die wist van dit ‘geheim’ van aangever, moet worden aangemerkt als een impulsieve reactie van verdachte op de uitlating van aangever dat hij bij de politie aangifte zou gaan doen. De rechtbank acht dan ook wettig en overtuigend bewezen dat verdachte welbewust aangever ermee heeft gedreigd dit ’geheim’ aan diens werkgeefster te vertellen en dit geheim publiekelijk bekend te maken om aangever ertoe te bewegen opnieuw (een) geldbedrag(en) aan hem te verstrekken teneinde zich wederrechtelijk te bevoordelen. De rechtbank verwerpt dan ook het verweer.
Ten aanzien van de feiten 3 en 4 ( [benadeelde partij 2] )
De vaststelling van de feiten en omstandigheden
De rechtbank gaat bij de beoordeling van het bewijs van de feiten 3 en 4 uit van de volgende uit de bewijsmiddelen in het dossier genoemde feiten en omstandigheden.
Op 18 juni 2014 doet [benadeelde partij 2] (hierna ook: aangever) bij de politie aangifte tegen verdachte wegens gijzeling/ontvoering, gepleegd te Sas van Gent, in de gemeente Terneuzen. De aangifte heeft onder meer -kortgezegd- betrekking op een door aangever aan verdachte geleend geldbedrag ten behoeve van een operatie van diens zusje en het op verzoek van verdachte doen van een valse aangifte bij de politie in Gent (België).
Ook doet aangever melding van meerdere reparaties door verdachte van zijn lekke autobanden en hoe hij door verdachte is gedwongen om daarvoor hoge bedragen aan verdachte te betalen. Aangever verklaart: “Op 1 april 2014 ben ik in mijn koopwoning aan de [woonadres aangever] gaan wonen. Tegenover mijn huis ligt een garage [naam garage] . De uitbater ken ik als [naam uitbater] . [14] Toen ik op een dag naar mijn werk wilde zag ik dat er een band van mijn auto leeg stond. Ik ben naar mijn overbuurman gegaan. [naam uitbater] kon de band direct vervangen, voor 350 euro per band. Volgens [naam uitbater] moest ik twee banden vervangen, dus in totaal heb ik 700 euro betaald. De banden moesten cash betaald worden. De volgende dag kwam [naam uitbater] bij mij aan de deur. Hij zei dat hij met zijn broer had gebeld en dat er nog 150 euro voor de banden betaald moest worden. Ik heb [naam uitbater] die 150 euro betaald.
Twee dagen later waren er twee banden lek aan voorzijde. Ik zag nergens een gat, snede of andere schade aan de banden. Ik ben weer naar [naam uitbater] gegaan en heb gevraagd hoe het kon dat ze weer lek waren. [naam uitbater] zei: ‘Je moet ook oppassen met parkeren, niet te dicht tegen het trottoir.’ Ik heb met [naam uitbater] afgesproken dat er weer twee banden vervangen zouden worden. Ik heb hier ongeveer 700 euro in contanten betaald aan [naam uitbater] . De dag na het betalen, hoorde ik [naam uitbater] roepen. Hij zei dat hij weer met zijn broer had gebeld, en ik moest weer 200 tot 300 euro bij betalen. Ik heb [naam uitbater] het geld contant betaald. Ik vroeg [naam uitbater] weer om een bon, maar die kreeg ik niet. Hij zei: ‘Ik stop de factuur bij u in de bus. Ik heb nooit een factuur ontvangen.’ [15]
Omstreeks 17 mei 2014, zag ik dat er drie banden plat waren. Weer zag ik geen snede of gat in een van de banden. Ik ging weer naar [naam uitbater] . Hij zei: ‘Ik zal u nu speciale banden geven van goede kwaliteit.’ Deze banden waren een stuk duurder, 650 euro per stuk. [naam uitbater] heeft toen vier banden van 650 euro per stuk onder mijn auto gelegd, totaal 2600 euro. Ik moest ook nog 150 tot 200 euro betalen voor de montage van de banden. Ik kon dit bedrag niet in één keer betalen. [naam uitbater] riep mij en zei: ‘Kom even, ik moet je spreken.’ Toen ik net in de garage stond zag ik dat [naam uitbater] op een knop drukte en dat het rolluik achter mij dicht ging. Ik zei tegen [naam uitbater] dat ik graag wilde dat de rolluiken omhoog gingen. Ik hoorde dat [naam uitbater] zei: ‘Die rolluiken gaan naar boven als er getekend is.’ Er was geen andere deur waardoor ik naar buiten kon. Ik voelde me gevangen, bang, wist niet wat er ging gebeuren.
[naam uitbater] zei: ‘Ga maar zitten.’ Hij legde een papier voor mij op tafel. Hij zei: ‘Je moet dit nog betalen’ en hij wees naar het papier. Het was een bedrag van 1.500 of 1.000 euro. Ik zei: ‘Maar ik heb toch betaald?’ Hij zei: ‘Mijn broer heeft het uitgerekend en je moet bijbetalen, morgenavond moet je dat betaald hebben.’ Hij wees naar het papier en zei: ‘Hier tekenen.’ Omdat ik geen kant op kon en bang was van [naam uitbater] heb ik mijn handtekening onder de brief gezet. Toen het papier ondertekend was, zag ik [naam uitbater] op de knop drukken, het rolluik omhoog gaan en ik kon naar buiten. Ik betaalde [naam uitbater] de volgende dag het nog openstaande bedrag. In totaal had ik binnen twee dagen een bedrag van zo ongeveer 2.800 euro in contanten betaald.
Wel kreeg ik van [naam uitbater] een briefje waarop stond geschreven dat ik een jaar garantie kreeg op de banden. Een dag na het betalen zei [naam uitbater] : ‘Ik heb naar mijn broer gebeld, maar omdat de banden zo duur zijn, geldt de garantie niet op deze banden.’
Op 2 juni 2014 zag ik dat ik weer een lekke band had aan voorzijde. [naam uitbater] heeft weer twee banden vervangen, voor 650 euro per band en montagekosten van ongeveer 200 euro. Toen de banden vernieuwd waren kwam de medewerker uit de garage en zei: ‘Auto klaar’. Omdat ik de auto nodig had voor vervoer naar mijn werk ging ik naar de garage. Ik zag [naam uitbater] in de garage staan. Toen ik binnen was zag ik dat [naam uitbater] de afstandsbediening in zijn hand had, op de knop drukte en dat het rolluik weer achter me dicht ging. Weer had ik het gevoel dat ik gevangen zat. Ik zei tegen [naam uitbater] dat ik graag wilde dat het rolluik omhoog ging. Ik hoorde dat [naam uitbater] zei dat dit zo afgehandeld was. Ik kon weer geen kant op, ik was bang. [16]
Ik vroeg aan [naam uitbater] hoe het zat met die garantie. [naam uitbater] zei: ‘Nee op deze banden zijn te duur, hierop zit geen garantie. Je moet gewoon betalen.’ Ik zei dat ik niet genoeg bij me had en dat ik een voorschot zou betalen. Ik zag dat [naam uitbater] op een brief schreef wat ik nog moest betalen. Ik zag dat hij het papier op tafel in de garage legde. Hij zei: ‘Hier tekenen.’ Ik tekende het papier omdat ik me weer opgesloten voelde en bang was voor wat [naam uitbater] zou gaan doen met me. Ik had het benauwd en begon te zweten. Ik deed wat [naam uitbater] me opdroeg en ondertekende het papier. Net als de vorige keer, zag ik [naam uitbater] op de afstandsbediening drukken en zag ik de rolluiken omhoog gaan.
Ik had er ondertussen genoeg van en parkeerde mijn auto in een afgelegen deel van Zelzate. Die afstand van Zelzate naar huis liep ik. Dit heb ik een week volgehouden. Ik was constant bang van [naam uitbater] , bang om weer opgesloten te raken, bang om weer dingen te moeten opschrijven en bang dat ik nog meer geld aan hem moest geven. Na deze week ben ik terug gegaan naar mijn familie in België omdat ik genoeg had van alles.
Omstreeks 9 juni 2014 riep [naam uitbater] mij. Ik had net mijn huis te koop gezet omdat ik weg wilde. Ik was het gedoe met [naam uitbater] beu en was altijd bang. Ik liep de garage binnen. Ik zag dat [naam uitbater] de afstandsbediening in zijn hand had. Ik zag het rolluik weer achter me dicht gaan en werd bang. Ik zag dat [naam uitbater] een papier in zijn hand had waarop stond dat ik nog 2.750 euro aan hem moest betalen. [naam uitbater] zei: ‘Mijn broer zei dat je nog niet genoeg hebt betaald voor de banden. Je moet nog 2.750 euro betalen.’ Ik zag dat aan de bovenzijde van de brief een logo stond van Advocatenkantoor [naam kantoor] in Hulst. In de brief zag ik staan dat als ik niet zou betalen, het huis dat ik nu te koop had gezet door hen in beslag genomen zou worden. Ik zou dan ook voor de kosten van de advocaat opdraaien Dit bedrag moest uiterlijk op 13 juni 2014 betaald worden. Ik heb niets meer van mezelf laten horen.
Ik heb het bedrag niet betaald en ben nu bang dat er beslag wordt gelegd op mijn huis wat te koop staat tegenover de garage. Op 14 juni 2014 had ik een bericht op mijn voicemail. Een dame hoorde ik zeggen dat een klant interesse had in mijn woning en dat ik op 16 juni 2014 om 09:30 bij mijn huis moest zijn voor een bezichtiging. Toen ik op 16 juni 2014 in de richting mijn huis zag ik dat [naam uitbater] in de struiken stond. Hij zei: ‘Ik was het die gebeld heeft. Loop even mee naar de garage.’ Toen ik in de garage stond zag ik dat [naam uitbater] de afstandsbediening van het rolluik pakte en het rolluik achter mij liet zakken. Ik kreeg het weer benauwd, voelde mijn hart bonken, begon te zweten, en voelde angst weer. [naam uitbater] zei: Je bent me nog geld schuldig. Hij pakte een schrijfblok. [17]
[naam uitbater] zei: ‘Schrijf maar op het papier dat je woensdag 18 juni 2014 om 12:00 uur 3.500 euro betaalt aan mij.’ Ik hoorde dat [naam uitbater] woord voor woord zei wat ik op moest schrijven. Ik schreef op het papier: ‘Ik dien 18 juni 2014 om 12:00 uur een bedrag van 3.500 euro te betalen. Anders inbeslagname woning’, daaronder schreef ik: ‘voor akkoord’ en ik moest dit tekenen. Op een ander papier moest ik schrijven: ‘Betaal ik niet op woensdag 18 juni 2014 om 12:00 uur, wordt het bedrag verhoogd tot 5.500 euro. Anders beslagname woning.’ Daaronder schreef ik: ‘voor akkoord’. Ten slotte ondertekende ik ook deze brief.
Ik had mijn telefoon in mijn hand en ik zag dat [naam uitbater] de telefoon uit mijn hand pakte. Ik vroeg of ik mijn telefoon terug kreeg. Ik hoorde [naam uitbater] zeggen dat ik de telefoon terug zou krijgen voordat ik zou vertrekken. Ik zag dat hij de achterkant van mijn telefoon losmaakte en even later weer dicht deed. Ik kwam er later achter dat mijn simkaart eruit was gehaald.” [18]
Als getuige bij de rechter-commissaris heeft aangever desgevraagd verklaard: “Ik heb in totaal meer dan tien lekke banden gehad. Ik ben zeker zeven à acht keer naar zijn garage gegaan. Ik moest contant betalen anders kwam ik niet buiten met mijn auto. De poort ging steeds dicht als ik binnen was en als ik betaald had dan ging hij weer open.” [19]
Verdachte ontkent de feiten. Hij heeft verklaard dat aangever een valse aangifte tegen hem heeft gedaan en valse verklaringen over hem heeft afgelegd. Hij heeft slechts twee keer autobanden van aangever vervangen, waarvoor hij aangever telkens 99 euro in rekening heeft gebracht, te weten 25 euro per “occasie”-band, inclusief montage 99 euro.
Verdachte stelt dat hij aan aangever 2.500 euro heeft geleend. Omdat verdachte wilde dat daarvan schriftelijk bewijs moest komen, kwam aangever met het idee, dat het dan maar schriftelijk verantwoord moest worden als een schuld voor banden. [20]
Verweren, strekkende tot bewijsuitsluiting en tot vrijspraak
Verweer bewijsuitsluiting Belgische stukken
De officier van justitie heeft voorafgaand aan de zitting een aantal stukken in het geding gebracht die betrekking hebben op de veroordeling van verdachte door de correctionele rechtbank Oost-Vlaanderen, afdeling Gent, d.d. 9 maart 2016 wegens –kortgezegd- belaging van aangever, het laten doen van een valse aangifte door aangever en het door aangever laten geloven dat hij 3.500 euro schuld heeft aan verdachte en zijn echtgenote. Daarbij is gevoegd een kopie van het rapport van psychiater Van de Velde te Gent d.d. 20 september 2014, die een oordeel heeft gegeven over de psychische gesteldheid van aangever.
De raadsman heeft aangevoerd dat deze stukken - en vooral het rapport van de psychiater over de psychische gesteldheid van aangever - voor het bewijs buiten beschouwing moeten blijven. Hij acht de handelwijze van de officier van justitie in strijd met een behoorlijke procesorde, omdat de officier van justitie deze informatie over aangever pas in het geding gebracht ná diens verhoor bij de rechter-commissaris op 12 juni 2017 en die stukken pas enkele dagen vóór deze zitting aan zijn kantoor heeft verzonden. De verdediging had tijdens het verhoor van aangever bij de rechter-commissaris al de beschikking over deze stukken moeten hebben. Nu dat niet het geval is, is verdachte in zijn verdediging geschaad.
De officier van justitie heeft op dit verweer van de raadsman gereageerd dat hij tijdens het verhoor van aangever bij de rechter-commissaris (dat op verzoek van de verdediging heeft plaatsgevonden en waarbij hij, evenals de raadsman, aanwezig waren), naar aanleiding van de antwoorden van aangever, zich heeft verbaasd over de mate van intelligentie van aangever en daarom aan hem heeft gevraagd of hij daarover wel eens was getest. Volgens de officier van justitie reageerde de raadsman daarop dat dit niet aan de orde was en dat de verklaringen van aangever, zoals door hem afgelegd, in het proces-verbaal van verhoor vastgelegd konden worden. De officier van justitie verklaart dat hij na afloop van het verhoor van aangever in de parkeergarage in gesprek kwam met de raadsvrouw van aangever. Bij die gelegenheid verklaarde de raadsvrouw over de afloop van de strafzaak tegen verdachte en diens vrouw in België, waarbij aangever als slachtoffer was betrokken, en dat de Belgische rechter in die procedure ten laste van verdachten een schadevergoeding aan aangever had toegekend. De officier van justitie wist op dat moment nog niet van die strafzaak. De raadsvrouw heeft vervolgens nog enige gegevens over die zaak aan de officier van justitie verstrekt. Omdat de raadsvrouw haar eigen stukken over die zaak niet aan anderen mocht overleggen, heeft de officier van justitie die informatie opgevraagd bij de Procureur des Konings, om deze op een formele wijze in dit strafgeding te kunnen brengen. Zodra hij deze stukken had ontvangen heeft hij deze via e-mail gestuurd aan de raadsman.
De rechtbank is van oordeel dat uit de toelichting van de officier van justitie ter zitting genoegzaam is komen vast te staan dat hij voorafgaand aan het verhoor van aangever bij de rechter-commissaris op 12 juni 2017 geen kennis droeg van het veroordelend vonnis tegen verdachte van de correctionele rechtbank Oost-Vlaanderen, afdeling Gent, en de daarbij in het geding gebrachte informatie over aangever. Weliswaar droeg de officier van justitie op diezelfde dag, na het verhoor, kennis van het feit dat in die Belgische procedure een rapportage over de psychische gesteldheid van aangever was ingebracht, maar hij had nog niet de beschikking over die rapportage. Uit de stukken die de officier van justitie in het geding heeft gebracht blijkt dat hij deze stukken in kopie aan de verdediging heeft verstrekt, zodra hij deze van de Procureur des Konings had ontvangen. Naar het oordeel van de rechtbank kan uit deze gebleken gang van zaken niet worden gezegd dat de officier van justitie heeft gehandeld in strijd met algemene beginselen van behoorlijk procesrecht.
Het verweer wordt verworpen.
Verweer oplichting
De raadsman heeft vrijspraak bepleit van de onder 3 tenlastegelegde oplichting(en), omdat:
- verdachte ontkent dat hij aan aangever om geld heeft gevraagd voor zijn zieke zusje en daarbij een foto van haar heeft laten zien en er geen steunbewijs is voor dit onderdeel van het tenlastegelegde;
- indien al te bewijzen is dat verdachte deze mededeling heeft gedaan en dat deze niet waar is, deze slechts uit één enkele leugen bestaat, zodat niet is voldaan aan de eis voor bewezenverklaring van het oplichtingsmiddel ‘samenweefsel van verdichtsels’;
- niet kan worden bewezen dat de verkoop van de autobanden aan aangever door middel van één van de in artikel 326 van het Wetboek van Strafrecht genoemde oplichtingsmiddelen is bewerkstelligd. Deze transacties geschiedden telkens op vrijwillige basis, het betreffen louter civiele kwesties.
De rechtbank heeft uit het onderzoek ter terechtzitting niet op grond van wettige bewijsmiddelen de overtuiging bekomen dat aangever door verdachte door middel van één van de in artikel 326 van het Wetboek van Strafrecht genoemde oplichtingsmiddelen is “bewogen” tot de afgifte van geldbedragen.
Voor wat betreft de eisen die aan een veroordeling wegens oplichting worden gesteld, verwijst de rechtbank naar hetgeen zij hiervoor ter inleiding op het verweer oplichting feit 1 heeft overwogen. Gelet daarop, overweegt de rechtbank over het bewijs van het onder 3 tenlastegelegde feit als volgt.
Zo al de verklaring van verdachte over diens zieke zusje onwaar is, betreft dit slechts één enkele leugen. Het daarbij tonen van een foto van het zusje moet als onderdeel van die vermeende onwaarheid worden beschouwd. Aldus is niet voldaan aan de eis voor bewezenverklaring van het oplichtingsmiddel ‘samenweefsel van verdichtsels’. Evenmin is bewijs voorhanden van de andere tenlastegelegde oplichtingsmiddelen.
De aankopen van de autobanden door aangever moeten worden gezien als civiele overeenkomsten tussen verdachte en aangever. De banden zijn immers telkens door verdachte geleverd en telkens door aangever betaald. Het in rekening brengen van exorbitant hoge bedragen voor banden is onvoldoende om als zelfstandig element te kwalificeren tot oplichting in de zin van artikel 326 van het Wetboek van Strafrecht.
Uit het voorgaande volgt dat er geen wettig en overtuigend bewijs is voor hetgeen verdachte onder feit 3 tenlastegelegd is, zodat verdachte daarvan zal worden vrijgesproken.
Verweer afpersing
De raadsman heeft vrijspraak bepleit van de onder 4 primair tenlastegelegde afpersing en de onder 4 subsidiair tenlastegelegde dwang, omdat verdachte ontkent dat hij op enigerlei wijze geweld tegen aangever heeft gebruikt dan wel aangever heeft bedreigd met geweld dan wel aangever heeft gedwongen tot het opstellen en ondertekenen van schuldbekentenissen teneinde (via leningen) geldbedragen van aangever te verkrijgen. Hij stelt daartoe dat aangever alleen staat in zijn verklaringen over dit feit, terwijl verdachte daartegenover stelt dat aangever geld van verdachte had geleend, welk geldbedrag verdachte van aangever terug wilde hebben. De rolluiken van de garage van verdachte gingen altijd automatisch dicht.
De rechtbank is van oordeel dat de tenlastegelegde feitelijkheden “het in de garage vragen van aangever en daarna de rolluiken met een afstandsbediening dicht doen, zodat aangever deze gesloten ruimte niet kon verlaten, en/of aangever toevoegen dat de rolluiken pas weer naar boven zouden gaan als hij een schuldbekentenis, althans een document, had ondertekend, en/of de telefoon van aangever afpakken”, met het doel om geld van aangever te verkrijgen, niet vallen onder het begrip “geweld” of “bedreiging met geweld” in de zin van artikel 317 van het Wetboek van Strafrecht. Verdachte zal daarom van het onder 4 primair tenlastegelegde worden vrijgesproken.
De genoemde feitelijkheden leveren naar het oordeel van de rechtbank wel “dwang” op als bedoeld in artikel 284 Wetboek van Strafrecht, zoals onder 4 subsidiair tenlastegelegd is.
De rechtbank is van oordeel dat de feitelijkheden van zodanige aard zijn dat zij in de gegeven omstandigheden leidden tot een zodanige psychische druk dat aangever hieraan geen weerstand heeft kunnen bieden.
De vraag die vervolgens ter beantwoording voorligt is in hoeverre verdachte respectievelijk aangever betrouwbaar zijn in hun daarover afgelegde verklaringen, te weten:
- volgens verdachte en de raadsman: het scenario dat verdachte geld van aangever tegoed had wegens een door hem aan aangever verstrekte lening, en
- volgens aangever: het scenario dat hij steeds (meer) geld moest betalen voor de door hem van verdachte gekochte autobanden.
De rechtbank overweegt dat de verklaringen van zowel verdachte als aangever met de nodige behoedzaamheid beoordeeld moeten worden. Verdachte zou immers wegens de jegens hem gerezen verdenkingen reden kunnen hebben onwaarheid te verklaren, terwijl aangever –wellicht mede vanwege diens gediagnosticeerde zwakbegaafdheid- zijn belastende verklaringen jegens verdachte aangedikt kan hebben.
Hieronder zal de rechtbank (met paginanummers uit het betreffende dossier van politie, pv-II) haar bevindingen daarover geven.
Tijdens de doorzoeking in de woning van verdachte op 10 maart 2015 (p. 176) is een document aangetroffen met handgeschreven teksten in twee verschillende handschriften:
- de tekst van handschrift 1 vermeldt onder meer:
“OP 3.6.2014 23U BFL 810
[benadeelde partij 2]
[adres 2]
VOOR BANDEN TOTAL PRIJS
OP 11.6.2014 BETALEN 2.500 EURO”
- de tekst van handschrift 2 vermeldt onder meer:

tweeduizendvijfhonderd euro”.
Het geschrift is voorzien van drie (dezelfde) handtekeningen, zowel achter en onder het uitgeschreven bedrag als onder de naam [benadeelde partij 2] . [21]
- Een kopie van dit geschrift is getoond aan aangever en aan verdachte. Op 31 maart 2015 verklaart aangever dat dit één van de papieren is die hij heeft ondertekend, dat dit over banden gaat (p. 58, 6e en 7e alinea), dat hij heeft opgeschreven “tweeduizendvijfhonderd euro” en dat [verdachte] de rest heeft geschreven (p. 62, laatste alinea en p. 63, eerste alinea).
- Verbalisant [verbalisant 3] verklaart dat verdachte bij het tonen van dit document heeft verklaard: “Dit is niet van de garage. Ik heb hem geld geleend. Dit gaat niet over banden.” (p. 201, één na laatste alinea).
Bij het proces-verbaal van verhoor van benadeelde van 31 maart 2015 zijn twee handgeschreven documenten gevoegd (p. 61) die betrekking hebben op de verklaring van aangever over de garantie op de door hem aangeschafte banden. Deze twee documenten, beide voorzien van twee handtekeningen, vermelden het volgende:
- Document 1:
OP 27.5.2014
VOOR 4 BANDEN 1 [naam klant]
VOLDAAN OK
OP 27.5.2014
(handtekening) (handtekening)
SALDO VOLDAAN OP 27/5/2014
650 EURO OK
(handtekening) (handtekening)
- Document 2:
FACTUR OP 25.5.2014
VOOR 2 BANDEN 1 JAAR [naam klant]
[naam garage]
BFL 810
(handtekening) (handtekening).
In zijn aangifte heeft aangever verklaard dat hij op 1 mei 2014 in opdracht van verdachte, bij de politie in Gent (België) een valse aangifte heeft gedaan van een overval in een auto onder bedreiging van een vuurwapen, waarvan hij het slachtoffer zou zijn geworden en dat hij op 4 mei 2014 tegenover de politie van Gent heeft erkend dat hij bij het doen van die aangifte onwaarheid heeft gesproken (p. 52, 2e t/m 5e alinea).
- In het via rechtshulpverzoek verkregen proces-verbaal van verhoor van aangever d.d. 4 mei 2014 van de politie Gent heeft aangever verklaard dat hij een valse aangifte heeft gedaan en dat hij door zijn overbuur, de uitbater van de [naam garage] welke is gelegen recht tegenover zijn woning, onder druk werd gezet om deze aangifte te doen (p. 111).
Op 24 juni 2014 verklaart aangever hij dat hij vaak lastig wordt gevallen via zijn telefoon, onder meer op 17, 18, 19 en 21 juni 2014. Er wordt ingebeld door het nummer [telefoonnummer 2] . Aangever weet zeker dat het [naam uitbater] is, omdat hij een sms stuurde met de tekst: ‘Bel me op dit nummer.’ Hij verklaart: Op 22 juni 2014 omstreeks 16:08 uur heb ik weer een sms ontvangen van [naam uitbater] met de volgende tekst: “U moet niet denken dat u mijn geld, uw schuld niet moet geven. Dit geld kost uw huis. U was niet correct en liegt veel. Wij zien mekaar daarvoor. Uw huis wordt de mijne. Beter voor u dat u belt.” Voor dit sms je is het eerder genoemde nummer gebruikt: [telefoonnummer 2] . Op 22 juni 2014, is er een bericht achtergelaten op mijn voicemail. Ik hoorde het volgende: “Ja, [benadeelde partij 2] hallo, met meneer [verdachte] hier. Jij doe zo moeilijk voor uw eigen geld voor uw eigen schuld. Jij wil niet betalen. Je kan aan alle kanten liegen. Geen probleem, maar als ik die keer ik zie u, jij moet betalen. Jij moet 5.500 euro, uw schuld betalen. 5.500 Euro, jij hebt schuld bij mij. Maar tot jij niet betalen, jij kunt u huis vergeten. Dit staat allemaal op papier. Jij hebt papieren geschreven. Ik zal die huis nu openmaken en wonen hier. Omdat jij geld hebt meegepakt. Of anders probleem krijgen met uw huis. Jij bent schuld bij mij. Beter betalen. Ok. Ik heb u een kans gegeven, beter betalen.” (p. 55, laatste twee alinea’s en p. 56, 1e en 2e alinea).
- Bij het uitlezen van de geheugeninhoud van de SIM-kaart van de telefoon van aangever is gebleken dat er op 17, 18, 19, 21 en 22 juni 2014 is ingebeld door het nummer [telefoonnummer 2] (gespreknummers 2, 6, 10, 25 en 26) met op 17 juni 2014 de tekst: “Bel me op dit nr”, op 21 juni 2014 de tekst: “Bel me op dit nr dringed” en op 22 juni 2014 de tekst: “U moet niet denken dat u mijn geld, uw schuld niet moet geven. Dit geld kost uw huis. U was niet correct en liegt veel, wij zien mekaar daarvoor. Uw huis word de mijne. Beter voor u dat u belt.” (p 72 en 74, met bijlage Phone Examination Report Samsung GSM, p. 77, 78 en 80).
Op 22 juli 2015 verklaart aangever dat hij de bedragen die hij aan verdachte moest betalen steeds van zijn bankrekening in België moest halen en dat hij, toen hij onvoldoende geld had, ook nog eens 1.600 euro van zijn broer heeft geleend. Hij heeft daartoe kopieën van bankafschriften van zijn eigen bankrekening overgelegd (waarop hij met een sterretje * heeft aangegeven welke bedragen betrekking hebben op opnames ter betaling aan verdachte) en een bankafschrift van de bankrekening van zijn broer (p. 62 en p. 63, 6e alinea).
- Op de afschriften van de Postbankrekening ten name van [benadeelde partij 2] , zijn met een sterretje * op onderstaande data de volgende geldopnames in euro’s aangekruist:
4 april: 600; 7 april: 400; 8 april: 500 en een overschrijving van 500; 30 april: 600; 2 mei: 600; 5 mei: 250; 13 mei: 300; 15 mei: 250; 19 mei: 400; 26 mei: 400, 800, 400 en 300; 27 mei: 600 en 100; 2 juni: 600, 1.000, 100, 150 en 100; 3 juni: 400, 400 en 1.000 en 13 juni: 900.
- Als credit saldi op die rekening staan op onderstaande data in de tenlastegelegde periode de volgende bedragen in euro’s: op 19 mei: 4.258,16 en op 13 juni: 6.980,35.
- Op de afschriften van de Record bank ten name van [benadeelde partij 2] zijn op 2 en 4 juni 2014 bedragen van respectievelijk 600 euro en 1.000 euro omcirkeld. [22]
Op grond van het voorgaande stelt de rechtbank vast:
- dat verdachte, behalve het eerstgenoemde document “voor banden total prijs 2.500 euro”, geen enkel bewijsstuk heeft kunnen overleggen over het bestaan van een door hem verstrekt geldbedrag aan aangever, terwijl aangever, gelet op de saldi van zijn bankrekening, geen reden had om geld van verdachte te lenen, en
- dat de verklaringen van aangever steun vinden in de bevindingen van de politie en de door hem overgelegde stukken.
De rechtbank is daarom van oordeel dat de verklaring van de verdachte dat hij 2.500 euro aan aangever heeft geleend kennelijk leugenachtig is, bedoeld om de waarheid te bemantelen dat hij aangever wederrechtelijk heeft gedwongen tot het opstellen en ondertekenen van schuldbekentenissen.
De rechtbank acht dan ook feit 4 subsidiair wettig en overtuigend bewezen op grond van de inhoud van de verklaringen van aangever, ondersteund door het in de woning van verdachte aangetroffen briefje VOOR BANDEN TOTAL PRIJS OP 11.6.2014 BETALEN 2.500 EURO en de bankgegevens van aangever.
Ten aanzien van feit 5
De vaststelling van de feiten en omstandigheden
De rechtbank gaat bij de beoordeling van het bewijs van feit 5 uit van de volgende uit de bewijsmiddelen in het dossier genoemde feiten en omstandigheden.
Op 10 maart 2015 wordt binnengetreden in de woning van verdachte aan de [woonadres verdachte] . Tijdens de daarop volgende doorzoeking worden drie hoeveelheden euro bankbiljetten aangetroffen, die bij hertelling geldbedragen betroffen van tweemaal honderdduizend euro en een eenmaal twintigduizend zevenhonderdvijftig euro, te weten:
- in de slaapkamer van verdachte, in een metalen kistje dat was vast getapet aan de onderzijde van het bed: twee bundels biljetten, elk omwikkeld met tape, van elk honderdduizend euro, in 46 biljetten van 50 euro, 36 biljetten van 100 euro, 23 biljetten van 200 euro en 179 biljetten van 500 euro;
- in een slaapkamer van de kinderen, in een kast, een etui met een geldbedrag van
twintigduizend zevenhonderdvijftig euro, in 91 biljetten van 50 euro, 12 biljetten van 100 euro, 5 biljetten van 200 euro en 28 biljetten van 500 euro [23] .
Verdachte heeft verklaard dat hij genoemde geldbedragen op 10 maart 2015 in zijn woning aanwezig had. [24]
De vrouw van verdachte, [naam vrouw verdachte] heeft dat bevestigd. Zij wist ook waar het geld werd bewaard. [25]
Bewijsverweer
De raadsman heeft bepleit dat het dossier onvoldoende aanknopingspunten biedt om aan te tonen dat er sprake is geweest van witwassen. Niet gesteld kan worden dat de verklaringen van verdachte niet mogelijk of niet waar kunnen zijn. Dat er verschillen zijn vast te stellen tussen de verklaringen van verdachte en diens echtgenote over de herkomst van de gelden is geen grond voor het oordeel dat die verklaringen als ongeloofwaardig moeten worden aangemerkt. De verschillen zijn ontstaan omdat zij in één keer uit hun hoofd alles moesten verklaren. Ook het nader onderzoek van het Openbaar Ministerie toont niet aan dat het geld niet uit de door verdachte genoemde legale bron afkomstig kan zijn. Ten slotte is het in de cultuur van verdachte niet ongebruikelijk om transacties in contanten te doen en (grote) contante geldbedragen in huis te bewaren. Ter onderbouwing van zijn betoog heeft de raadsman een aantal documenten overgelegd waaruit de legale bron van herkomst van de aangetroffen geldbedragen zouden moeten blijken.
De rechtbank overweegt als volgt.
Bij de beoordeling of kan worden bewezen dat verdachte de aangetroffen geldbedragen heeft witgewassen dient als uitgangspunt te worden genomen dat er, behoudens de geldbedragen die [benadeelde partij 2] uit het onder 2 te bewijzen feit aan verdachte heeft betaald, geen direct bewijs voor brondelicten aanwezig is. In dat geval dient het volgende beoordelingskader te worden gehanteerd:
Allereerst zal moeten worden vastgesteld of de aangedragen feiten en omstandigheden van dien aard zijn dat zonder meer sprake is van een vermoeden van witwassen.
Indien daarvan sprake is, mag van de verdachte worden verlangd dat hij een verklaring geeft voor de herkomst van het geld of de goederen. Een dergelijke verklaring dient concreet, min of meer verifieerbaar en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijk te zijn.
Zodra het door de verdachte geboden tegenwicht daartoe aanleiding geeft, ligt het vervolgens op de weg van het openbaar ministerie om nader onderzoek te doen naar de, uit de verklaringen van de verdachte blijkende, alternatieve herkomst van het geld en de goederen.
Uit de resultaten van een dergelijk onderzoek zal dienen te blijken dat met voldoende mate van zekerheid kan worden uitgesloten dat de geldbedragen en de goederen waarop de verdenking betrekking heeft, een legale herkomst hebben en dat derhalve een criminele herkomst als enige aanvaardbare verklaring kan gelden.
Bij de beantwoording van deze vragen betrekt de rechtbank de navolgende feiten en omstandigheden:
- Verdachte is in oktober 2012 vanuit België naar Nederland gekomen en woont sindsdien in Nederland (aan de [2 adressen] ), samen met zijn echtgenote en zijn vier kinderen, te weten: een tweeling, [namen vabn zijn kinderen] . [26] Bij de doorzoeking op 10 maart 2015 was nog een andere persoon in de woning van verdachte aanwezig, genaamd [naam kennis] , die volgens verdachte, als kennis van de familie, hulp was voor zijn kinderen en voor wie hij in de periode van november 2013 tot mei 2014 en vanaf augustus 2014 tot 10 maart 2015 het levensonderhoud en het verblijf betaalde. [27]
- Verdachte en zijn echtgenote hadden volgens gegevens van de Belgische Belastingdienst in het inkomstenjaar 2011, aanslagjaar 2012, uit werkloosheids- en ziekte-uitkeringen, een gezamenlijk belastbaar netto inkomen van 9.501,91 euro (p. 827-830 pv-II).
- Verder stelt verdachte dat hij in België verdiensten had als muzikant en uit autohandel en dat hij uit die verdiensten een bedrag van ongeveer 30.000 à 40.000 euro had gespaard (p. 224 pv-II). Hiervan heeft verdachte geen opgave gedaan bij de Belgische Belastingdienst en ook overigens geen bewijsstukken overgelegd waaruit de aannemelijkheid van die verdiensten blijkt.
- Verdachte behaalde volgens zijn eigen opgave bij de aanvraag om bijstand bij de gemeente Hulst sinds 7 april 2014 een netto winst uit zijn bedrijf van 100 euro per maand. Daarnaast ontving zijn echtgenote een zorgtoeslag van 137 euro per maand (p 263, 268 en 273 pv-II).
De rechtbank overweegt dat als ‘witwasfeit van algemene bekendheid’ geldt dat gezinnen die moeten leven van een uitkering met daarnaast een kleine netto winst uit eigen bedrijf hiervan net rond kunnen komen en dat deze inkomsten volstrekt ontoereikend zijn om, naast normale kosten voor levensonderhoud, grote investeringen te kunnen bekostigen en grote bedragen te kunnen sparen.
- Gelet op bovenstaande informatie omtrent de legale inkomsten is een kasopstelling gemaakt van het gezin [verdachte] in de periode oktober 2012 - 10 maart 2015 met een beginsaldo van 0.
Deze kasopstelling is gebaseerd op een analyse van contante ontvangsten en uitgaven (inclusief de contante noodzakelijke uitgaven voor voeding conform Nibud-normen), kasopnames en contante stortingen van/op de bankrekeningen van het gezin [verdachte] , alsmede ontvangen en verzonden money transfers (p. 677 pvII).
Op basis van deze gegevens luidt de kasopstelling (in euro’s):
Beginsaldo 0 vindplaats pv-II
+ kasopnames 146.325,69 p. 593 en 641-643
+ contante (legale) ontvangsten:
Verkoop chalet Hoek 24.500,00
Verkoop Ford Transit 3.750,00
Verkoop VW Passat CC 19.500,00
Verkoop bus 71-BB-LH
2.650,0050.400,00 p.593 en 693
+ Ontvangen money transfers 7.413,78 p.677, 1313-1315
-/- Eindsaldo contant geld 220.750,00
Beschikbaar voor uitgaven -16.610,53
-/- Contante stortingen 198.304,78 p. 593, 939-640
-/- Contante uitgaven 133.507,98 p. 677, 713-772
-/- Contante uitgaven voeding 12.012,71 p. 680-691
-/- Verzonden money transfers 10,088,00 p. 677,1313-1315
Verschil -370.524,00.
Vermoeden van witwassen
Gelet op bovengenoemde feiten en omstandigheden, de grote contante uitgaven tegenover de geringe inkomsten van het gezin in combinatie met het aantreffen van vele coupures van 500 euro is de rechtbank van oordeel dat er zonder meer sprake is van een vermoeden van witwassen. De coupures van 500 euro zijn op zichzelf al een sterke aanwijzing voor het feit dat het gaat om geld met een criminele herkomst. Het is immers een feit van algemene bekendheid dat dergelijke coupures vooral in het criminele circuit worden gebruikt.
Verklaring verdachte en onderzoek Openbaar Ministerie
Gelet op het vermoeden van witwassen en de daarbij in aanmerking genomen feiten en omstandigheden, mag van verdachte worden verlangd dat hij een verklaring geeft voor de herkomst van de geldbedragen die concreet, min of meer verifieerbaar en niet op voorhand als hoogst onwaarschijnlijk is aan te merken.
Verdachte heeft verklaard dat het tijdens de doorzoeking in zijn woning aangetroffen geldbedrag van 200.000 euro, in coupures van 500 euro, is samengesteld uit de volgende geldbedragen:
a. een geldbedrag van 90.000 euro uit de verkoop van de woning in Sluiskil. Hij verklaart daarover dat hij de aankoop van die woning heeft bekostigd met een geldbedrag van 110.000 euro, dat hij uit de erfenis van zijn opa heeft gekregen (p. 213 pv-II), dat dit op papier via de notaris is geregeld, te weten vier maal 14.800 euro (bestemd voor hem, zijn echtgenote, en zijn twee oudste kinderen), en nog een bedrag in contanten (volgens zijn echtgenote was dit een bedrag van 50.000 euro (p. 246 pv-II)). Het bedrag van 90.000 euro zou teruggegeven moeten worden aan zijn opa, maar dat is niet gebeurd. Hij mocht dat geld houden. Wel is nog schriftelijk vastgelegd dat hij dit geldbedrag heeft overhandigd aan zijn vader en dat die het aan zijn opa zou geven (p. 222 pv-II en document p. 235 pv-II).
De opbrengst van de verkoop van de woning is op de bankrekening van verdachte gestort en hij heeft dat geld via pinopnames van die rekening gehaald (p. 216 pv-II). Dat bedrag lag bij hem thuis (p. 213 pv-II).
b. een geldbedrag van 135.000 euro uit de verkoop van de woning in Macedonië (in Skopje, [adres 3] , welke woning hij van zijn moeder cadeau heeft gekregen, en welke woning hij heeft verkocht voor 135.000 euro (p. 213 pv-II). Hij stelt dat hij dit bedrag bij de advocaat van koper in contanten heeft ontvangen. Het zijn dezelfde bankbiljetten als die in zijn slaapkamer zijn aangetroffen (p. 226 pv-II). Ter terechtzitting heeft hij verklaard dat het huis niet op zijn naam staat, maar dat hij wel de eigenaar is, en dat de eigendom van onroerend goed in de regio waar hij vandaan komt niet geregistreerd hoeft te worden.
c. een geldbedrag van 20.750 euro uit de verkoop van zijn auto, een VW Passat CC. Hij heeft van zijn moeder 32.800 gekregen voor de aankoop van die auto en hij heeft deze auto verkocht voor 22.000 euro. Zijn moeder heeft hem dat geld, cash, bij hem thuis gegeven (p. 214 pv-II).
Al aangenomen dat het bedrag van 200.000 euro in coupures van 500 euro deels afkomstig is van de opbrengst van de verkoop van de woning in Macedonië ad 135.000 euro en deels ook uit de opbrengst van de verkoop van de woning in Sluiskil, welk laatstgenoemde bedrag verdachte via pintransacties in contanten zou hebben opgenomen, is niet aannemelijk dat dit laatstgenoemde bedrag ook alleen uit coupures van 500 euro bestond. Het is een feit van algemene bekendheid dat banken geen coupures van 500 euro uitgeven, laat staan dat zij deze coupures via een geldautomaat zouden verstrekken. Verder heeft verdachte verklaard dat hij het bedrag uit de verkoop van de woning in Sluiskil niet (fysiek) aan zijn opa heeft terugbetaald.
De verklaringen die verdachte heeft afgelegd over de schenkingen van zijn opa en het in Macedonië (in de regio waar hij vandaan komt) niet behoeven te registreren van eigendom van onroerend goed zijn naar het oordeel van de rechtbank ongeloofwaardig. De stukken die in de loop van de procedure over deze kwesties zijn geproduceerd bevatten verschillen, die niet als kennelijke misslagen gekwalificeerd kunnen worden, zoals het jaartal van de schenkingen van opa (eerst in het jaar 2011, daarna in het jaar 2012). De wijziging van het jaartal is met de hand verbeterd. Niet blijkt wie dit heeft gedaan, maar het is ongebruikelijk dat een notaris zoiets zou doen zonder daarvan een aparte aantekening (in de akte) te maken. Ook is er sprake van een onverklaarbare onduidelijkheid over het feit dat de handtekening van getuige [naam getuige] (from Belgium) staat op de koopovereenkomst betreffende de woning in Macedonië, die op 3 maart 2015 in Skopje is gesloten (p. 961 pv-II), omdat deze getuige op dat moment in een psychiatrische instelling in België verbleef (p. 958 pv-II). Verdachte heeft over deze onduidelijkheid verklaard dat [naam getuige] die dag via een digitale beeldverbinding getuige zou zijn geweest van de transactie en de contante betaling van de koopsom. Indien deze verklaring voor waarheid moet worden aangenomen, kan deze getuige op die dag de koopovereenkomst niet hebben ondertekend.
Verder is gebleken dat de in de koopovereenkomst genoemde koper van deze woning, [naam koper] die het bedrag van 135.000 euro ter plekke aan verdachte zou hebben betaald, tot september 2015 nog niet als eigenaar van de woning was geregistreerd in de registers van het kadaster in Macedonië. In de koopovereenkomst is het perceel waarop de woning is gebouwd omschreven met de kadastrale aanduiding “523 part 1”. Dit kadastrale nummer en de naam van verdachte, als verkoper van dat perceel, komen in die kadastrale gegevens al evenmin voor (p. 959 pv-II).
De opa van verdachte is door de Macedonische autoriteiten meerdere malen benaderd om als getuige in deze zaak te verklaren, maar hij heeft geen verklaring willen afleggen (pgs. 954-955 pv-II) zodat het niet mogelijk is geweest om via deze weg de verklaringen van verdachte en zijn echtgenote te verifiëren.
Resultaat nader onderzoek omtrent legale herkomst aangetroffen geldbedragen
Naar het oordeel van de rechtbank heeft het verrichte vervolgonderzoek (voor zover mogelijk) tot de conclusie geleid dat met voldoende mate van zekerheid een geheel legale herkomst van het geld kan worden uitgesloten.
Zelfs wanneer het aangetroffen geldbedrag van 220.750 euro in de kasopstelling als legale inkomsten zou worden aangemerkt, zouden verdachte en zijn echtgenote nog bijna 150.000 euro aan niet verifieerbare inkomsten hebben ontvangen.
Conclusie
Naar het oordeel van de rechtbank kan het niet anders zijn dan dat de aangetroffen geldbedragen (op zijn minst) gedeeltelijk van enig misdrijf afkomstig zijn.
Verdachte en zijn echtgenote genoten slechts een geringe uitkering, later ook huurtoeslag en zorgtoeslag, en geringe inkomsten uit het bedrijf van verdachte. Er is geen andere legale bron van inkomsten waarmee de aangetroffen hoeveelheid contant geld verklaard kan worden en de verklaring van verdachte voor de herkomst van het geld is niet aannemelijk geworden. Dat er sprake is van witwassen blijkt uit het feit dat verdachte het geldbedrag van 200.000 euro heeft omwikkeld met tape en in een metalen kistje, dat was vast getapet aan de onderzijde van een bed, had verstopt, en dat hij het geldbedrag van 20.750 euro, dat onder meer was samengesteld uit 28 coupures van 500 euro, had verstopt in een etui in een kast. Verdachte heeft tezamen met zijn echtgenote – zij wist immers van het bestaan van de geldbedragen af en zij wist waar de geldbedragen werden bewaard - door op deze wijze te handelen de werkelijke aard en herkomst van de geldbedragen willen verbergen en verhullen .
De rechtbank kan niet uitsluiten dat een (gering) deel van de aangetroffen 220.750 euro wel legaal vermogen betreft, afkomstig uit verkoop van de VW Passat. De rechtbank zal daarom bewezen verklaren dat de geldbedragen gedeeltelijk van misdrijf afkomstig zijn. Door aan het legale geld van misdrijf afkomstig geld toe te voegen, is het legale geld ‘besmet’ (vermenging) en kan worden bewezen dat de in totaal aangetroffen geldbedragen van 220.750 euro zijn witgewassen.
De rechtbank verwerpt het verweer.
De rechtbank zal verdachte vrijspreken van gewoonte witwassen, nu zij niet de tenlastegelegde periode bewezen zal verklaren, maar slechts de datum waarop de geldbedragen zijn aangetroffen.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 2, 4 subsidiair en 5 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat
2.
hij in
of omstreeksde periode van 1 augustus 2016 tot en met 15 september
2016, in de gemeente Hulst en
/ofelders in Nederland, met het oogmerk om
zich
en/of een anderwederrechtelijk te bevoordelen door bedreiging met
smaad,
smaadschriften
/ofopenbaring van een geheim, [benadeelde partij 1] heeft
gedwongen tot de afgifte van geldbedragen,
geheel of ten deletoebehorende
aan [benadeelde partij 1] ,
in elk geval een ander of anderen dan aan verdachte,en
/of
tot het aangaan van een schuld, te weten een
of meerlening
en, en/of tot het
afgeven van zijn, verdachtes spullen die nog bij die [benadeelde partij 1] in zijn woning
stonden, immers heeft verdachte - aan wie die [benadeelde partij 1]
(meerdere malen
)geld
had geleend -
(telkens
)tegen die [benadeelde partij 1] gezegd dat indien die [benadeelde partij 1] , hem,
verdachte, niet opnieuw geld zou overmaken, [benadeelde partij 1] nooit meer zijn geld
terug zou zien
en/of het dan heel lang zou gaan duren voordat die [benadeelde partij 1] het
(totaal) geleende geld terug zou krijgen, althans woorden van soortgelijke
aard en/of strekking,met dat oogmerk die [benadeelde partij 1]
veelvuldigheeft benaderd
om geldbedragen af te staan en/of leningen aan hem, verdachte te verstrekken
en/of die [benadeelde partij 1] onder druk heeft gezet om zijn, verdachtes, spullen terug
te gevenwaarbij hij, verdachte, die [benadeelde partij 1] dreigde om zijn ( [benadeelde partij 1] )
werkgeefster valselijk en
/ofpubliekelijk te vertellen dat hij, [benadeelde partij 1] , Aids
zou hebben;
4 subsidiair.
hij in
of omstreeksde periode van 17 mei 2014 tot en met 22 juni 2014 te Sas
van Gent, gemeente Terneuzen,
althans in Nederland,door
geweld of (een
)
anderefeitelijkhe
(i)d
(en
) en/of bedreiging met geweld of (een) andere
feitelijkhe(i)d(en)[benadeelde partij 2]
(telkens
)wederrechtelijk heeft
gedwongen tot het opstellen en ondertekenen van schuldbekentenissen,
althans
geschriften,
en bestaande
dat geweld ofdie
anderefeitelijkhe
(i)d
(en
) en/of die bedreiging
met geweld of die andere feitelijkhe(i)d(en)er uit, dat verdachte voor die [benadeelde partij 2]
(telkens
)een bedreigende situatie heeft doen ontstaan, door hem in
de garage te vragen en daarna de rolluiken met een afstandsbediening dicht te
doen, zodat die [benadeelde partij 2] deze gesloten ruimte niet kon verlaten
,en
/ofhem
toegevoegd dat de rolluiken pas weer naar boven zouden gaan als die [benadeelde partij 2]
een schuldbekentenis
, althans een document,had ondertekend, en
/of
de telefoon van die [benadeelde partij 2] heeft afgepakt;
5.
hij
in of omstreeks de periode van 1 januari 2011 tot en metop10 maart 2015
te Hulst,
in elk geval in Nederland,tezamen en in vereniging met een
of meer
ander
(en), althans alleen van het plegen van witwassen een gewoonte heeft
gemaakt,
immers heeft/hebben verdachte en/of zijn mededader(s) (telkens)
- van onderstaand
(e
)voorwerp
(en
), de werkelijke aard en
/ofherkomst heeft
verborgen en
/ofverhuld,
dan wel verhuld en/of verborgen wie de rechthebbende
op dat/die voorwerp(en) is en/of dat/die voorwerp(en) voorhanden heeft gehaden
/of
- onderstaand
(e
)voorwerp
(en
) verworven en/ofvoorhanden heeft gehad
en/of
overgedragen en/of omgezet of van genoemd(e) voorwerp(en) gebruik gemaakt,
te weten onverklaarbaar contante
een of meergeldbedrag
(en
)van
(in totaal
)EURO 220.750,00
in elk geval een of meer (grote) hoeveelheid/hoeveelheden geld, terwijl hij
en
/ofzijn mededader
(s) (telkens)wist
(en
), althans redelijkerwijs moest(en)
vermoedendat
dat voorwerp/die voorwerpen - onmiddellijk of middellijk -
(mede) geheel ofgedeeltelijk afkomstig
was/waren uit enig misdrijf.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is tenlastegelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 30 maanden, met aftrek van voorarrest.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft, gelet op zijn standpunt over het bewijs van het tenlastegelegde, geen strafmaatverweer gevoerd.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
Ten aanzien van de ernst van het bewezenverklaarde overweegt de rechtbank het volgende.
Verdachte heeft door het chanteren van [benadeelde partij 1] en het uitoefenen van psychische druk op [benadeelde partij 2] een ernstige inbreuk gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van deze slachtoffers. Hij heeft [benadeelde partij 1] gedreigd om diens werkgeefster te vertellen dat [benadeelde partij 1] Aids heeft en om deze voor hem gevoelige gegevens openbaar bekend te maken en -later- de werkgeefster van [benadeelde partij 1] ook daadwerkelijk gebeld en haar verteld dat dat [benadeelde partij 1] Aids heeft. Ook heeft hij in zijn afgesloten garage [benadeelde partij 2] een schuldbekentenis laten ondertekenen, onder het mom van een door hem aan [benadeelde partij 2] geleend geldbedrag, terwijl dit bedrag in werkelijkheid betrekking had op aan [benadeelde partij 2] in rekening gebrachte, absurd hoge, geldbedragen wegens reparatie van diens autobanden, dit alles onder de dreiging dat [benadeelde partij 2] de garage niet mocht verlaten voordat hij getekend had.
Uit de verklaringen van deze slachtoffers blijkt dat hij hen enorme angst heeft aangejaagd.
[benadeelde partij 2] is naar aanleiding van de feiten zelfs verhuisd en heeft zijn woning te koop gezet.
De rechtbank neemt het verdachte zeer kwalijk dat hij de bewezenverklaarde feiten heeft gepleegd, slechts ten behoeve van zijn eigen financieel gewin. Hij heeft ten opzichte van de slachtoffers geen enkel moment spijt betuigd. Aldus heeft hij geen enkel inzicht getoond in het kwalijke van zijn handelen of op andere wijze laten blijken dat hij zich iets aantrekt van de (persoonlijke) schade die hij aanricht.
Voorts heeft verdachte een geldbedrag van 220.750 euro witgewassen. Witwassen vormt een ernstige bedreiging van de legale economie en tast de integriteit van het financiële en economische verkeer aan. Geld dat wordt verdiend door het plegen van strafbare feiten maakt onderdeel uit van het zwartgeldcircuit en kan een ontwrichtende werking hebben op de samenleving. Het kan niet anders dan dat verdachte zich bij dit alles slechts heeft laten drijven door winstbejag, zulks ten koste van de samenleving.
Ten aanzien van de persoon van verdachte overweegt de rechtbank dat verdachte blijkens een hem betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie van 30 mei 2017 en het uittreksel uit het centraal strafregister van de Belgische Federale Overheidsdienst, zowel in Nederland als in België, al meerdere keren met de politie en justitie in aanraking is gekomen. Het Belgische uittreksel vermeldt, behalve het al genoemde vonnis van de correctionele rechtbank Oost-Vlaanderen, afdeling Gent, van 9 maart 2016, veroordelingen tot (gevangenis-)straffen wegens onder meer verkeersdelicten, deelname aan de -poging tot- uitgifte van nagemaakte of vervalste aandelen, schuldbewijzen, of aan de -poging tot- invoering ervan in België, wapenbezit, heling en diefstal met geweld.
In het voordeel van verdachte weegt de rechtbank mee dat de feiten langere tijd geleden zijn gepleegd.
Nu de rechtbank tot een minder vergaande bewezenverklaring komt dan de officier van justitie, komt zij tot een lagere straf dan gevorderd.
Alles afwegende, acht de rechtbank een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden.

7.Het beslag

7.1
Voorwerpen/beslaglijst
Onder verdachte zijn in beslag genomen: twee geldbedragen van in totaal 220.750,00 euro en een Ford Transit bestelbus.
Op de beslaglijst staan deze voorwerpen als volgt omschreven:
G 1312125 ibn 100315 Geld euro’s 15.439,31;
G 1312127 ibn 100315 Geld euro’s 199.000,00;
G 1588055 Ford Transit (personenauto) [kenteken] .
7.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd de geldbedragen verbeurd te verklaren en ten aanzien van de Ford Transit bus de deponering ten behoeve van de rechthebbende te gelasten, omdat verdachte bij de politie heeft verklaard dat hij de bus al had verkocht, terwijl de koper geen aanspraak op die bus maakt.
7.3
Het standpunt van de officier van de raadsman
De raadsman heeft verzocht om teruggave van de in beslag genomen geldbedragen.
7.4
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht de in beslag genomen geldbedragen vatbaar voor verbeurdverklaring nu de voorwerpen toebehoren aan verdachte en deze geldbedragen voorwerpen betreffen met betrekking tot welke het onder 5 bewezenverklaarde feit is begaan.
De rechtbank is van oordeel dat de in beslag genomen Ford Transit bestelbus dient te worden bewaard ten behoeve van de rechthebbende(n).

8.De benadeelde partijen

8.1
Vordering [benadeelde partij 1]
De benadeelde partij [benadeelde partij 1] vordert voor de tenlastegelegde feiten onder 1 en 2 een schadevergoeding van € 146.187,86 aan materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente.
8.1.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat de vordering integraal kan worden toegewezen, met toepassing van de schadevergoedingsmaatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht.
8.1.2
Het standpunt van de officier van de raadsman
De raadsman heeft geconcludeerd tot afwijzing van de vordering.
8.1.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft ter terechtzitting erkend dat hij een bedrag van € 16.500,00 schuld heeft aan de benadeelde partij wegens van de benadeelde partij ter leen ontvangen gelden. Een deel van dat bedrag bestaat uit gelden die verdachte begin augustus 2016 van de benadeelde partij heeft ontvangen als een rechtstreeks gevolg van het onder 2 bewezenverklaarde feit.
De rechtbank ziet hierin aanleiding om de vordering als onweersproken toe te wijzen tot genoemd bedrag van € 16.500,00.
Tevens zal de gevorderde wettelijke rente worden toegewezen vanaf de laatste dag van de periode waarin het bewezenverklaarde feit 2 werd gepleegd, zijnde 15 september 2016.
De rechtbank zal de benadeelde partij voor het overige deel niet-ontvankelijk verklaren in de vordering. Zij overweegt dat verdachte is vrijgesproken van één van de feiten waaruit de schade zou zijn ontstaan en dat de behandeling van dat deel van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. De benadeelde partij kan de vordering voor dat deel bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Met betrekking tot de toegekende vordering van de benadeelde partij zal de rechtbank tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen.
8.2
Vordering [benadeelde partij 2]
De benadeelde partij [benadeelde partij 2] vordert voor de tenlastegelegde feiten onder 3 en 4 een schadevergoeding van € 32.498,95, waarvan € 29.400,00 aan materiële schade,
€ 2.500,00 aan immateriële schade en € 598,95 aan kosten rechtsbijstand, te vermeerderen met de wettelijke rente.
8.2.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat de vordering integraal kan worden toegewezen. Tevens dient volgens de officier van justitie vermeerdering met de wettelijke rente en toepassing van de schadevergoedingsmaatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht plaats te vinden.
8.2.2
Het standpunt van de officier van de raadsman
De raadsman heeft geconcludeerd tot afwijzing van de vordering.
8.2.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank zal de benadeelde partij in de vordering wegens materiële schade
niet-ontvankelijk verklaren. Zij overweegt dat verdachte is vrijgesproken van één van de feiten waaruit de schade zou zijn ontstaan, dat het causaal verband tussen de schade door noodzakelijke verkoop van de woning van de benadeelde partij en het bewezen verklaarde feit 4 ontbreekt en dat de behandeling van dat deel van de vordering ook overigens een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. De benadeelde partij kan de vordering voor dat deel bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De rechtbank zal de vordering wegens immateriële schade deels toewijzen. Gelet op de aard en de ernst van de geestelijke gevolgen voor de benadeelde partij en rekening houdend met de bedragen die in vergelijkbare gevallen door Nederlandse rechters worden toegekend, acht de rechtbank een vergoeding van de immateriële schade tot een bedrag van € 500,00 billijk en kan de vordering dan ook tot dat bedrag worden toegewezen. Tevens zal de gevorderde wettelijke rente worden toegewezen vanaf de laatste dag van de periode waarin het bewezenverklaarde feit 4 subsidiair werd gepleegd, zijnde 22 juni 2014.
De rechtbank zal de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk verklaren in dit deel van de vordering. Zij overweegt daarbij dat de benadeelde in de Belgische strafprocedure tegen verdachte al een vergoeding wegens immateriële schade heeft ontvangen en dat de behandeling van dat deel van de vordering bovendien een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. De benadeelde partij kan de vordering voor dat deel bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Met betrekking tot de gevorderde kosten rechtsbijstand overweegt de rechtbank als volgt.
De oorspronkelijke vordering van de benadeelde partij bedraagt € 32.498,95, waarvan een bedrag, groot € 598,95, betrekking heeft op advocaatkosten. Kosten van rechtsbijstand zijn echter geen rechtstreekse schade als bedoeld in artikel 51f lid 1 van het Wetboek van Strafvordering en zij kunnen daarom niet als onderdeel van de schade in de zin van artikel 51f van het Wetboek van Strafvordering worden gevorderd. De benadeelde partij zal dan ook niet-ontvankelijk worden verklaard in dit deel van de vordering.
De rechtbank zal ten aanzien van de kosten rechtsbijstand het ‘liquidatietarief kantonzaken’ toepassen en zal de proceskosten, uitgaande van het toegewezen bedrag aan schadevergoeding van € 500,00 bepalen op € 60,00 (x 1 punt à € 60,00).
Met betrekking tot de toegekende vordering van de benadeelde partij zal de rechtbank tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen.

9.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 10, 27, 33, 33a, 36f, 47, 57, 284, 318 en 420bis van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

10.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
-
spreekt verdachte vrijvan de onder 1, 3 en 4 primair tenlastegelegde feiten;
Bewezenverklaring
- verklaart het onder 2, 4 subsidiair en 5 tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4. is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 2:Afdreiging, meermalen gepleegd;
feit 4 subsidiair:Een ander door enige feitelijkheid, gericht tegen die ander, wederrechtelijk dwingen iets te doen, meermalen gepleegd;
feit 5:Medeplegen van witwassen;
- verklaart verdachte strafbaar;

Strafoplegging

- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvan
18 (achttien) maanden;
- bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest heeft doorgebracht in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
Beslag
- verklaart verbeurd de op beslaglijst genoemde voorwerpen:
G 1312125 ibn 100315 Geld euro’s 15.439,31;
G 1312127 ibn 100315 Geld euro’s 199.000,00;
- gelast de bewaring ten behoeve van de rechthebbende(n) van de auto Ford Transit, kenteken [kenteken] (beslagnummer G 1588055);
Benadeelde partij [benadeelde partij 1]
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [benadeelde partij 1] van € 16.500,00, (zestienduizend vijfhonderd euro) ter zake van materiële schade wegens feit 2, vermeerderd met de wettelijke rente, berekend vanaf 15 september 2016 tot aan de dag der algehele voldoening;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
- verklaart de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat die vordering bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
Schadevergoedingsmaatregel
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde partij 1] (feit 2), € 16.500,00 (zestienduizend vijfhonderd euro) te betalen, bij niet betaling te vervangen door 117 dagen hechtenis, en vermeerderd met de wettelijke rente, berekend vanaf 15 september 2016 tot aan de dag der algehele voldoening, met dien verstande dat toepassing van de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
Benadeelde partij [benadeelde partij 2]
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [benadeelde partij 2] van
€ 500,00 (vijfhonderd euro), ter zake van immateriële schade wegens feit 4 en vermeerderd met de wettelijke rente, berekend vanaf 22 juni 2014 tot aan de dag der algehele voldoening;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op € 60,00 (zestig euro);
- verklaart de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat die vordering bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
Schadevergoedingsmaatregel
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer
[benadeelde partij 2] (feit 4), euro 500,00 (vijfhonderd euro) te betalen, bij niet betaling te vervangen door 10 dagen hechtenis, en vermeerderd met de wettelijke rente, berekend vanaf 22 juni 2014 tot aan de dag der algehele voldoening, met dien verstande dat toepassing van de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.H. Nomes, voorzitter, mr. N.J.C. van Spronssen en
mr. Y.E.Y. Vermeulen, rechters, in tegenwoordigheid van P.L. Francke, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 4 augustus 2017.
Mrs. Van Spronssen en Vermeulen zijn buiten staat het vonnis te tekenen.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal (Pv) wordt daarmee, tenzij anders vermeld, bedoeld een (voor kopie conform het origineel getekend exemplaar van een) ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Pv aangifte met verklaring [benadeelde partij 1] , p. 14 pv-I.
3.Pv verhoor aangever [benadeelde partij 1] , p. 147 pv-I.
4.Pv verhoor aangever [benadeelde partij 1] , p. 149 pv-I.
5.Pv van bevindingen, p. 191 pv-I en afbeelding beeldscherm Samsung telefoon met berichten 12 augustus 2016, p. 193 pv-I, zie ook pv van bevindingen p. 392 pv-I.
6.Pv van bevindingen, p. 197 pv-I, 7e en 8e alinea
7.Schermafbeeldingen van de telefoon van aangever pgs. 234 t/m 257.
8.Pv verhoor aangever [benadeelde partij 1] , p. 159 pv-I, laatste alinea.
9.Geschrift, te weten een Word-document, gevoegd bij het pv van verhoor aangever [benadeelde partij 1] , p. 166 pv-I , 8e en 9e bericht, datum berichten: zie p. 163 pv-I.
10.Pv verhoor aangever [benadeelde partij 1] , p. 160 pv-I, 4e alinea en pv bevindingen, p. 388 pv-I
11.Geschrift, te weten een Word-document, gevoegd bij het pv van verhoor aangever [benadeelde partij 1] , p. 173 pv-I , 4e en 5e bericht.
12.Pv bevindingen, p. 464 pv-I.
13.Verklaring van verdachte ter terechtzitting d.d. 21 juli 2017.
14.Pv aangifte met verklaring [benadeelde partij 2] , p. 48 pv-II, 1e alinea.
15.Pv aangifte met verklaring [benadeelde partij 2] , p. 49 pv-II, 6e en 7e alinea, p. 50, 1e alinea.
16.Pv aangifte met verklaring [benadeelde partij 2] , p. 50 pv-II, 2e tot en met 6e alinea.
17.Pv aangifte met verklaring [benadeelde partij 2] , p. 51 pv-II.
18.Pv aangifte met verklaring [benadeelde partij 2] , p. 52 pv-II.
19.Pv verhoor aangever als getuige bij de rechter-commissaris d.d. 12 juni 2017.
20.Verklaring van verdachte ter terechtzitting d.d. 21 juli 2017.
21.Ander geschrift, te weten: een handgeschreven briefje i.v.m. beteling van 2.500 euro voor banden, p. 60 pv-II.
22.Andere geschriften, te weten kopieën van bankafschriften Postchequerekening ten name van aangever en kopieën van afschriften Record Bank ten name van [benadeelde partij 2] Hugo, p. 65-70 pv-II.
23.Pv’s van bevindingen, pgs. 173, 174 en 184 pv-II
24.Verklaring van verdachte ter terechtzitting d.d. 21 juli 2017.
25.Verklaring van [naam vrouw verdachte] , p. 243 pv-II.
26.Pv bevindingen verbalisant [verbalisant 2] , p. 676 pv-II en aanvraagformulier bijstand, p. 263 pv-II.
27.Pv verhoor verdachte, p. 218 pv-II onderaan en p. 219 pv-II.