In deze zaak, uitgesproken door de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 5 juli 2017, gaat het om een geschil tussen een huisarts, aangeduid als eiser, en een apotheek, aangeduid als gedaagde, over een samenwerkingsovereenkomst. De eiser vordert betaling van huurkosten en ICT-kosten die door de gedaagde zouden moeten worden vergoed op basis van de samenwerkingsovereenkomst. De gedaagde heeft de vordering bestreden en stelt dat de overeenkomst in strijd is met de Geneesmiddelenwet, specifiek artikel 11 van het Besluit Geneesmiddelenwet (Bgw), dat samenwerking tussen voorschrijvers en apotheekhoudenden verbiedt als dit de goede geneesmiddelenvoorziening kan beïnvloeden.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de samenwerkingsovereenkomst niet in strijd is met de Geneesmiddelenwet, omdat de verplichting tot vergoeding van huisvestingskosten niet afhankelijk is van het voorschrijven van geneesmiddelen door de huisarts. De rechtbank oordeelt dat er geen sprake is van belangenverstrengeling, omdat de huisarts niet verplicht is patiënten naar de apotheek te verwijzen. De vordering van de eiser tot betaling van de huurkosten van € 159.403,68 en de kosten van ICT-voorzieningen van € 19.500,- wordt toegewezen, evenals de wettelijke rente en de kosten van buitengerechtelijke incasso. De gedaagde wordt veroordeeld in de proceskosten.
De rechtbank concludeert dat de samenwerkingsovereenkomst niet nietig is wegens strijd met de openbare orde of goede zeden, en dat de gedaagde gehouden is tot nakoming van de overeenkomst. De vordering in reconventie van de gedaagde wordt afgewezen, omdat deze niet voldoende onderbouwd is.