Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
1.Het procesverloop
2.De verdere beoordeling
- Explootkosten € 96,16
- Vastrecht € 1.533,-
- Salaris gemachtigde (3 pt) € 2.100,-.
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
In deze zaak, die werd behandeld door de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, stond de bekrachtiging van een overeenkomst door een vennootschap in oprichting centraal. De eiser, een huisarts, had een overeenkomst gesloten met de gedaagde, een apotheker, die handelde namens een nog op te richten besloten vennootschap. De eiser vorderde een vergoeding voor gemaakte huurkosten en een bijdrage aan een gezamenlijk informatiesysteem. De gedaagde betwistte de aansprakelijkheid, stellende dat de vennootschap de rechtshandeling had bekrachtigd na oprichting, waardoor hij niet langer hoofdelijk verbonden was.
De rechtbank oordeelde dat de rechtshandeling pas rechten en verplichtingen voor de vennootschap met zich meebracht na bekrachtiging. De rechtbank verwees naar artikel 2:203 BW, waarin is bepaald dat degenen die namens een op te richten vennootschap handelen, hoofdelijk verbonden blijven totdat de vennootschap de rechtshandeling bekrachtigt. De rechtbank concludeerde dat er voldoende identiteit bestond tussen de vennootschap die de overeenkomst had bekrachtigd en de vennootschap die oorspronkelijk bedoeld was, waardoor de bekrachtiging rechtsgeldig was.
Uiteindelijk werd de vordering van de eiser afgewezen, en werd hij veroordeeld in de proceskosten. De uitspraak benadrukt het belang van de bekrachtiging van rechtshandelingen door vennootschappen in oprichting en de gevolgen daarvan voor de aansprakelijkheid van de oprichters.