ECLI:NL:RBZWB:2017:4648

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
25 juli 2017
Publicatiedatum
26 juli 2017
Zaaknummer
AWB 16_10570
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen besluit UWV over arbeidsongeschiktheid en kortingsmethodiek

In deze zaak heeft eiser beroep ingesteld tegen een besluit van het UWV van 23 november 2016, dat betrekking heeft op zijn aanspraken op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO). De rechtbank Zeeland-West-Brabant heeft op 25 juli 2017 uitspraak gedaan in deze zaak. Eiser heeft aangevoerd dat het UWV onvoldoende is ingegaan op zijn argumenten en dat de toegepaste methodiek leidt tot een ongunstig resultaat. Tijdens de zitting op 21 juni 2017 in Middelburg heeft eiser toegelicht dat de beoordeling van zijn arbeidsongeschiktheid niet over een periode van vier weken, maar over een langere periode zou moeten plaatsvinden. Eiser heeft een mate van arbeidsongeschiktheid van 49% aangegeven, maar het UWV heeft een kortingsmethodiek toegepast die volgens eiser niet correct is.

De rechtbank heeft vastgesteld dat het UWV de regelgeving correct heeft toegepast en dat het bestreden besluit berust op een juiste interpretatie van artikel 44, tweede lid, van de WAO. Dit artikel bepaalt dat het loon geacht wordt te zijn genoten in het aangiftetijdvak waarover de werkgever opgave heeft gedaan, ongeacht het tijdvak waarin de arbeid is verricht. De rechtbank heeft geoordeeld dat het UWV voldoende gemotiveerd is ingegaan op de relevante gegevens en argumenten van eiser en dat er geen sprake is van een motiveringsgebrek.

De rechtbank heeft het beroep van eiser ongegrond verklaard, wat betekent dat het besluit van het UWV in stand blijft. Eiser ontving een WAO-uitkering die op basis van een arbeidsongeschiktheid van 45 tot 55% was vastgesteld. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 16/10570 WAO

uitspraak van 25 juli 2017 van de meervoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], te [woonplaats], eiser,

en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(UWV; kantoor Breda), verweerder.

Procesverloop

Eiser heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 23 november 2016 (bestreden besluit) van het UWV. Dat besluit gaat over zijn aanspraken op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO).
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden in Middelburg op 21 juni 2017. Eiser is verschenen. Hij werd vergezeld door [naam toehoorder]. Het UWV heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M. Reitsma.

Overwegingen

1. Op grond van de stukken en de behandeling van het beroep op de zitting gaat de rechtbank uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Eiser ontving van het UWV een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW) en een WAO-uitkering. Het recht op WAO-uitkering is op basis van een mate van arbeidsongeschiktheid van 45 tot 55% vastgesteld op € 763,21 bruto per maand.
Met ingang van 14 maart 2016 is eiser werkzaamheden gaan verrichten in loondienst van [naam bedrijf] voor vermoedelijk 20 uur per week. De WW-uitkering is per 1 april 2016 beëindigd. De betaling van de WAO-uitkering is voortgezet in de vorm van voorschotten.
Met ingang van 1 juni 2016 wilde het UWV voorschotten van € 458,06 per maand gaan betalen, in de veronderstelling dat de fictieve geschatte mate van arbeidsongeschiktheid 35 tot 45% zou zijn. Maar op verzoek van eiser is op 3 juni 2016 besloten om de voorschotten voort te zetten op basis van een recht van € 763,21 bruto per maand. Eiser is erop attent gemaakt dat de kans groot is dat een terugvordering zal ontstaan.
Op basis van de opgave door [naam bedrijf] in Suwinet heeft het UWV het recht op WAO-uitkering over de periode van 1 april 2016 tot en met 30 juni 2016 berekend. In een besluit van 30 augustus 2016 (primair besluit) is vastgesteld dat eiser over die periode € 394,37 te veel heeft ontvangen. Dat bedrag is van eiser teruggevorderd.
Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit. Dat bezwaar is bij het bestreden besluit ongegrond verklaard.
2. Eiser heeft in beroep aangevoerd, samengevat, dat het UWV onvoldoende is ingegaan op zijn argumenten. Het UWV heeft een methodiek toegepast die tot een voor eiser zeer ongewenst resultaat leidt. Er moet in eisers situatie niet beoordeeld worden naar een periode van vier weken of een maand, maar naar een langere periode. Op de zitting heeft eiser verteld dat die beoordeling leidt tot een mate van arbeidsongeschiktheid van 49%. Door de verdiensten van 20 uur werken blijft eiser binnen de bandbreedte van wat hij mag verdienen zonder korting op zijn uitkering. De uitbetaling van uren kan door verschillende oorzaken doorschuiven naar een volgende periode. Er wordt altijd in negatieve zin gecorrigeerd. Eiser is halverwege een maand gestart, en het salaris over die twee weken is uitbetaald tegelijk met het salaris van de volgende maand. Een medewerker van het UWV heeft eiser geadviseerd een herbeoordeling aan te vragen.
3. In artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht staat dat de beslissing op het bezwaar dient te berusten op een deugdelijke motivering, die bij de bekendmaking van de beslissing wordt vermeld. Waar eiser aanvoert dat het UWV onvoldoende is ingegaan op zijn argumenten vat de rechtbank dat op als een beroep op schending van het motiveringsvereiste.
Uit het bestreden besluit blijkt met welke feiten en omstandigheden het UWV rekening heeft gehouden, en waarom die feiten en omstandigheden volgens het UWV tot dit besluit moeten leiden. Op de zitting is namens het UWV erkend dat niet alle door eiser aangedragen gegevens bij de heroverweging zijn betrokken, maar dat komt doordat niet alle aangedragen gegevens relevant zijn in de toegepaste kortingsmethodiek.
De rechtbank is van oordeel dat het UWV wél, en voldoende uitvoerig, is ingegaan op de relevante gegevens en argumenten die eiser in bezwaar heeft aangevoerd. Er is daarom geen sprake van een motiveringsgebrek.
De beroepsgrond dat het UWV onvoldoende op eisers argumenten is ingegaan slaagt niet.
4. Eiser verwijt het UWV dat het een kortingsmethodiek heeft toegepast die door het UWV is bepaald en die voor eiser tot een zeer ongewenst resultaat leidt.
Het is niet zo dat de kortingsmethodiek door het UWV is bepaald. De wetgever heeft besloten om per 1 juli 2015 artikel 44, tweede lid, van de WAO te veranderen. Sindsdien is in dat artikellid bepaald dat indien degene die recht heeft op een arbeidsongeschiktheidsuitkering in dienstbetrekking arbeid als bedoeld in het eerste lid verricht of heeft verricht, het loon geacht wordt te zijn genoten in het aangiftetijdvak waarover de werkgever of de inhoudingsplichtige van dat loon opgave heeft gedaan. Dat betekent dat het niet langer uitmaakt in welk tijdvak de arbeid is verricht en op welk tijdvak deze inkomsten betrekking hebben. Dat blijkt ook uit de Nota van Toelichting bij het Besluit van 17 juni 2015 tot wijziging van het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten (Staatsblad 2015, 253). Artikel 44, tweede lid, van de WAO is een bepaling van dwingend recht, neergelegd in een wet in formele zin. Dat betekent dat het UWV strikte toepassing moet geven aan deze methodiek.
Dat heeft het UWV in het bestreden besluit ook gedaan. De rechtbank begrijpt dat eiser het met de methodiek niet eens is omdat die tot een voor hem ongunstige uitkomst leidt, maar ook als een dwingendrechtelijke bepaling tot een onredelijke uitkomst leidt is het niet mogelijk om er van af te wijken.
De beroepsgrond met betrekking tot de toegepaste kortingsmethodiek slaagt niet.
5. In wat eiser heeft aangevoerd, en op de zitting heeft toegelicht, over het advies van een medewerker van het UWV om een herbeoordeling te vragen ziet de rechtbank niet dat namens het UWV aan eiser is toegezegd dat die herbeoordeling tot een andere uitkomst zal leiden. Eiser heeft ook niet aangevoerd dat die verwachting bij hem is gewekt.
6. De rechtbank komt tot de conclusie dat het bestreden besluit berust op een juiste toepassing van de van belang zijnde regelgeving en dat de door eiser gewenste uitkomst niet haalbaar is. Het beroep zal daarom ongegrond worden verklaard. Dat betekent dat het bestreden besluit in stand blijft.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.S.M. van Bergen, voorzitter, en mr. M.Z.B. Sterk en mr. R.A. Karsten-Badal, leden, in aanwezigheid van mr. P. Oudkerk, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 25 juli 2017.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.